ECLI:NL:RBZWB:2015:5337

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 augustus 2015
Publicatiedatum
7 augustus 2015
Zaaknummer
02-700081-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en openlijk geweld in vereniging met voorbedachte rade

Op 10 augustus 2015 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en openlijk geweld in vereniging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 6 januari 2015 in Breskens, waar de verdachte samen met een medeverdachte een vrouw heeft aangevallen. De vrouw, aangeefster, werd met een (nep)vuurwapen bedreigd en kreeg een doek met een bijtende vloeistof in haar gezicht gedrukt, wat leidde tot lichamelijk letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte voorafgaand aan de aanval afspraken hadden gemaakt over de uitvoering van de mishandeling. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorbedachte rade, omdat de verdachte voldoende tijd had om na te denken over zijn handelen. De verdediging voerde aan dat er geen opzet was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar de rechtbank verwierp dit argument. De verdachte werd schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en kreeg een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die de gevolgen van de mishandeling had ervaren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/700081-15
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 augustus 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans
gedetineerdin de penitentiaire inrichting Dordrecht,
Kerkeplaat 25, 3313 LC Dordrecht,
raadsvrouw mr. R.T.K. Davidse, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 juli 2015, waarbij de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 06 januari 2015 te Breskens, gemeente Sluis,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [benadeelde]
opzettelijk en met voorbedachten rade
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door die [benadeelde] meermalen met een
(vuur)wapen te slaan/stompen en/of te duwen en/of trekken en/of een
(vuur)wapen op die [benadeelde] te richten en/of een doek doordrenkt met een
vloeistof over het hoofd te trekken, althans tegen het gezicht te duwen,
terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 januari 2015 te Breskens, gemeente Sluis,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met voorbedachten rade
[benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] met een (vuur)wapen
meermalen te slaan/stompen en/of te duwen en/of trekken en/of een doek
doordrenkt met azijn over het hoofd te trekken, althans in het gezicht te
duwen, ten gevolge waarvan die [benadeelde] pijn heeft ondervonden en/of letsel
heeft bekomen;
2.
hij op of omstreeks 6 januari 2015 te Breskens, gemeente Sluis,
openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Ghistelkerke, in elk geval op
of aan een openbare weg en/of voor het publiek
toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde] ,
welk geweld bestond uit het bedreigen met een (vuur)wapen en/of slaan met dat
(vuur)wapen en/of duwen en trekken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft tot (deel-)vrijspraken gepleit van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde omdat zij het bewijs van opzet op ‘zware mishandeling’ respectievelijk telkens het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ respectievelijk het ‘medeplegen van een doek doordrenkt met azijn over het hoofd te trekken, althans in het gezicht te duwen’ niet bewezen acht.
Ten aanzien van het bewijs van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw geen verweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Inleiding
De rechtbank benoemt uit de wettige bewijsmiddelen de navolgende feiten en omstandigheden.
* de verklaringen van [benadeelde] (verder ook: aangeefster):
- Op 6 januari 2015, omstreeks 21:50 uur, parkeert aangeefster haar auto op de openbare weg voor haar woning aan [adres benadeelde] , gemeente Sluis, met de passagierszijde naar het trottoir. Het is donker op straat. [1]
- Om haar sporttas te kunnen pakken opent aangeefster het achterportier aan de bestuurderszijde van de auto. De hond van aangeefster, die nog in de auto zit, begint te grommen. Op dat moment ziet aangeefster een man in stevige pas op haar afkomen. De man heeft een capuchon op en draagt een sjaal om zijn neus. [2]
- Aangeefster ziet dat de man in zijn rechterhand een voorwerp vasthoudt dat lijkt op een vuistvuurwapen. Aangeefster weet niet of het een echt wapen betreft; het lijkt van metaal te zijn en het lijkt op een pistool. De man pakt aangeefster vast aan de kraag van haar jas en aangeefster begint te gillen. [3]
- De man wijst met het wapen richting het hoofd van aangeefster en hij duwt aangeefster in de richting van de garageboxen in de hoek nabij de woning van aangeefster, waar het heel donker en stil is. De man zegt: “Lopen, lopen, daarheen.” Aangeefster weet echter langs haar auto op de stoep te komen. [4]
