4.3.1Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Inleiding
De rechtbank benoemt uit de wettige bewijsmiddelen de navolgende feiten en omstandigheden.
* de verklaringen van [benadeelde] (verder ook: aangeefster):
- Op 6 januari 2015, omstreeks 21:50 uur, parkeert aangeefster haar auto op de openbare weg voor haar woning aan [adres benadeelde] , gemeente Sluis, met de passagierszijde naar het trottoir. Het is donker op straat.
- Om haar sporttas te kunnen pakken opent aangeefster het achterportier aan de bestuurderszijde van de auto. De hond van aangeefster, die nog in de auto zit, begint te grommen. Op dat moment ziet aangeefster een man in stevige pas op haar afkomen. De man heeft een capuchon op en draagt een sjaal om zijn neus.
- Aangeefster ziet dat de man in zijn rechterhand een voorwerp vasthoudt dat lijkt op een vuistvuurwapen. Aangeefster weet niet of het een echt wapen betreft; het lijkt van metaal te zijn en het lijkt op een pistool. De man pakt aangeefster vast aan de kraag van haar jas en aangeefster begint te gillen.
- De man wijst met het wapen richting het hoofd van aangeefster en hij duwt aangeefster in de richting van de garageboxen in de hoek nabij de woning van aangeefster, waar het heel donker en stil is. De man zegt: “Lopen, lopen, daarheen.” Aangeefster weet echter langs haar auto op de stoep te komen.
- Op de stoep volgt een korte worsteling waarbij aangeefster de man slaat met haar paraplu, die daardoor stuk gaat, en waarbij de man tegen de linkerzijde van het hoofd van aangeefster slaat met het wapen. Aangeefster kan los komen en loopt van de man weg. Dan ziet aangeefster een tweede persoon op zich afkomen. Deze duikt als het ware op haar en samen met de eerste man werkt deze haar naar de grond. Als zij op de grond ligt slaat de man met het wapen op haar rechterknie met dat wapen. Dan wordt er iets op haar gezicht geduwd, volgens aangeefster een doek. Het is een ruwe stof en het is nat. Het ruikt en smaakt naar azijn. Aangeefster gilt en probeert zich los te worstelen. Zij is bang dat zij haar dood zullen schieten. De man met het wapen houdt haar vast. Die andere ook wel, maar die had de doek die hij in haar gezicht duwde. Plotseling zijn de mannen weg.
- Aangeefster heeft pijn aan haar rechterknie, rechterdijbeen, nek en onderzijde van haar schedel. Zij heeft een blauw rechteroog en last van beide ogen van de vloeistof die uit de doek kwam. Haar lippen tintelen en zij heeft een bult aan de linkerzijde van haar hoofd.
* verklaringen en bevindingen die de aangifte van [benadeelde] ondersteunen:
- Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 1] gaan naar aanleiding van de 112-melding van aangeefster ter plaatse, waar zij op 6 januari 2015 omstreeks 22:05 uur arriveren. Zij zien voor de woning een geparkeerde personenauto staan met daarin een hond die aan het blaffen is. Op het trottoir achter de auto zien zij een paraplu liggen zonder handvat. Het handvat ligt een stuk verder op het trottoir. Bij het betreden van de woning van aangeefster ruikt [verbalisant 1] een sterke azijnlucht. Hij ziet dat aangeefster in de huiskamer zit met een handdoek tegen haar gezicht. Hij ziet dat haar aangezicht een sterke rode kleur heeft. [verbalisant 1] ziet en hoort dat aangeefster overstuur is en dat zij een rood gezicht heeft. Hij ziet een kleine wond aan het rechteroog van aangeefster en dat haar rechterkaak rood en dik is. Hij hoort aangeefster zeggen dat zij klappen op haar gezicht heeft gehad, vermoedelijk met een vuurwapen, en dat zij pijn heeft aan de linkerzijde van haar hoofd. Aan de ter plaatse gekomen ambulancebroeders toont aangeefster haar gewonde rechterbeen. [verbalisant 1]
ziet ter hoogte van de knie een kleine bebloede wond en op haar rechterbovenbeen een blauwe plek. De ambulancebroeders besluiten om aangeefster voor verder onderzoek mee te nemen naar het ziekenhuis Terneuzen.
