4.3.1Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Inleiding
De rechtbank benoemt uit de wettige bewijsmiddelen de navolgende feiten en omstandigheden.
* de verklaringen van [benadeelde partij1] (verder ook: aangeefster):
- Op 6 januari 2015, omstreeks 21:50 uur, parkeert aangeefster haar auto op de openbare weg voor haar woning aan [adres benadeelde partij 1] , gemeente Sluis, met de passagierszijde naar het trottoir. Het is donker op straat.
- Om haar sporttas te kunnen pakken opent aangeefster het achterportier aan de bestuurderszijde van de auto. De hond van aangeefster, die nog in de auto zit, begint te grommen. Op dat moment ziet aangeefster een man in stevige pas op haar afkomen. De man heeft een capuchon op en draagt een sjaal om zijn neus.
- Aangeefster ziet dat de man in zijn rechterhand een voorwerp vasthoudt dat lijkt op een vuistvuurwapen. Aangeefster weet niet of het een echt wapen betreft; het lijkt van metaal te zijn en het lijkt op een pistool. De man pakt aangeefster vast aan de kraag van haar jas en aangeefster begint te gillen.
- De man wijst met het wapen richting het hoofd van aangeefster en hij duwt aangeefster in de richting van de garageboxen in de hoek nabij de woning van aangeefster, waar het heel donker en stil is. De man zegt: “Lopen, lopen, daarheen.” Aangeefster weet echter langs haar auto op de stoep te komen.
- Op de stoep volgt een korte worsteling waarbij aangeefster de man slaat met haar paraplu, die daardoor stuk gaat, en waarbij de man tegen de linkerzijde van het hoofd van aangeefster slaat met het wapen. Aangeefster kan los komen en loopt van de man weg. Dan ziet aangeefster een tweede persoon op zich afkomen. Deze duikt als het ware op haar en samen met de eerste man werkt deze haar naar de grond. Als zij op de grond ligt slaat de man met het wapen op haar rechterknie met dat wapen. Dan wordt er iets op haar gezicht geduwd, volgens aangeefster een doek. Het is een ruwe stof en het is nat. Het ruikt en smaakt naar azijn. Aangeefster gilt en probeert zich los te worstelen. Zij is bang dat zij haar dood zullen schieten. De man met het wapen houdt haar vast. Die andere ook wel, maar die had de doek die hij in haar gezicht duwde. Plotseling zijn de mannen weg.
- Aangeefster heeft pijn aan haar rechterknie, rechterdijbeen, nek en onderzijde van haar schedel. Zij heeft een blauw rechteroog en last van beide ogen van de vloeistof die uit de doek kwam. Haar lippen tintelen en zij heeft een bult aan de linkerzijde van haar hoofd.
* verklaringen en bevindingen die de aangifte van [benadeelde partij1] ondersteunen:
- Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gaan naar aanleiding van de 112-melding van aangeefster ter plaatse, waar zij op 6 januari 2015 omstreeks 22:05 uur arriveren. Zij zien voor de woning een geparkeerde personenauto staan met daarin een hond die aan het blaffen is. Op het trottoir achter de auto zien zij een paraplu liggen zonder handvat. Het handvat ligt een stuk verder op het trottoir. Bij het betreden van de woning van aangeefster ruikt [verbalisant 1] een sterke azijnlucht. Hij ziet dat aangeefster in de huiskamer zit met een handdoek tegen haar gezicht. Hij ziet dat haar aangezicht een sterke rode kleur heeft. [verbalisant 2] ziet en hoort dat aangeefster overstuur is en dat zij een rood gezicht heeft. Hij ziet een kleine wond aan het rechteroog van aangeefster en dat haar rechterkaak rood en dik is. Hij hoort aangeefster zeggen dat zij klappen op haar gezicht heeft gehad, vermoedelijk met een vuurwapen, en dat zij pijn heeft aan de linkerzijde van haar hoofd. Aan de ter plaatse gekomen ambulancebroeders toont aangeefster haar gewonde rechterbeen. [verbalisant 1] ziet ter hoogte van de knie een kleine bebloede wond en op haar rechterbovenbeen een blauwe plek. De ambulancebroeders besluiten om aangeefster voor verder onderzoek mee te nemen naar het ziekenhuis Terneuzen.
