4.3.1Inleiding
Als onweersproken feiten en omstandigheden over het ten laste gelegde staat het volgende vast:
- Verdachte en aangeefster zijn onbekenden van elkaar;
- Verdachte en aangeefster waren op 23 juli 2014, rond 08.30 uur, op de dijk van de Nieuw Vogelschorweg te Sas van Gent, binnen de gemeente Terneuzen;
- Verdachte reed daar op zijn bromfiets, aangeefster was daar aan het hardlopen;
- Verdachte was gekleed in een broek met broekspijpen tot net over de knieën, een T-shirt met korte mouwen, een pet, zonnebril en teenslippers;
- Aangeefster droeg een topje, met daaronder een bh en een hartslagband, een sportbroek met een losse elastische band, geen onderbroek, en sportschoenen;
- Verdachte en aangeefster hebben lichamelijk contact met elkaar gehad en zij hebben met elkaar gesproken;
- Aangeefster heeft tegen verdachte gezegd dat zij kanker heeft;
- Verdachte heeft aangeefster een knuffel gegeven door zijn armen om haar schouders te slaan;
- Aangeefster is 1.68 meter lang; verdachte is langer. Aangeefster kwam met de bovenkant van haar hoofd bij zijn neus.
De verklaringen van verdachte en aangeefster over het ten laste gelegde staan lijnrecht tegenover elkaar.
- Aangeefster verklaart dat zij door verdachte bij haar schouder werd vastgepakt, waarop zij van de dijk is gesprongen en ten val kwam. Liggend op haar rug greep verdachte haar bij haar keel, legde hij een hand over haar ogen en duwde hij haar hoofd (hard) op de grond. Terwijl hij haar aldus vast had stak hij onverhoeds zijn hand in haar broek en betastte hij haar met zijn vinger(s) tussen haar schaamlippen en zei op dreigende toon: "kijk me niet aan";
- Verdachte verklaart dat de motor van zijn bromfiets haperde en dat hij – zoals hem was aangeraden - in het benzineslangetje kneep om te proberen dat te herstellen. Daardoor lette hij niet op de weg en kwam met aangeefster in aanrijding. Hij viel onderaan de dijk bovenop aangeefster en zijn bromfiets viel bovenop hem. Hij ontkent dat hij door aangeefster genoemde gewelds- en seksuele handelingen heeft verricht.
Aangeefster is medisch onderzocht. Uit de verkregen onderzoeksset zedendelicten zijn tien bemonsteringen van het lichaam van aangeefster veiliggesteld, te weten bemonsteringen van het voorhoofd, rondom de ogen en hals/keel en bemonsteringen van de onderbuik, liezen en schaamlippen. Tevens is een bemonstering veiliggesteld van de buitenzijde van de tailleband aan de voorzijde van haar sportbroek.
De bemonsteringen zijn door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) onderzocht en vergeleken met de referentiemonsters wangslijmvlies van aangeefster en van verdachte.
Op basis van de onderzoeken van de bemonsteringen van het op het lichaam van aangeefster aangetroffen celmateriaal is geen aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van celmateriaal van een ander dan aangeefster zelf. De bemonstering van de buitenzijde van de tailleband aan de voorzijde van de sportbroek is onderworpen aan een zogenaamd
Y-chromosoom-specifiek DNA-onderzoek. Van het mannelijk celmateriaal in die bemonstering is een onvolledig Y-chromosomaal DNA-profiel verkregen, maar er is geen aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van celmateriaal van de verdachte in de bemonstering.
Gelet op deze bevindingen is voor de rechtbank de vraag gerezen hoe groot de kans is dat verdachte bij de door aangeefster gestelde aanrakingen (een krachtige, kortdurende, greep met één hand om haar keel en één over haar ogen, gevolgd door een aanraking door een hand tussen de blote huid en de sportbroek van aangeefster tot (een) vinger(s) tussen haar schaamlippen) biologische contactsporen (epitheelcellen) heeft overgedragen of achtergelaten. Ter waarborging van de deugdelijkheid van haar bewijsbeslissing heeft de rechtbank bij tussenvonnis die vraag voorgelegd aan de deskundigen van het NFI.