- Op de stoep volgt een korte worsteling waarbij aangeefster de man slaat met haar paraplu, die daardoor stuk gaat, en waarbij de man tegen de linkerzijde van het hoofd van aangeefster slaat met het wapen. Aangeefster kan los komen en loopt van de man weg. Dan ziet aangeefster een tweede persoon op zich afkomen. Deze duikt als het ware op haar en samen met de eerste man werkt deze haar naar de grond. Als zij op de grond ligt slaat de man met het wapen op haar rechterknie met dat wapen. Dan wordt er iets op haar gezicht geduwd, volgens aangeefster een doek. Het is een ruwe stof en het is nat. Het ruikt en smaakt naar azijn. Aangeefster gilt en probeert zich los te worstelen. Zij is bang dat zij haar dood zullen schieten. De man met het wapen houdt haar vast. Die andere ook wel, maar die had de doek die hij in haar gezicht duwde. Plotseling zijn de mannen weg. [5]
- Aangeefster heeft pijn aan haar rechterknie, rechterdijbeen, nek en onderzijde van haar schedel. Zij heeft een blauw rechteroog en last van beide ogen van de vloeistof die uit de doek kwam. Haar lippen tintelen en zij heeft een bult aan de linkerzijde van haar hoofd. [6]
* verklaringen en bevindingen die de aangifte van [benadeelde] ondersteunen:
- Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 1] gaan naar aanleiding van de 112-melding van aangeefster ter plaatse, waar zij op 6 januari 2015 omstreeks 22:05 uur arriveren. Zij zien voor de woning een geparkeerde personenauto staan met daarin een hond die aan het blaffen is. Op het trottoir achter de auto zien zij een paraplu liggen zonder handvat. Het handvat ligt een stuk verder op het trottoir. Bij het betreden van de woning van aangeefster ruikt [verbalisant 1] een sterke azijnlucht. Hij ziet dat aangeefster in de huiskamer zit met een handdoek tegen haar gezicht. Hij ziet dat haar aangezicht een sterke rode kleur heeft. [verbalisant 1] ziet en hoort dat aangeefster overstuur is en dat zij een rood gezicht heeft. Hij ziet een kleine wond aan het rechteroog van aangeefster en dat haar rechterkaak rood en dik is. Hij hoort aangeefster zeggen dat zij klappen op haar gezicht heeft gehad, vermoedelijk met een vuurwapen, en dat zij pijn heeft aan de linkerzijde van haar hoofd. Aan de ter plaatse gekomen ambulancebroeders toont aangeefster haar gewonde rechterbeen. [verbalisant 1]
ziet ter hoogte van de knie een kleine bebloede wond en op haar rechterbovenbeen een blauwe plek. De ambulancebroeders besluiten om aangeefster voor verder onderzoek mee te nemen naar het ziekenhuis Terneuzen. [7]
- De forensisch geneeskundige van de GGD-Zeeland, J, Vrencken, onderzoekt het letsel van aangeefster. Als omschrijving van het uitwendig waarneembaar letsel van aangeefster verklaart deze geneeskundige onder meer: “Diverse kneuzingen/zwellingen en lichte huidletsels. Irritatie aan beide ogen, uitgebreid gespoeld. Morgen controle oogarts”. Als nadere omschrijving van het soort en omvang van het letsel duidt de geneeskundige op de tekening van de voor- en achterzijde van het gehele lichaam (man) en zijaanzichten van het hoofd aan en vermeldt hij: “(1. rechter oogkas): zwelling en drukpijn en roodheid, ± 5x5 cm (kneuzing); (2. nek links): pijn in de nek + striem, striem ± 6 cm lang (kneuzing en licht huidletsel); (3. linkerzijde schedel): zwelling en roodheid, 4x4 cm (kneuzing); (5. rechter knie): pijn en licht huidletsel, 1x1 cm schaafwond, en (6. rechter dijbeen): pijn en forse zwelling, 10x10 cm (bloeduitstorting). [8] Op de jas en de capuchon van de jas van aangeefster wordt bij onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut azijnzuur aangetoond. [9]
*
verklaringen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] :
- [medeverdachte] en verdachte rijden op 6 januari 2015 samen in de auto van [eigenaar auto] naar Breskens. [10]
- Er wordt een wapen meegenomen, dat onderweg naar Breskens in de auto is getoond. Volgens verdachte - naar zeggen door [medeverdachte] - is het geen echt vuurwapen. [11]
- [medeverdachte] en verdachte wachten aangeefster op in de nabijheid van haar woning. [12]
- In de auto wordt een mengsel van ammoniak en azijn op een doek aangebracht. [13]
- Als aangeefster voor haar woning uit haar auto stapt loopt verdachte op haar af met het wapen in zijn rechterhand. Verdachte pakt aangeefster vast aan haar jas en zegt haar dat zij mee moet komen naar achter. [14] Verdachte heeft op dat moment een capuchon over zijn hoofd en een sjaal voor zijn mond. [15]
- Aangeefster slaat verdachte met “iets” en verdachte slaat haar met het wapen. [16]
- [medeverdachte] loopt daarop op aangeefster en verdachte af. Hij duwt aangeefster, waarop zij gedrieën op de grond vallen en hij duwt de met ammoniak en azijn gedrenkte doek in het gezicht van aangeefster. [17]
Verweren
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het wettig en overtuigend bewijs voor de voorbedachte raad en de opzet op het toebrengen van (zwaar) lichamelijk letsel ontbreekt.