- De forensisch geneeskundige van de GGD-Zeeland, J, Vrencken, onderzoekt het letsel van aangeefster. Als omschrijving van het uitwendig waarneembaar letsel van aangeefster verklaart deze geneeskundige onder meer: “Diverse kneuzingen/zwellingen en lichte huidletsels. Irritatie aan beide ogen, uitgebreid gespoeld. Morgen controle oogarts”. Als nadere omschrijving van het soort en omvang van het letsel duidt de geneeskundige op de tekening van de voor- en achterzijde van het gehele lichaam (man) en zijaanzichten van het hoofd aan en vermeldt hij: “(1. rechter oogkas): zwelling en drukpijn en roodheid, ± 5x5 cm (kneuzing); (2. nek links): pijn in de nek + striem, striem ± 6 cm lang (kneuzing en licht huidletsel); (3. linkerzijde schedel): zwelling en roodheid, 4x4 cm (kneuzing); (5. rechter knie): pijn en licht huidletsel, 1x1 cm schaafwond, en (6. rechter dijbeen): pijn en forse zwelling, 10x10 cm (bloeduitstorting).Op de jas en de capuchon van de jas van aangeefster wordt bij onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut azijnzuur aangetoond.
*
verklaringen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] :
- Verdachte en medeverdachte rijden op 6 januari 2015 samen in de auto van [eigenaar auto] naar Breskens.
- Er wordt een wapen meegenomen, dat onderweg naar Breskens in de auto is getoond. Volgens [medeverdachte 1] - naar zeggen door verdachte - is het geen echt vuurwapen.
- Verdachte en medeverdachte wachten aangeefster op in de nabijheid van haar woning.
- In de auto wordt een mengsel van ammoniak en azijn op een doek aangebracht.
- Als aangeefster voor haar woning uit haar auto stapt loopt [medeverdachte 1] op haar af met het wapen in zijn rechterhand. [medeverdachte 1] pakt aangeefster vast aan haar jas en zegt haar dat zij mee moet komen naar achter.[medeverdachte 1] heeft op dat moment een capuchon over zijn hoofd en een sjaal voor zijn mond.
- Aangeefster slaat [medeverdachte 1] met “iets” en [medeverdachte 1] slaat haar met het wapen.
- Verdachte loopt daarop op aangeefster en [medeverdachte 1] af. Hij duwt aangeefster, waarop zij gedrieën op de grond vallen en hij duwt de met ammoniak en azijn gedrenkte doek in het gezicht van aangeefster.
Verweren
De raadsman heeft aangevoerd dat het wettig en overtuigend bewijs voor de voorbedachte raad en de opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ontbreekt.
Hij heeft daartoe gesteld dat het ten laste gelegde weliswaar geen impulsieve actie van verdachte was, maar dat deze actie anderzijds niet tot in detail was gepland. Hoewel medeverdachte [medeverdachte 2] verdachte had gevraagd om aangeefster blijvend letsel toe te brengen, het liefst in haar gezicht of aan haar knieën, was verdachte dit niet van plan te doen. Zijn bedoeling was om haar fors laten schrikken. Hij wilde geen feitelijk geweld. Opgemerkt zij dat verdachte de enige bron is waaruit kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 2] blijvend letsel aan aangeefster wilde laten toebrengen en dat verdachte dit niet wilde.
De geweldshandelingen op zichzelf zijn te plaatsen in de sleutel van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Anderzijds blijkt uit de afgelegde verklaringen van aangeefster en van [medeverdachte 1] dat er niet direct geweld is toegepast maar dat er eerst is gedreigd met het wapen. Dit past in het beeld van het laten schrikken. Pas nadat aangeefster [medeverdachte 1] met de paraplu had geslagen volgde de worsteling door [medeverdachte 1] en verdachte met aangeefster en is zij met het wapen geslagen en is de met vloeistoffen bedrenkte doek tegen haar gezicht gedrukt. Het gebruik van het wapen heeft niet planmatig plaatsgevonden. Het slaan met het wapen betrof reactief handelen van [medeverdachte 1] op actief handelen van aangeefster. Dat aangeefster op haar hoofd en haar knie/dijbeen is geslagen is puur toeval.