De NFI-deskundige voor het deskundigheidsgebied DNA analyse en interpretatie dr. B. Kokshoorn heeft hierover gerapporteerd aan de hand van twee hypothese-paren, te weten:
hypothese 1: Verdachte heeft het slachtoffer krachtig vastgepakt ter hoogte van de ogen en hals/keel.
hypothese 2: Verdachte heeft het slachtoffer
nietkrachtig vastgepakt ter hoogte van de
ogen en hals/keel, hij is met de brommer bovenop het slachtoffer gevallen.
hypothese 3: Verdachte heeft het onderlichaam van het slachtoffer betast.
hypothese 4: Verdachte heeft het onderlichaam van het slachtoffer
nietbetast, hij is
met de brommer bovenop het slachtoffer gevallen.
Als evaluatie en conclusies van de onderzoeksresultaten vermeldt het rapport:
Ten aanzien van hypothesen 1 en 2:
- Onder hypothesen 1 en 2 is de kans op het aantreffen van celmateriaal van de verdachte
[verdachte] in (één van) de bemonsteringen van het voorhoofd, rondom ogen en hals/keel van
het slachtoffer groot. De verdachte [verdachte] heeft immers tegen het slachtoffer gepraat en
haar een knuffel gegeven met blote armen boven haar schouders.
- Waarschijnlijkheid van de onderzoeksresultaten onder hypothese l:
Indien hypothese 1 waar is, heeft verdachte [verdachte] rechtstreeks, kort en krachtig contact
gemaakt (vastgegrepen/geduwd) met het gezicht en hals/keel van het slachtoffer. Door
deze handeling is de kans groot om DNA van de verdachte [verdachte] aan te treffen in (één van)
de bemonsteringen van het voorhoofd, rondom ogen, hals en keel van [slachtoffer] . De kans dat er geen DNA van de verdachte wordt aangetroffen is klein.
- Waarschijnlijkheid van de onderzoeksresultaten onder hypothese 2:
Indien hypothese 2 waar is, heeft verdachte [verdachte] rechtstreeks, kort en krachtig contact
gemaakt (hij is bovenop het slachtoffer gevallen en zijn brommer bovenop hem) met het
slachtoffer. De kans om door deze handeling DNA van de verdachte [verdachte] aan te treffen in
(één van) de bemonsteringen van het voorhoofd, rondom ogen, hals/keel van het
slachtoffer is klein. De kans om geen DNA van de verdachte aan te treffen is groot.
- Resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA:
In de bemonsteringen (…) van het voorhoofd, rondom ogen, hals/keel en schouders van het slachtoffer zijn geen aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van celmateriaal van de verdachte [verdachte] .
- Conclusie:
Op basis van de voorgaande evaluatie concludeer ik dat de onderzoeksresultaten ongeveer
even waarschijnlijk tot iets waarschijnlijker* zijn onder hypothese 2 dan onder hypothese 1.
Ten aanzien van hypothesen 3 en 4:
- Onder hypothesen 3 en 4 is de kans op het aantreffen van celmateriaal van de verdachte [verdachte] in (één van) de bemonsteringen van de onderbuik, liezen en schaamlippen en van de
buiten- en binnenkant van de tailleband van de broek van het slachtoffer klein.
- Waarschijnlijkheid van de onderzoeksresultaten onder hypothese 3:
Indien hypothese 3 waar is, heeft verdachte [verdachte] kortdurend rechtstreeks de onderbuik,
liezen en schaamlippen van het slachtoffer aangeraakt (wrijvend contact met hand/vingers).
In dat geval is er een kleine kans om DNA van de verdachte aan te treffen in (één van) de bemonsteringen van de onderbuik, liezen en schaamlippen en van de buiten- en
binnenkant van de tailleband van de broek van het slachtoffer. De kans op het niet aantreffen van DNA van de verdachte is groot.
- Waarschijnlijkheid van de onderzoeksresultaten onder hypothese 4:
Indien hypothese 4 waar is, heeft verdachte [verdachte] niet de onderbuik, liezen en
schaamlippen van het slachtoffer aangeraakt, maar is hij bovenop het slachtoffer gevallen
en zijn brommer bovenop hem. De kans om DNA van de verdachte [verdachte] aan te treffen in
(één van) de bemonsteringen van de onderbuik, liezen en schaamlippen en van de buiten- en
binnenkant van de tailleband van de broek van het slachtoffer is zeer klein. De kans op
het niet aantreffen van DNA van de verdachte is zeer groot.
- Resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA:
In de bemonsteringen (…) van de onderbuik, liezen en schaamlippen van het slachtoffer en in de bemonsteringen (…) van de buiten- en binnenkant van de tailleband van de broek van het slachtoffer zijn geen aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van celmateriaal van de verdachte [verdachte] .
- Conclusie:
Op basis van de voorgaande evaluatie concludeer ik dat de onderzoeksresultaten iets
waarschijnlijker* zijn onder hypothese 4 dan onder hypothese 3.
* De verbale term is afkomstig uit een standaard reeks van termen (de linkerkolom in onderstaande tabel). Deze reeks van verbale termen wordt gebruikt wanneer de onderzoeker geen getalsmatige gegevens heeft om een numeriek oordeel expliciet te kunnen onderbouwen. De gebruikte verbale term is onder meer gebaseerd op vakkennis en ervaring opgedaan in (zaken)onderzoek. Om de transparantie voor de lezer en de uniformiteit tussen verschillende deskundigen te bevorderen heeft het NFI de verbale termen numeriek gedefinieerd. Deze definities worden uitgedrukt in ordegrootten die in de rechterkolom staan in onderstaande tabel. Bijvoorbeeld: met de term ‘iets waarschijnlijker’ wordt bedoeld dat de kans op het waarnemen van de onderzoeksresultaten twee tot tien keer groter wordt geacht wanneer de ene hypothese waar is, dan wanneer de andere hypothese
waar is.
Verbale term Ordegrootte bewijskracht
ongeveer even waarschijnlijk 1-2
iets waarschijnlijker 2-10
waarschijnlijker 10-100
veel waarschijnlijker 100-10.000
zeer veel waarschijnlijker 10.000-1.000.000
extreem veel waarschijnlijker >1.000.000
De conclusie verwoordt de bewijskracht van de resultaten ten aanzien van de hypothesen. De conclusie geeft niet de kans weer dat een bepaalde hypothese waar is. Die kans hangt namelijk ook af van overig bewijs en informatie buiten het forensische expertiseterrein en valt daardoor buiten de reikwijdte van dit rapport.
4.3.3De bewijsoverwegingen
De raadsman heeft aangevoerd dat het belastend bewijs, dat de gehele tenlastelegging bestrijkt, afkomstig is uit één bron, namelijk de verklaringen van aangeefster. De getuigenverklaringen vertellen niets over de betrokkenheid van verdachte bij het strafbare feit en evenmin blijkt uit die verklaringen dat de verklaring van verdachte onbetrouwbaar of leugenachtig zou zijn. De resultaten van het nader forensisch onderzoek ondersteunen eerder de lezing van verdachte dan de lezing van aangeefster. Juridisch vertaald is door het gebruik van de hypotheseparen slechts als conclusie mogelijk dat de overtuiging ontbreekt dat verdachte zich aan het ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt.
De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is een wettelijk bewijsminimum neergelegd (de zogeheten unus testis nullus testis-regel), inhoudende dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt echter dat deze bepaling ziet op de tenlastelegging in haar geheel zodat niet ieder onderdeel van de tenlastelegging, waaronder begrepen de kern van de strafrechtelijke gedraging, dubbele bevestiging behoeft.
De ten laste gelegde handelingen van verdachte vinden hun bewijs vooral in de verklaringen van aangeefster.