Zij heeft daartoe gesteld dat er weliswaar enig overleg heeft plaats gevonden tussen verdachte en [medeverdachte] , waarin verdachte opdracht kreeg om aangeefster te laten schrikken met het nepwapen, maar niet dat hij haar letsel diende toe te brengen. De voorbedachte raad concentreert zich enkel op het laten schrikken dan wel bedreigen. Verder kan niet worden bewezen, ook niet in voorwaardelijke zin, dat verdachte opzet had om aangeefster letsel toe te brengen. Het gaat om de kwalificatie van de twee klappen tegen het hoofd en de knie van aangeefster. Verdachte heeft geslagen uit reactie. Niet met zekerheid kan worden gezegd op welke manier en met welke kracht is geslagen.
Pas toen aangeefster op de grond lag, zag verdachte dat [medeverdachte] een doek bij zich had met een vloeistof daarop wat stonk. Verdachte had deze doek niet eerder gezien, dan wel de geur eerder in de auto geroken. Het handelen van [medeverdachte] voor wat betreft het houden van de doek op het gezicht van aangeefster kan daarom niet aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Voorbedachte raad
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval waarbij de rechtbank het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te
staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar aan
contra-indicaties kan een zwaarder gewicht worden toegekend. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) uiteindelijk tot het oordeel leiden dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat hij gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Voor de beantwoording van de vraag of in dit geval sprake is van voorbedachte raad gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- Rond 3 of 4 januari 2015 wordt verdachte door [medeverdachte] benaderd met de vraag of hij een klusje voor hem wil doen, waarmee verdachte geld kan verdienen. Verdachte verklaart daarover dat [medeverdachte] (hij noemt hem [medeverdachte] ) vertelde dat hij door iemand was gevraagd om iets te doen. Verdachte begreep dat dit zou inhouden dat er iemand in elkaar geslagen moest worden. Volgens verdachte sprak [medeverdachte] over een vrouw, een bodybuildster, die in Breskens zou wonen. [medeverdachte] zei dat verdachte er best wel een goed bedrag aan geld mee
kon verdienen. [18]
- Op 6 januari 2015 haalt [medeverdachte] verdachte op met de auto. Zij rijden naar Breskens, waar zij eerst langs de sportschool rijden. Tijdens de rit spreken zij over wat er gaat gebeuren en dat ze voorzichtig moeten zijn. [19]
- Verdachte verklaart: “We zijn naar de woning van de vrouw gereden. Hierna is [medeverdachte] gaan bellen. Hij zei iets in de zin van: “We zijn er.” [medeverdachte] heeft de woning aangewezen waar de vrouw woonde. Toen we daar stonden heb ik aan [medeverdachte] gevraagd wat we zouden gaan doen. [medeverdachte] zei dat we die vrouw zouden gaan slaan en zo en hij daarbij zou helpen. Hij zei dat ik naar buiten moest gaan om te kijken of de vrouw eraan zou komen. Hij zei dat ik het wapen moest pakken en dat ik daarmee de vrouw moest laten schrikken. [medeverdachte] zou dan achteraan mij komen en [medeverdachte] zou dan de vrouw gaan duwen. [medeverdachte] vertelde dat hij had gebeld en dat de vrouw eraan kwam.” [20]
- Zodra aangeefster haar auto voor haar woning parkeert loopt verdachte op haar af, toont haar het wapen, pakt haar vast bij haar jas en zegt haar mee te komen naar achter. Als aangeefster hem met haar paraplu slaat, slaat hij aangeefster met het wapen. Vervolgens komt [medeverdachte] , die aangeefster op de grond duwt en probeert de met ammoniak en azijn gedrenkte doek in haar mond te duwen. [21]