- De forensisch geneeskundige van de GGD-Zeeland, J, Vrencken, onderzoekt het letsel van aangeefster. Als omschrijving van het uitwendig waarneembaar letsel van aangeefster verklaart deze geneeskundige onder meer: “Diverse kneuzingen/zwellingen en lichte huidletsels. Irritatie aan beide ogen, uitgebreid gespoeld. Morgen controle oogarts”. Als nadere omschrijving van het soort en omvang van het letsel duidt de geneeskundige op de tekening van de voor- en achterzijde van het gehele lichaam (man) en zijaanzichten van het hoofd aan en vermeldt hij: “(1. rechter oogkas): zwelling en drukpijn en roodheid, ± 5x5 cm (kneuzing); (2. nek links): pijn in de nek + striem, striem ± 6 cm lang (kneuzing en licht huidletsel); (3. linkerzijde schedel): zwelling en roodheid, 4x4 cm (kneuzing); (5. rechter knie): pijn en licht huidletsel, 1x1 cm schaafwond, en (6. rechter dijbeen): pijn en forse zwelling, 10x10 cm (bloeduitstorting).Op de jas en de capuchon van de jas van aangeefster wordt bij onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut azijnzuur aangetoond.
*
verklaringen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] :
- [medeverdachte] en verdachte rijden op 6 januari 2015 samen in de auto van [eigenaar auto] naar Breskens.
- Er wordt een wapen meegenomen, dat onderweg naar Breskens in de auto is getoond. Volgens verdachte - naar zeggen door [medeverdachte] - is het geen echt vuurwapen.
- [medeverdachte] en verdachte wachten aangeefster op in de nabijheid van haar woning.
- In de auto wordt een mengsel van ammoniak en azijn op een doek aangebracht.
- Als aangeefster voor haar woning uit haar auto stapt loopt verdachte op haar af met het wapen in zijn rechterhand. Verdachte pakt aangeefster vast aan haar jas en zegt haar dat zij mee moet komen naar achter.Verdachte heeft op dat moment een capuchon over zijn hoofd en een sjaal voor zijn mond.
- Aangeefster slaat verdachte met “iets” en verdachte slaat haar met het wapen.
- [medeverdachte] loopt daarop op aangeefster en verdachte af. Hij duwt aangeefster, waarop zij gedrieën op de grond vallen en hij duwt de met ammoniak en azijn gedrenkte doek in het gezicht van aangeefster.
Verweren
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het wettig en overtuigend bewijs voor de voorbedachte raad en de opzet op het toebrengen van (zwaar) lichamelijk letsel ontbreekt.
Zij heeft daartoe gesteld dat er weliswaar enig overleg heeft plaats gevonden tussen verdachte en [medeverdachte] , waarin verdachte opdracht kreeg om aangeefster te laten schrikken met het nepwapen, maar niet dat hij haar letsel diende toe te brengen. De voorbedachte raad concentreert zich enkel op het laten schrikken dan wel bedreigen. Verder kan niet worden bewezen, ook niet in voorwaardelijke zin, dat verdachte opzet had om aangeefster letsel toe te brengen. Het gaat om de kwalificatie van de twee klappen tegen het hoofd en de knie van aangeefster. Verdachte heeft geslagen uit reactie. Niet met zekerheid kan worden gezegd op welke manier en met welke kracht is geslagen.
Pas toen aangeefster op de grond lag, zag verdachte dat [medeverdachte] een doek bij zich had met een vloeistof daarop wat stonk. Verdachte had deze doek niet eerder gezien, dan wel de geur eerder in de auto geroken. Het handelen van [medeverdachte] voor wat betreft het houden van de doek op het gezicht van aangeefster kan daarom niet aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Voorbedachte raad
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval waarbij de rechtbank het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te
staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar aan
contra-indicaties kan een zwaarder gewicht worden toegekend. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) uiteindelijk tot het oordeel leiden dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat hij gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Voor de beantwoording van de vraag of in dit geval sprake is van voorbedachte raad gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- Rond 3 of 4 januari 2015 wordt verdachte door [medeverdachte] benaderd met de vraag of hij een klusje voor hem wil doen, waarmee verdachte geld kan verdienen. Verdachte verklaart daarover dat [medeverdachte] (hij noemt hem [medeverdachte] ) vertelde dat hij door iemand was gevraagd om iets te doen. Verdachte begreep dat dit zou inhouden dat er iemand in elkaar geslagen moest worden. Volgens verdachte sprak [medeverdachte] over een vrouw, een bodybuildster, die in Breskens zou wonen. [medeverdachte] zei dat verdachte er best wel een goed bedrag aan geld mee
kon verdienen.
- Op 6 januari 2015 haalt [medeverdachte] verdachte op met de auto. Zij rijden naar Breskens, waar zij eerst langs de sportschool rijden. Tijdens de rit spreken zij over wat er gaat gebeuren en dat ze voorzichtig moeten zijn.