In haar aangifte bij de politieen in haar later op verzoek van de verdediging afgelegde verklaring bij de rechter-commissarisverklaart aangeefster dat zij in de ochtend van 23 juli 2014, rond 08.30 uur, aan het hardlopen was over de dijk in de omgeving van Sluiskil. Zij droeg een sportbroek met een elastische band. Zij droeg geen onderbroek. Al hardlopend, met “oortjes met muziek” in, hoort zij een motorachtig geluid en voelt zij ineens een hand aan de bovenzijde van haar linkerarm tegen haar schouder. Een zachte aanraking, alsof iemand haar als het ware korte tijd vastpakt. Al rennend draait zij zich om en ziet een voor haar onbekende man op een brommer. Zij rent verder. De man zit dan nog steeds op zijn rijdende brommer. Hij slaat een arm om haar heen, in een losse greep. Zijn hand ligt dan op haar rechterschouder. Zij weet los te komen en springt met een ongecontroleerde sprong van de dijk. Zij valt voorover op haar handen. Na de val draait zij zich om op haar rug. Heel kort daarna voelt zij één hand op haar ogen en één hand op haar keel. Zij kan haar hoofd niet draaien omdat de man haar krachtig vasthoudt. Hij zegt haar bij herhaling dat zij hem niet mag aankijken. Hij vraagt naar haar naam en woonplaats. Zij zegt deze tegen hem (haar werkelijke voornaam en woonplaats). Hij vraagt ook naar haar achternaam. Zij geeft een andere naam op [naam] ). Terwijl de man zijn ene hand op haar ogen laat liggen, gaat hij met zijn andere hand via haar buik tot in haar broek. De man raakt eerst de binnenkant van haar benen en daarna haar schaamlippen. Hij gaat er tussenin, maar niet erin. Hij wrijft alleen even met zijn vingers. Zij weet niet met hoeveel vingers. Het duurde heel kort, enkele seconden. Terwijl hij dit doet zegt zij tot tweemaal toe dat zij heel erg ziek is, dat zij kanker heeft, dat zij het niet erg vindt wat hij doet, maar dat zij heel ziek is. Daarop haalt de man zijn hand uit haar broek en zegt: “Sorry, kijk nou wat ik doe.” De man staat op, zij staat op en de man loopt met haar naar boven, tot op de dijk. Hij vraagt haar of hij haar pijn heeft gedaan. Zij zegt dat dit niet zo is. Dan vraagt de man of hij haar nog een knuffel mag geven. Dat staat zij toe. Terwijl zij tegenover elkaar staan ziet zij dat de man langer is dan zij. Hij slaat zijn armen om haar heen. Zij weet niet op welke hoogte (bij de politie: hij sloeg zijn armen om mijn schouders heen). De man zegt dat het hem spijt. Zij zegt dat zij het niet erg vindt maar dat zij wel graag verder wil lopen. Vervolgens loopt de man naar zijn brommer. Zij ziet dat een teen van de man bloedt. Zij blijft nog even staan. Nadat de man zijn brommer op de dijk heeft gezet, rent zij weg.
Steun voor de verklaring van aangeefster vindt de rechtbank in de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en in de waarnemingen en bevindingen van de verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] over de emotionele toestand van aangeefster kort na het feit.
- Getuige [getuige 1] verklaartdat zij op 23 juli 2014 rond 09.00 uur een meisje, gekleed in hardloopkleding, uit de richting van de Nieuw Vogelschorweg huilend zag rennen. Het meisje was erg aan het snikken en was overstuur. Het meisje vertelde dat zij was aangevallen en dat een man haar bij de keel had gepakt. Getuige zag dat het meisje rode vlekken in haar nek had. Ook zag zij dat het meisje korrels van een plant in haar haren had en dat haar benen vuil en rood waren. Het meisje vertelde dat de man door wie zij was aangevallen op een brommer/motor had gereden en bovenop haar was gesprongen. Getuige is met het meisje in de richting van Sluiskil gelopen. Onderweg kwam een man op een fiets voorbij. Omdat het meisje nog aan het huilen was vroeg de man of alles wel goed ging. Deze man heeft de politie gebeld.
- Getuige [getuige 2] (de man op de fiets) verklaartdat hij op 23 juli 2014 rond 09.15 uur een meisje en een wat oudere vrouw in zijn richting zag lopen. De oudere vrouw had een arm om het meisje heengeslagen en het meisje was zichtbaar overstuur. De allereerste reactie van het meisje was: “Ik ben aangevallen”. Getuige kan zich dat nog goed herinneren. Het meisje zei dat het was gebeurd door een kerel op een rode motor. Later in het gesprek begreep getuige dat het om een scooter ging. Getuige heeft 112 gebeld.
- Verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] , die naar aanleiding van de 112-melding ter plaatse kwamen, verklarendat zij drie personen zagen, waaronder een hevig geëmotioneerd meisje genaamd [slachtoffer] die verklaarde te zijn aangerand door een man op een bordeaux rode scooter. Als informatie over hetgeen was voorgevallen verklaarde aangeefster aan verbalisanten dat zij alleen aan het hardlopen was, dat een man op een rode scooter naast haar kwam rijden die een arm op haar schouder legde. Vervolgens sprong zij uit (een) vluchtreactie de rechterberm in. Hierna kwam de man haar achterna gerend en werd ze door de man fysiek op de grond gehouden en met haar hoofd hard tegen de grond geduwd. Ze voelde dat ze stevig rond haar keel gepakt werd. Eenmaal op de grond zei de man tegen haar dat ze hem niet aan mocht kijken. Op het moment dat ze op grond lag voelde ze dat de man haar lichaam betastte en met zijn hand in haar broek zat in de directe omgeving van haar kruis.
Gelet op de aard van de handelingen waarover aangeefster verklaart is haar emotie aannemelijk. Ook tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 31 oktober 2014 en ter zitting op 6 november 2014 is gebleken dat aangeefster nog zeer geëmotioneerd was als zij over de handelingen verklaarde.
Aan het bewijs van het ten laste gelegde draagt verder bij dat verdachte heeft verklaarddat hij op tijd en plaats van de verweten handelingen aanwezig was en dat vast staat dat er lichamelijk contact tussen hem en aangeefster is geweest.
Anders dan de raadsman heeft bepleit, is de rechtbank daarom van oordeel dat daarmee de verklaringen van aangeefster in voldoende mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster en verdachte
De verklaringen van aangeefster en verdachte stemmen op onderdelen met elkaar overeen, zoals het feit dat verdachte aan aangeefster vroeg hoe ze heette, dat zij als haar achternaam “ [naam] ” noemde (verdachte verklaart dat hij later op Facebook nog op die naam heeft gezocht), dat aangeefster zei dat zij kanker had, dat verdachte zijn excuus aanbood en aan aangeefster vroeg of hij haar een knuffel mocht geven. Aldus kan worden vastgesteld dat zowel verdachte als aangeefster over die onderdelen controleerbaar naar dezelfde waarheid hebben verklaard.
Een aantal andere onderdelen van de verklaringen van verdachte vinden echter geen steun in het dossier, zoals het feit dat hij van een vriend had gehoord dat hij in het benzineslangetje moest knijpen als de motor van zijn bromfiets haperde. De betreffende vriend, [naam 1] , heeft verklaard dat hij nog nooit heeft gehoord van het in een benzineslangetje knijpen als de brommer stottert. “Dat is het bizarste wat je ooit kan doen, dat slangetje zit ergens vanonder en daar kan je niet makkelijk bij; dan kun je goed op je plaat gaan”, aldus [naam 1] (p. 205). Ook bij technisch onderzoek aan het brandstofslangetje zijn daaraan geen gebreken geconstateerd (p. 155).
Ook heeft verdachte verklaard dat hij na het voorval meteen naar zijn moeder is gereden en haar over de aanrijding heeft verteld. De moeder van verdachte verklaart dat verdachte haar daarover in de betreffende week niets heeft gezegd (p. 186). Verdachte is vervolgens naar zijn broer gegaan en deze heeft gezien dat een teen van verdachte bloedde. Verdachte heeft tegen zijn broer gezegd dat hij zijn teen had gestoten tegen een stoep en hij heeft niet over het voorval met de bromfiets gesproken (p. 201) of het aan zijn vriendin verteld (p. 169).
Waar onderdelen van de verklaringen van verdachte controleerbaar afwijken van wat getuigen daarover verklaren, bevatten de verklaringen van aangeefster geen tegenstrijdigheden of aantoonbare onjuistheden. Zij heeft direct vanaf het voorval steeds gedetailleerd en consistent verklaard en niet is gebleken dat zij een motief had om de verdachte te belasten.
De rechtbank overweegt nog dat de handelingen van verdachte (het met zijn vinger(s) tussen de schaamlippen van aangeefster betasten van haar vagina) worden aangemerkt als “seksueel binnendringen” en als “verkrachting” in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht kunnen worden gekwalificeerd. Er is derhalve sprake van een voltooid delict.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.