Het letselbeeld, zoals dat door de forensisch geneeskundige is waargenomen en beschreven past binnen het beeld dat aangeefster in bedwang werd gehouden en dat zij niet hard is geslagen. Het letsel was niet zodanig dat dit als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd. De deskundige heeft de tijd van de tijdelijke ziekte of verhindering van de uitoefening van de ambts-/beroepsbezigheden van aangeefster geschat op enkele dagen.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Voorbedachte raad
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval waarbij de rechtbank het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar aan
contra-indicaties kan een zwaarder gewicht worden toegekend. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) uiteindelijk tot het oordeel leiden dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat hij gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Voor de beantwoording van de vraag of in dit geval sprake is van voorbedachte raad gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- Verdachte komt in december 2014 in contact met [medeverdachte 2] .
- [medeverdachte 2] vertelt verdachte dat hij erg gefrustreerd is over zijn verbroken relatie met aangeefster, waarmee hij samen een sportschool heeft gerund, en dat hij nog geld zal krijgen uit zijn investering in die sportschool (hij spreekt over een bedrag van € 100.000,00).
- Een week tot anderhalve week vóór 6 januari 2015 vraagt [medeverdachte 2] verdachte om aangeefster blijvend letsel toe te brengen, in haar gezicht of aan haar knieën. [medeverdachte 2] stelt verdachte hiervoor een beloning in het vooruitzicht ter hoogte van een percentage van de
€ 100.000,00 die [medeverdachte 2] nog denkt te zullen ontvangen. Op de vraag waarom dat letsel specifiek in haar gezicht of aan haar knieën toegebracht moest worden antwoordt verdachte dat het hem logisch lijkt dat letsel in het gezicht te maken heeft met het aanzien van aangeefster naar de buitenwereld en dat het letsel aan haar knieën te maken heeft met het werk dat aangeefster doet.
- [medeverdachte 2] legt verdachte uit waar in Breskens aangeefster (op haar sportschool) werkt, op welk adres zij in Breskens woont, hoe laat zij meestal thuis komt en in welke auto zij rijdt. Ook toont hij een foto van aangeefster.
- Rond 3 of 4 januari 2015 benadert verdachte de medeverdachte [medeverdachte 1] . Hij vraagt [medeverdachte 1] een klusje voor hem te willen doen, waarmee [medeverdachte 1] geld kan verdienen. [medeverdachte 1] verklaart daarover dat verdachte (hij noemt hem [verdachte] ) vertelde dat hij door iemand was gevraagd om iets te doen. [medeverdachte 1] begreep dat dit zou inhouden dat er iemand in elkaar geslagen moest worden. Volgens [medeverdachte 1] sprak verdachte over een vrouw, een bodybuildster, die in Breskens zou wonen.
- Op 6 januari 2015 haalt verdachte [medeverdachte 1] op met de auto. Zij rijden naar Breskens, waar zij eerst langs de sportschool rijden en vervolgens in de directe omgeving van de woning van aangeefster stoppen. Tijdens de rit spreken zij over wat er gaat gebeuren en dat ze voorzichtig moeten zijn.
- Vanaf het moment van het verzoek van [medeverdachte 2] tot het moment dat verdachte en [medeverdachte 1] op 6 januari 2015 in de buurt van de woning van aangeefster haar op staan wachten is er regelmatig telefonisch contact tussen verdachte en [medeverdachte 2] . Volgens verdachte was [medeverdachte 2] steeds aan het aandringen of de mishandeling van aangeefster nog door zou gaan. De gesprekken op 6 januari 2015 om 21:04 uur en 21:35 uur houden in: “dat ze er nog niet is” respectievelijk “dat ze er nog steeds niet is en hoe dat kan”, waarop [medeverdachte 2] antwoordt: “Geduld hebben de sportschool moet afgesloten worden en dan komt ze naar huis.”