De rechtbank overweegt dat verdachte ter uitvoering van het verzoek van [medeverdachte] hem te helpen bij, naar verdachte begreep het in elkaar slaan van een vrouw, daags of enkele dagen daarna samen met [medeverdachte] doelgericht tot in de nabijheid van de woning van aangeefster is gereden en aldaar aangeefster heeft opgewacht. Op de vraag van verdachte wat zij zouden gaan doen antwoordde [medeverdachte] dat zij die vrouw zouden gaan slaan ‘en zo’ en dat hij daarbij zou helpen. Verdachte werd door [medeverdachte] uit de auto gestuurd om te kijken of aangeefster eraan zou komen. [medeverdachte] zei dat hij het wapen moest pakken en dat hij daarmee de vrouw moest laten schrikken. [medeverdachte] zou dan achteraan komen en zou de vrouw gaan duwen. Uiteindelijk is het zo gegaan dat aangeefster door verdachte is vastgepakt, dat hij haar het wapen heeft getoond en haar met het wapen op het hoofd heeft geslagen. Vervolgens is [medeverdachte] erbij gekomen en hij duwde aangeefster tegen de grond, overeenkomstig wat hij nog kort van tevoren in de auto tegen verdachte had gezegd. Daarop is aangeefster opnieuw geslagen, dit keer op haar rechter knie/dijbeen, en heeft [medeverdachte] de in de auto met ammoniak/azijnzuur geprepareerde doek tegen haar gezicht geduwd.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de vaststelling dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit om aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat er sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling of plotselinge hevige drift bij verdachte die ontstond toen aangeefster hem met haar paraplu sloeg.
MedeplegenBij de vorming van haar oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechtbank rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de vooraf gemaakte afspraak over zijn hulp aan [medeverdachte] bij het in elkaar slaan van een vrouw, het feit dat verdachte zelf geweldshandelingen jegens aangeefster heeft gepleegd en niets heeft gedaan om geweldshandelingen door [medeverdachte] jegens aangeefster te verhinderen, leidt de rechtbank af dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte] .
De omstandigheid dat verdachte geen aandeel heeft gehad in het in het gezicht duwen van de doek met azijnzuur en ammoniak, betekent niet dat verdachte niet als mededader van dat onderdeel van het ten laste gelegde kan worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt nog dat sprake is geweest van een voortdurende betrokkenheid van verdachte bij het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde. De bijdrage van verdachte aan de delicten is van voldoende gewicht geweest met gevolg dat van medeplegen in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht respectievelijk “in vereniging plegen” in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht kan worden gesproken.
Opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel?
Als zwaar lichamelijk letsel wordt aangemerkt elk lichamelijk nadeel dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Aangeefster is met een voorwerp op haar hoofd geslagen en er is een doek met azijnzuur en ammoniak in haar gezicht geduwd. Azijnzuur is in een geconcentreerde vorm een bijtende stof. Hoewel in dit geval niet is komen vast te staan of het azijnzuur op de jas en capuchon van aangeefster in een zodanig concentratie aanwezig was dat gesproken kan worden van een bijtende vloeistof, roept naar algemene ervaringsregels het in het donker een doek met azijnzuur vermengd met ammoniak op het gezicht duwen van een slachtoffer de aanmerkelijke kans in het leven dat die vloeistoffen onherstelbare schade van de ogen kunnen veroorzaken en daardoor aan dat slachtoffer zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Ook een klap met een voorwerp op het hoofd kan zwaar lichamelijk letsel veroorzaken. Nu het algemene ervaringsregels betreft heeft een ieder – en dus ook verdachte – wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Het slaan op het hoofd van aangeefster en het op het gezicht van aangeefster drukken van de doek met azijnzuur en ammoniak door verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het bewerkstelligen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit volgt dat verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat verdachte door dit handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
Gelet op het voorgaande worden de verweren van de verdediging verworpen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1 primair.
