Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 30 juli 2015 van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiseres], te [woonplaats], eiseres,
Procesverloop
Overwegingen
.Eiseres heeft op dit advies gereageerd.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juli 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van 20 januari 2015, waarin haar aanvraag voor huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de bepalingen van de WMO 2015, die op 19 juli 2014 in werking zijn getreden, niet van toepassing zijn op besluiten die zijn genomen voor 1 januari 2015. Dit betekent dat de indicatie voor huishoudelijke hulp, die betrekking had op de periode van 27 juli 2014 tot en met 26 oktober 2014, onder de oude WMO valt.
De rechtbank overwoog dat de term 'maatwerkvoorzieningen' pas in de WMO 2015 is geïntroduceerd en dat de bepalingen die zien op het onderzoek voor deze maatwerkvoorzieningen uitsluitend betrekking kunnen hebben op voorzieningen waarvan de ingangsdatum op of na 1 januari 2015 ligt. Eiseres had in beroep aangevoerd dat zij recht had op meer uren huishoudelijke hulp, maar de rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten tot een afbouwregeling van de hulp. De rechtbank concludeerde dat er geen strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel, aangezien de indicatie voor hulp niet voor onbepaalde tijd is gegeven en wijzigingen in de situatie of regelgeving kunnen leiden tot aanpassing van de indicatie.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de afbouwregeling die door het college was getroffen. Eiseres had geen inhoudelijke gronden naar voren gebracht tegen deze regeling, en de rechtbank oordeelde dat het college op goede gronden had besloten dat eiseres niet gecompenseerd hoefde te worden voor huishoudelijke werkzaamheden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken op 30 juli 2015.