- Verdachte verklaart: “We zijn naar de woning van de vrouw gereden. Hierna is [medeverdachte] gaan bellen. Hij zei iets in de zin van: “We zijn er.” [medeverdachte] heeft de woning aangewezen waar de vrouw woonde. Toen we daar stonden heb ik aan [medeverdachte] gevraagd wat we zouden gaan doen. [medeverdachte] zei dat we die vrouw zouden gaan slaan en zo en hij daarbij zou helpen. Hij zei dat ik naar buiten moest gaan om te kijken of de vrouw eraan zou komen. Hij zei dat ik het wapen moest pakken en dat ik daarmee de vrouw moest laten schrikken. [medeverdachte] zou dan achteraan mij komen en [medeverdachte] zou dan de vrouw gaan duwen. [medeverdachte] vertelde dat hij had gebeld en dat de vrouw eraan kwam.”
- Zodra aangeefster haar auto voor haar woning parkeert loopt verdachte op haar af, toont haar het wapen, pakt haar vast bij haar jas en zegt haar mee te komen naar achter. Als aangeefster hem met haar paraplu slaat, slaat hij aangeefster met het wapen. Vervolgens komt [medeverdachte] , die aangeefster op de grond duwt en probeert de met ammoniak en azijn gedrenkte doek in haar mond te duwen.
De rechtbank overweegt dat verdachte ter uitvoering van het verzoek van [medeverdachte] hem te helpen bij, naar verdachte begreep het in elkaar slaan van een vrouw, daags of enkele dagen daarna samen met [medeverdachte] doelgericht tot in de nabijheid van de woning van aangeefster is gereden en aldaar aangeefster heeft opgewacht. Op de vraag van verdachte wat zij zouden gaan doen antwoordde [medeverdachte] dat zij die vrouw zouden gaan slaan ‘en zo’ en dat hij daarbij zou helpen. Verdachte werd door [medeverdachte] uit de auto gestuurd om te kijken of aangeefster eraan zou komen. [medeverdachte] zei dat hij het wapen moest pakken en dat hij daarmee de vrouw moest laten schrikken. [medeverdachte] zou dan achteraan komen en zou de vrouw gaan duwen. Uiteindelijk is het zo gegaan dat aangeefster door verdachte is vastgepakt, dat hij haar het wapen heeft getoond en haar met het wapen op het hoofd heeft geslagen. Vervolgens is [medeverdachte] erbij gekomen en hij duwde aangeefster tegen de grond, overeenkomstig wat hij nog kort van tevoren in de auto tegen verdachte had gezegd. Daarop is aangeefster opnieuw geslagen, dit keer op haar rechter knie/dijbeen, en heeft [medeverdachte] de in de auto met ammoniak/azijnzuur geprepareerde doek tegen haar gezicht geduwd.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de vaststelling dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit om aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat er sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling of plotselinge hevige drift bij verdachte die ontstond toen aangeefster hem met haar paraplu sloeg.
MedeplegenBij de vorming van haar oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechtbank rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de vooraf gemaakte afspraak over zijn hulp aan [medeverdachte] bij het in elkaar slaan van een vrouw, het feit dat verdachte zelf geweldshandelingen jegens aangeefster heeft gepleegd en niets heeft gedaan om geweldshandelingen door [medeverdachte] jegens aangeefster te verhinderen, leidt de rechtbank af dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte] .
De omstandigheid dat verdachte geen aandeel heeft gehad in het in het gezicht duwen van de doek met azijnzuur en ammoniak, betekent niet dat verdachte niet als mededader van dat onderdeel van het ten laste gelegde kan worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt nog dat sprake is geweest van een voortdurende betrokkenheid van verdachte bij het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde. De bijdrage van verdachte aan de delicten is van voldoende gewicht geweest met gevolg dat van medeplegen in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht respectievelijk “in vereniging plegen” in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht kan worden gesproken.
Opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel?
Als zwaar lichamelijk letsel wordt aangemerkt elk lichamelijk nadeel dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Aangeefster is met een voorwerp op haar hoofd geslagen en er is een doek met azijnzuur en ammoniak in haar gezicht geduwd. Azijnzuur is in een geconcentreerde vorm een bijtende stof. Hoewel in dit geval niet is komen vast te staan of het azijnzuur op de jas en capuchon van aangeefster in een zodanig concentratie aanwezig was dat gesproken kan worden van een bijtende vloeistof, roept naar algemene ervaringsregels het in het donker een doek met azijnzuur vermengd met ammoniak op het gezicht duwen van een slachtoffer de aanmerkelijke kans in het leven dat die vloeistoffen onherstelbare schade van de ogen kunnen veroorzaken en daardoor aan dat slachtoffer zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Ook een klap met een voorwerp op het hoofd kan zwaar lichamelijk letsel veroorzaken. Nu het algemene ervaringsregels betreft heeft een ieder – en dus ook verdachte – wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Het slaan op het hoofd van aangeefster en het op het gezicht van aangeefster drukken van de doek met azijnzuur en ammoniak door verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het bewerkstelligen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit volgt dat verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat verdachte door dit handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
Gelet op het voorgaande worden de verweren van de verdediging verworpen.