hijop
of omstreeks06 januari 2015 te Breskens, gemeente Sluis,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,aan [benadeelde]
opzettelijk en met voorbedachten rade
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door die [benadeelde] meermalen met een
(vuur)wapen te slaan
/stompenen
/ofte duwen
en/of trekkenen
/ofeen
(vuur)wapen op die [benadeelde] te richten en
/ofeen doek doordrenkt met een
vloeistof
over het hoofd te trekken, althanstegen het gezicht te duwen,
terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks6 januari 2015 te Breskens, gemeente Sluis,
openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Ghistelkerke,
in elk geval op
of aan een openbare weg en/of voor het publiek
toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde] ,
welk geweld bestond uit het bedreigen met een
(vuur)wapen en
/ofslaan met dat
(vuur)wapen en
/ofduwen
en trekken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, en een daaraan te verbinden bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht tijdens de proeftijd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het voorarrest tot de datum van de uitspraak, met daaraan te verbinden de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht en daarnaast eventueel nog een werkstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van een hem onbekende vrouw, gepleegd in het donker op en aan de openbare weg, vlak voor haar woning. Verdachte handelde naar aanleiding van een verzoek van een kennis om deze te helpen iemand te mishandelen en waarvoor deze kennis hem een beloning in het vooruitzicht stelde. Verdachte en de kennis hebben aangeefster in de nabijheid van haar woning opgewacht. Zodra zij voor haar woning uit haar auto stapte is aangeefster achtereenvolgens onverhoeds vastgepakt, met een op een echt pistool gelijkend wapen bedreigd, tegen de grond gewerkt, met het wapen op haar hoofd en haar knie/dijbeen geslagen en is een met ammoniak en azijnzuur gedrenkte doek in haar gezicht geduwd, als gevolg waarvan aangeefster lichamelijk letsel heeft bekomen.
Deze laffe aanval met voorbedachte raad van twee mannen op één vrouw is een ernstig feit. Verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster.
Het gepleegde feit is voor aangeefster een zeer schokkende gebeurtenis geweest die bij haar grote gevoelens van angst en onveiligheid heeft veroorzaakt. Uit haar slachtofferverklaring blijkt welke impact en gevolgen de feiten op haar hebben gehad. Zij schrijft dat zij weinig slaapt, nachtmerries heeft, zich vaak nog down voelt en dat zij het moeilijk vindt om haar werk in haar bedrijf goed uit te voeren. Het lukt haar niet goed om spontaan en vriendelijk te doen tegen klanten. Zij heeft ook extra personeelskosten moeten maken of lessen moeten afzeggen. Deze gevolgen van zijn handelingen kunnen verdachte worden aangerekend.
Verdachte verklaart dat hij slechts heeft gehandeld door het vooruitzicht van de hem beloofde beloning en dat hij spijt heeft van zijn gedragingen. Ook ter zitting heeft hij het slachtoffer zijn spijt betuigd.
Bij haar oordeel over de op te leggen straf betrekt de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze blijken uit de over hem uitgebrachte adviezen
van Reclassering Nederland. Ook houdt de rechtbank er bij de straftoemeting rekening mee dat aan verdachte een kleinere rol bij de feiten kan worden toegedicht dan aan de medeverdachte [medeverdachte] , aangezien laatstgenoemde ten opzichte van verdachte initiatiefnemer was voor het begaan van de feiten. Ten slotte houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel Justitiële Documentatie eerder wegens verkeerdelicten, een milieufeit en heling met justitie in aanraking is gekomen en dat er nog een vervolging jegens hem aanhangig is wegens de verdenking van diefstal.
De rechtbank is van oordeel dat er ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde, te weten het medeplegen van poging tot zware mishandeling, gepleegd met
voorbedachten rade, onderscheidenlijk de openlijke geweldpleging, sprake is van meerdaadse samenloop, gelet op de verschillende rechtsbelangen die worden beschermd door onderscheidenlijk de artikelen 303 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op het voorgaande – in onderling verband en samenhang bezien – acht de rechtbank
het opleggen van een deels vrijheidsbenemende straf van na te melden duur passend en geboden. Met het opleggen van het voorwaardelijk deel van de straf wordt niet alleen getracht verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen, maar deze straf maakt ook een verplichte begeleiding door de reclassering mogelijk. Een lichtere strafmodaliteit of een gevangenisstraf van kortere duur, zoals door de raadsman verzocht, komt gelet op de ernst van de feiten en overige omstandigheden niet in aanmerking.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 3.875,96 waarvan € 1.375,96 wegens materiële kosten (eigen risico ziektekostenverzekering, kosten medicijnen en fysiotherapie en telefoonkosten) en € 2.500,00 wegens immateriële kosten (psychische schade), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 januari 2015.
