Op 2 februari 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudrichem. Het college had op 9 december 2014 een last onder dwangsom opgelegd aan de verzoeker vanwege het niet voldoen van zijn monumentale pand aan de brandveiligheidsvoorschriften. De verzoeker, die een speciaalzaak in quiltstoffen en een lunchroom exploiteert, stelde dat het aanbrengen van brandcompartimentering in het pand onbegonnen werk was en dat de last onduidelijk was geformuleerd. Tijdens de zitting op 19 januari 2015 heeft de verzoeker zijn standpunten toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde en adviseur. Het college was vertegenwoordigd door een ambtenaar en adviseurs.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen concreet zicht op legalisering was, aangezien de verzoeker zijn aanvraag om omgevingsvergunning niet had aangevuld. Desondanks heeft de voorzieningenrechter besloten het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dit besluit was gebaseerd op de overwegingen dat de brandweer had bevestigd dat er mogelijk een acceptabele mate van brandveiligheid kon worden bereikt zonder brandcompartimentering en dat er momenteel geen acuut gevaar voor de bewoners bestond. De voorzieningenrechter heeft het college ook opgedragen het betaalde griffierecht te vergoeden en heeft de proceskosten van de verzoeker vastgesteld op € 1.465,50.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij handhaving van brandveiligheidsvoorschriften, vooral in situaties waarin monumentale panden betrokken zijn. De voorzieningenrechter heeft de formulering van de last onder dwangsom als onduidelijk beoordeeld en heeft het college aangespoord om dit in de beslissing op bezwaar te heroverwegen.