Op 3 augustus 2015 deed de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van een woningoverval en mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 20 juli 2015, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging omvatte onder andere het binnendringen van de woning van slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], waarbij geweld werd gebruikt. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de woningoverval, en sprak hem vrij van dit feit. De rechtbank baseerde deze beslissing op de verklaringen van de slachtoffers en de DNA-match, die niet overtuigend genoeg waren om de betrokkenheid van de verdachte bij de overval vast te stellen.
Ten aanzien van de mishandeling van [slachtoffer 3] op 16 december 2010, oordeelde de rechtbank dat de verdachte wel schuldig was aan de mishandeling, maar niet aan het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte [slachtoffer 3] had geslagen en geschopt, wat resulteerde in letsel. De rechtbank hield rekening met het strafblad van de verdachte en de omstandigheden van de zaak, waaronder de huiselijke sfeer waarin het geweld plaatsvond. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van vier weken op, met aftrek van voorarrest.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vorderde schadevergoeding, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade voortvloeide. De rechtbank besloot dat de vordering bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 3 augustus 2015.