- [medeverdachte 1] verklaart: “Toen we daar stonden heb ik aan [verdachte] gevraagd wat we zouden gaan doen. [verdachte] zei dat we die vrouw zouden gaan slaan en zo en hij daarbij zou helpen. Hij zei dat ik naar buiten moest gaan om te kijken of de vrouw eraan zou komen. Hij zei dat ik het wapen moest pakken en dat ik daarmee de vrouw moest laten schrikken. [verdachte] zou dan achteraan mij komen en [verdachte] zou dan de vrouw gaan duwen. [verdachte] vertelde dat hij had gebeld en dat de vrouw eraan kwam.”
- Zodra aangeefster haar auto voor haar woning parkeert loopt [medeverdachte 1] op haar af, toont haar het wapen, pakt haar vast bij haar jas en zegt haar mee te komen naar achter. Daarna slaat hij aangeefster met het wapen. Vervolgens komt verdachte, die aangeefster op de grond duwt en probeert de met ammoniak en azijn gedrenkte doek in haar mond te duwen.
- Op 6 januari 2015 om 22:02 uur stuurt verdachte een sms-bericht aan [medeverdachte 2] , met als inhoud “dat het is gebeurd”.
De rechtbank overweegt dat verdachte ter uitvoering van het verzoek van [medeverdachte 2] om aangeefster blijvend letsel toe te brengen, in haar gezicht of aan haar knieën, enkele dagen voor het incident aan medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gevraagd om voor hem een klusje te doen, waaruit [medeverdachte 1] begreep dat een vrouw in elkaar geslagen moest worden. Verdachte was door [medeverdachte 2] op de hoogte gesteld van het gebruikelijke handelen door aangeefster. Vervolgens is verdachte samen met [medeverdachte 1] doelgericht tot in de nabijheid van de woning van aangeefster gereden en heeft hij haar daar opgewacht. Tot kort voordat aangeefster daar arriveerde had verdachte nog een aantal keren telefonisch contact met [medeverdachte 2] . Op de vraag van [medeverdachte 1] wat zij zouden gaan doen antwoordde verdachte dat zij die vrouw zouden gaan slaan ‘en zo’ en dat hij daarbij zou helpen. Verdachte stuurde [medeverdachte 1] uit de auto om te kijken of aangeefster eraan zou komen. Volgens [medeverdachte 1] zei verdachte dat hij het wapen moest pakken en dat hij daarmee de vrouw moest laten schrikken. Verdachte zou dan achteraan komen en zou de vrouw gaan duwen. Uiteindelijk is het zo gegaan dat aangeefster door [medeverdachte 1] is vastgepakt, dat hij haar het wapen heeft getoond en haar met het wapen op het hoofd heeft geslagen. Vervolgens is verdachte erbij gekomen en hij duwde aangeefster tegen de grond, overeenkomstig wat hij nog kort van tevoren in de auto tegen [medeverdachte 1] had gezegd. Daarop is aangeefster opnieuw geslagen, dit keer op haar rechter knie/dijbeen, en heeft verdachte de in de auto met ammoniak/azijnzuur geprepareerde doek tegen haar gezicht geduwd. Van een gebeurtenis, die een plotselinge gemoedsopwelling bij verdachte kan hebben veroorzaakt voor dit handelen, bestaat geen aanwijzing. Verdachte had immers nog juist van tevoren met [medeverdachte 1] in de auto besproken dat hij hem zou helpen. Dat aangeefster juist op haar hoofd en een knie/dijbeen is geslagen en dat de met ammoniak/azijnzuur gedrenkte doek tegen het gezicht van aangeefster is geduwd kan geen toeval zijn, nu deze geweldshandelingen de specifieke delen van het lichaam van aangeefster betreffen waarover [medeverdachte 2] eerder met verdachte sprak.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de vaststelling dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit om aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat er sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling of plotselinge hevige drift bij verdachte die ontstond toen aangeefster de medeverdachte met haar paraplu sloeg. De door de raadsman in dit verband genoemde omstandigheden leveren naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zwaarwegende contra-indicaties op voor het aannemen van voorbedachte raad.
Opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
Als zwaar lichamelijk letsel wordt aangemerkt elk lichamelijk nadeel dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Aangeefster is met een voorwerp op haar hoofd geslagen en er is een doek met azijnzuur en ammoniak in haar gezicht geduwd. Azijnzuur is in een geconcentreerde vorm een bijtende stof. Hoewel in dit geval niet is komen vast te staan of het azijnzuur op de jas en capuchon van aangeefster in een zodanig concentratie aanwezig was dat gesproken kan worden van een bijtende vloeistof, roept naar algemene ervaringsregels het in het donker een doek met azijnzuur vermengd met ammoniak op het gezicht duwen van een slachtoffer de aanmerkelijke kans in het leven dat die vloeistoffen onherstelbare schade van de ogen kunnen veroorzaken en daardoor aan dat slachtoffer zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Ook een klap met een voorwerp op het hoofd kan zwaar lichamelijk letsel veroorzaken. Nu het algemene ervaringsregels betreft heeft een ieder – en dus ook verdachte – wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Het slaan op het hoofd van aangeefster en het op het gezicht van aangeefster drukken van de doek met azijnzuur en ammoniak door verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het bewerkstelligen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit volgt dat verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat verdachte door dit handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
Gelet op het voorgaande worden de verweren van de verdediging verworpen.
De rechtbank overweegt nog dat sprake is geweest van een voortdurende betrokkenheid van verdachte bij het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde. De bijdrage van verdachte aan de gewelddadigheden was van dien aard dat de conclusie is gewettigd dat zijn gedrag voor de uitvoering van het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde van substantiële betekenis (en daarmee van voldoende gewicht) is geweest met gevolg dat van medeplegen in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht respectievelijk “in vereniging plegen” in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht kan worden gesproken.
4.3.2Ten aanzien van feit 3
Inleiding
De rechtbank benoemt uit de wettige bewijsmiddelen de navolgende feiten en omstandigheden.
- Op zondag 20 juli 2014 vervoert verdachte in zijn functie van taxichauffeur de dan 70 jarige vrouw [benadeelde partij 2] vanaf haar verblijfplaats in Middelburg in een taxi (een Opel Zafira personenauto) naar Koudekerke.
- [benadeelde partij 2] heeft een verstandelijke beperking. Zij heeft een ontwikkelingsniveau van een vier-vijfjarige (met een IQ van tussen de 35 en 45) en zij is slecht ter been. Zij maakt gebruik van een rollator. Zij is cliënte van de stichting Arduin en woont, samen met onder andere mevrouw [vriendin 1] , onder begeleiding in een woning van Arduin aan de [adres 1 Arduin] te Middelburg. [vriendin 1] functioneert op een lager niveau dan [benadeelde partij 2] .
- Op genoemde zondagmiddag gaan [benadeelde partij 2] en [vriendin 1] op visite bij een vriendin, [adres 1 Arduin] , eveneens cliënte van Arduin, die onder begeleiding verblijft in een woning van Arduin aan de [Adres 2 Arduin] in Koudekerke.
- Behalve verdachte, [benadeelde partij 2] en [vriendin 1] , zit er niemand anders in de taxi. [benadeelde partij 2] zit voorin, naast verdachte, en [vriendin 1] neemt plaats op de achterbank.
- Tijdens het koffiedrinken in Koudekerke vraagt [benadeelde partij 2] aan de support werker van Arduin, [naam 1 medewerker Arduin] ,
“Waarom doet die taxichauffeur dat?”Op de vraag van [naam 1 medewerker Arduin] wat deze dan gedaan heeft, antwoordt [benadeelde partij 2] :
“Aan mijn borsten zitten en over mijn been wrijven.”