De vordering is niet betwist, zodat de gevorderde schade voor toewijzing vatbaar is tot het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal bepalen dat het toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening en met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Nu er sprake is van meerdere daders zal de rechtbank de vordering hoofdelijk toewijzen
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daaraan zal eveneens worden toegevoegd dat de aansprakelijkheid van verdachte ter zake een hoofdelijke is.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 45, 47, 57, 141 en 303 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 1 primair:Medeplegen van poging tot zware mishandeling, gepleegd metvoorbedachten rade;
Feit 2:Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 (TWAALF) maanden, waarvan 3 (DRIE) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht niet ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat als algemene voorwaarde wordt toegevoegd:
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;

Benadeelde partij

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van
€ 3.875,96 (drieduizend achthonderd vijfenzeventig euro en zesennegentig eurocent),
waarvan € 1.375,96 ter zake van materiële kosten en € 2.500,00 ter zake van immateriële kosten wegens feit 1, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 6 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde] € 3.875,96 (drieduizend achthonderd vijfenzeventig euro en zesennegentig eurocent) te betalen wegens feit 1, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 6 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 48 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Borm, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. J.J.A. Groen, rechters, in tegenwoordigheid van P.L. Francke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 augustus 2015.
Mr. Borm is niet in de gelegenheid het vonnis te ondertekenen.
De griffier is niet in de gelegenheid het vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal (pv), wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het eindproces-verbaal met het nummer PL 2000-2015005719 d.d. 18 mei 2015 van de Politie Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, districtsrecherche Zeeland, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, doorgenummerde pagina’s 1 t/m 371.
2.Voornoemde pv’s van aangifte en verhoor, p. 18, laatste alinea, p. 19 eerste alinea en p. 24 tweede alinea.
3.Voornoemd pv van aangifte, p. 19, tweede alinea.
4.Voornoemd pv van aangifte, p. 19, derde alinea.
5.Voornoemd pv van aangifte, p. 19, vierde alinea en p. 20, tweede alinea.
6.Voornoemd pv van aangifte, p. 20, vijfde alinea.
7.Pv van bevindingen verbalisant [verbalisant 1] , d.d. 7 januari 2015, p. 55 vierde alinea en p. 56, laatste alinea en pv van bevindingen verbalisant [verbalisant 1] , d.d. 7 januari 2015, p. 57, vierde en zesde alinea.
8.Letselverklaring, d.d. 7 januari 2015, p. 49 voor- en achterzijde.
9.Rapport Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 30 januari 2015, p. 54.
10.Verklaring verdachte ter terechtzitting en pv verhoor verdachte, p. 358, laatste alinea in onderling verband en samenhang beschouwd met het pv bevindingen onderzoek Westerscheldetunnel, p. 241, met foto voertuig met kenteken [kenteken] ter zake van het passeren van de tolpoort richting Terneuzen op 6 januari 2015 om 19.26 uur, pgs. 241 en 243 en de opgetekende verklaring van [eigenaar auto] in het pv nader onderzoek gebruik personenauto [kenteken] , p. 246, derde alinea van onderen.
11.Verklaring verdachte ter terechtzitting en pv verhoor verdachte, p. 356, vijfde en zesde alinea in onderling verband en samenhang beschouwd met het afzonderlijk opgemaakte pv onderzoek voorwerp m.b.t. Wet wapens en munitie d.d. 24 juni 2015.
12.Verklaring verdachte ter terechtzitting en pv verhoor verdachte, p. 359, vierde alinea, eerste deel.
13.Pv verhoor [medeverdachte] , p.301, zevende alinea
14.Pv verhoor verdachte, p. 359, vijfde alinea.
15.Pv verhoor verdachte, p. 360, voorlaatste alinea
16.Pv verhoor verdachte, p. 359, vijfde alinea.
17.Pv verhoor verdachte, p. 359, vijfde alinea.
18.Pv verhoor verdachte, p. 356, eerste en tweede alinea.
19.Pv’s verhoor [medeverdachte] , p. 294, laatste twee alinea’s, en p. 300, zesde alinea; Pv’s verhoor verdachte, p. 356, derde alinea, p. 358, laatste alinea en p. 359, vierde alinea.
20.Pv verhoor verdachte, p. 359, tweede, derde en vierde alinea.
21.Pv verhoor verdachte, p. 359, vierde alinea onderaan en vijfde alinea.