- Als verdachte later op die middag [benadeelde partij 2] en [vriendin 1] weer komt ophalen met dezelfde taxi adviseert [naam 1 medewerker Arduin] [benadeelde partij 2] om achterin de taxi naast [vriendin 1] te gaan zitten. [benadeelde partij 2] doet dat niet en zegt dat zij altijd voorin zit.
- [naam 1 medewerker Arduin] meldt het voorval aan haar collega’s van de locatie, waar [benadeelde partij 2] verblijft.
- Hierop volgt in Arduin een intern traject van (vermoeden) van seksueel misbruik van [benadeelde partij 2] . Een calamiteitenteam bespreekt de melding van [naam 1 medewerker Arduin] , inhoudende dat [benadeelde partij 2] vertelde dat de chauffeur
“aan haar zat te friemelen, aan haar been en aan haar borsten”, aangevuld met een melding van Arduin-medewerkster [naam 2 medewerker Arduin] van het team [adres 1 Arduin] inhoudende dat [benadeelde partij 2] haar die morgen (daags na het voorval) vertelde dat
“de chauffeur in haar bovenbenen had zitten kneden en aan haar borsten had gezeten. Zij was wat bang want zij had dit vroeger ook al eens meegemaakt.”- Op 22 juli 2015 wordt een zogeheten taxatiegesprek met [benadeelde partij 2] gehouden. Daarvan is verslag gedaan en als verklaringen van [benadeelde partij 2] onder meer opgetekend:
“Hij zat almaar aan mijn benen te friemelen, aan mijn rug, aan mijn borsten. Vervelende chauffeur hoor, dat was een viezerik”en
“…de chauffeur. Die kon niet van me afblijven (en zei) ‘je bent een lekkere meid’ en zo en andere dingen meer”en
“chauffeur deed (wrijft over haar benen) over mijn benen en zo over mijn borsten (wrijft over borsten) en over mijn rug krauwen. Dat vond ie lekker, maar ik vond het niet lekker. Hij zat almaar aan mijn rug en zo aan mijn borsten te friemelen en mijn benen en tussen mijn benen (wrijft ondertussen over de plekken die ze noemt) Zo doen. En aan mijn haar zitten.(…) Ik zei blijf jij maar van me af vervelende vent…”,en
“We zaten in de auto, in de taxiauto, klein autootje (…) Het was zondagmiddag om twee uur”en
“Dat heb ik vroeger ook meegemaakt toen ik jong was. Toen gingen jongens in de bossen de broekjes naar beneden (onverstaanbaar) dat heb ik allemaal meegemaakt”en
“(de chauffeur zei):“Je bent een lekkere meid… (slaat op bovenbeen) ja zo, op benen slaan (lacht)”en
“Ik zei, je moet voor je kijken en niet naar ons kijken en op je stuur letten en ouwehoeren, opletten, aan stuur zitten, anders krijg je ongelukken, smerige chauffeur”,en
“… hij zag mijn borst bloot zo (trekt haar kraag wat naar beneden) … Ik deed het een beetje naar boven toe, mooie kleren aan op een zondag. Mijn kleren een beetje naar boven, anders ziet hij mijn borsten.”
- Op de vraag:
“Toen de chauffeur jou ging aanraken, was de auto toen aan het rijden?”antwoordt [benadeelde partij 2] :
“eh, die stopte (onverstaanbaar) en niks bijzonders meer gedaan bij mij, verder heeft hij niet aan me gezeten”en op de vraag:
“Wie had jouw riem vastgemaakt?”antwoordt zij:
“(onverstaanbaar) de chauffeur (…) ja, chauffeur had vastgezet naast stuur (onverstaanbaar) had hij mij vastgezet.”
- De interviewer [orthopedagoog 1] , orthopedagoog bij de stichting Arduin, concludeert op grond van dit interview onder meer dat de context niet helemaal duidelijk is geworden, dat zij heeft geprobeerd om uit te sluiten dat het aanraken bijvoorbeeld onderdeel was van een handeling als gordel omdoen maar dat zij dit niet helemaal helder heeft gekregen.
- De resultaten van het taxatiegesprek worden op 22 juli 2014 besproken in het calamiteitenteam. Besloten wordt om het voorval te melden bij het betreffende taxibedrijf en afhankelijk van de reactie van de betrokken chauffeur aangifte te doen.
- Op 29 juli 2014 komt van het taxibedrijf de informatie dat de desbetreffende chauffeur zich wist te herinneren dat zij tijdens de rit de grootste lol hadden gehad. Hij had zich niet over haar heen gebogen voor de gordel, die had ze zelf aangegeven.
- Hierna volgt overleg met de politie. Deze geeft aan dat Arduin toch beter aangifte kan gaan doen. Het zou een herhaling van zetten zijn om nog een informatief gesprek met [benadeelde partij 2] te voeren.
- Op 12 augustus 2014 doet [orthopedagoog 2] , orthopedagoge bij de stichting Arduin, namens [benadeelde partij 2] aangifte van aanranding door de chauffeur.
De politie doet nader onderzoek en hoort onder meer de Arduin medewerksters [naam 2 medewerker Arduin] en [naam 1 medewerker Arduin] als getuigen.
- [naam 2 medewerker Arduin] kent [benadeelde partij 2] al 11 jaar. Zij verklaart: “ [benadeelde partij 2] is slecht ter been en je moet haar nu echt met alles helpen. Ze is een vrolijke en spontane vrouw. Zij zal niet gauw iets verzinnen. Zij zou er dingen bij kunnen verzinnen maar niet gewoon liegen. Die zondag kreeg ik een mail van [naam 1 medewerker Arduin] . [benadeelde partij 2] kwam bij hen in de [Adres 2 Arduin] binnen met dat verhaal over de chauffeur. Ik heb haar toen ze thuis kwam geholpen met het naar bed gaan. Ik heb toen niets aan haar gemerkt, ze was niet anders dan anders. [benadeelde partij 2] heeft nergens over gesproken en ik heb volgens voorschrift nergens naar gevraagd. Ik wilde haar er zelf mee laten komen en dat gebeurde dus de volgende ochtend toen ze onder de douche stond.
Zij begon er spontaan tegen mij over. Ze vertelde het volgende: ‘
Ik ging met de taxi naar [adres 1 Arduin] en ik zat voorin bij de chauffeur. Die chauffeur had allemaal vieze praat tegen mij en hij zat aan mijn borsten en aan mijn benen’ en ze voelde zich heel ongemakkelijk. Het was maar een vieze vent zei ze. Dat was heel duidelijk voor haar. Ze heeft ooit nog zoiets meegemaakt en toen hebben haar ouders aangifte gedaan. In de twee weken daarna heeft ze er heel veel over gepraat. Nu niet meer. Het heeft voor haar geen “belangrijkheid” meer. Toen ze het vertelde was ze kwaad. Hij moest niet aan haar komen. Ze blijft het dan nog een uur doorvertellen tegen iedereen en dan is het weer klaar. Het beïnvloedt haar dagelijkse functioneren niet. Ze is gewoon gaan werken. Mannen die haar niet kennen zouden door haar vrolijke gedrag en haar verzorgde uiterlijk een verkeerd beeld van haar kunnen krijgen.”
- [naam 1 medewerker Arduin] kent [benadeelde partij 2] niet goed. Zij verklaart: “Ik weet niet meer of ik het vroeg of dat ze het zelf zei, maar ze zei dat hij aan haar borsten had gezeten en over haar been had gewreven. Ik had niet het idee dat het enige indruk had gemaakt. Ze vond het wel leuk dat ik
ineens vol aandacht reageerde. Ik, voor mijzelf, hechtte er niet zoveel waarde dat er echt iets ernstigs gebeurd is. Maar ik ken haar gewoon te slecht. [benadeelde partij 2] droeg een laag uitgesneden hemdje.”
Ook hoort de politie [centralist taxicentrale] , eerste centralist van de betreffende taxicentrale, in aanwezigheid van [naam] , Business Unit Manager Schiedam en Middelburg van de BIOS-groep. Zij verklaart:
“Ik werd gebeld, nadat [verdachte] een rit had gereden, dat een cliënt van die instelling (de rechtbank begrijpt: Arduin) overstuur binnen was gekomen, die zei dat hij handtastelijk was geweest. Ik heb [verdachte] gevraagd wat er was gebeurd. Hij was helemaal verbaasd, zo van: Waar heb je het over? Toen dacht hij misschien die gordel. Hij zei: “Ik denk dat ik misschien die gordel... Ik heb het zo gedaan omdat zij hem mij niet aan kon geven dus heb ik het zelf maar gepakt.” Dan moet je toch wel flink over iemand heen hangen.
Op de vraag welke afspraken er zijn gemaakt tussen werknemers en het bedrijf voor wat betreft veiligheidshandelingen, vult de heer [naam] aan: “Op zich geen specifieke afspraken. Als cliënten zelf hun gordel niet kunnen omdoen dan helpt de chauffeur en hoe die dat dan doet daar is geen protocol (voor). Maar van welke kant je de gordel omdoet, je moet altijd wel even over de cliënt heen hangen. In verband met het aanpakken of het erin steken.”
Verdachte ontkent dat hij het lichaam van [benadeelde partij 2] met onzedelijke bedoelingen heeft vastgepakt of betast. Hij verklaart dat hij als taxichauffeur personen die zelf hun gordel niet om kunnen doen daarmee moet helpen. In zo’n geval moet je over het lichaam van die persoon heen buigen om de gordel vast te zetten met de grote kans dat je dan iemand aanraakt, aldus verdachte.
Beoordeling
De rechtbank heeft op basis van de hiervoor genoemde wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging dat verdachte de ten laste gelegde ontuchtige handelingen heeft gepleegd.
Zij overweegt daartoe als volgt.
In de kern komen de afgelegde verklaringen van [benadeelde partij 2] en van de getuigen (van horen zeggen) erop neer dat verdachte in zijn functie van taxichauffeur handelingen van seksuele aard bij [benadeelde partij 2] heeft verricht, terwijl de feitelijk toedracht daarvan niet helemaal duidelijk is geworden. Daar tegenover staat de ontkennende verklaring van verdachte.
De raadsman heeft er terecht op gewezen dat de uitlatingen van [benadeelde partij 2] over de aard van de handelingen in ernst toenamen naarmate de tijd verstreek. Ook is verklaard en dat [benadeelde partij 2] in haar jeugd slachtoffer is geweest van (een) zedendelict(en).
In zijn functie van taxichauffeur moest verdachte personen die zelf hun veiligheidsgordel niet konden vastklikken, daarmee helpen. Mede gelet op de verklaring van [naam 2 medewerker Arduin] dat [benadeelde partij 2] slecht ter been is en dat zij haar “echt met alles moet helpen” is aannemelijk dat verdachte ook in dit geval de veiligheidsgordel van [benadeelde partij 2] heeft uitgetrokken en vast geklikt nadat zij op de passagiersstoel aan de voorzijde van de auto had plaats genomen c.q. daarop was gezet. Uit de afbeelding van het interieur van een auto van hetzelfde merk en type als waarin verdachte reed (een Opel Zafira) blijkt dat de voorstoelen van die auto van elkaar zijn gescheiden met een opbergvak en autogordelbevestigingen. Bij het gebruik van de gordel door de passagier moet de gordel vanaf de rechterbinnenzijde van de auto langs de voorzijde van het lichaam van de passagier in de bevestiging links van de passagiersstoel worden geklikt. Wanneer de gordel door een ander bij de passagier wordt aangebracht is het zeer wel mogelijk dat het lichaam van de passagier (bij rug, borst en/of benen) wordt aangeraakt. De rechtbank kan niet buiten redelijke twijfel uitsluiten of deze situatie zich heeft voorgedaan. Deze twijfel moet worden uitgelegd in het voordeel van verdachte.
Dit betekent dat de rechtbank verdachte van het onder 3 ten laste gelegde zal vrijspreken.