ECLI:NL:RBZWB:2015:4998

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2015
Publicatiedatum
28 juli 2015
Zaaknummer
15/10, 15/57
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Ebben
  • mr. Pellikaan
  • mr. Veldhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoeken om schadevergoeding op grond van de Uitleveringswet en Wetboek van Strafvordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 juli 2015 uitspraak gedaan over verzoeken om schadevergoeding op grond van artikel 59 van de Uitleveringswet in combinatie met artikelen 89, 591 en 591a van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker, geboren in 1984 en woonachtig in Frankrijk, was op 27 april 2014 aangehouden op verzoek van de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina. Na een periode van voorlopige hechtenis, die op 30 april 2014 onder voorwaarden werd geschorst, werd het uitleveringsverzoek op 3 oktober 2014 ingetrokken vanwege verjaring van de straf. De rechtbank moest beoordelen of verzoeker recht had op schadevergoeding voor de dagen die hij onterecht in detentie had doorgebracht en voor de kosten die hij had gemaakt in verband met zijn rechtsbijstand en andere uitgaven.

De rechtbank oordeelde dat verzoeker in beginsel aanspraak kon maken op een schadevergoeding, omdat de uitlevering ontoelaatbaar zou zijn verklaard indien het verzoek aan de rechtbank was voorgelegd. De verzoekschriften waren tijdig ingediend en verzoeker werd ontvankelijk geacht in zijn verzoeken. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van € 315,-- voor de onterecht doorgebrachte dagen in detentie en € 1.209,52 voor de kosten van een tolk die had bijgedragen aan het onderzoek. Daarnaast werd een bedrag van € 830,-- toegewezen voor de indiening van de verzoekschriften en de behandeling in raadkamer. De overige verzoeken om schadevergoeding werden afgewezen, waaronder de kosten van de Franse advocaat en de reiskosten voor de meldingen in Nederland, omdat deze niet ten behoeve van het onderzoek waren gemaakt.

De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. Ebben als voorzitter, mr. Pellikaan en mr. Veldhuizen, en is openbaar uitgesproken. Tegen de beslissing kan binnen de gestelde termijnen hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
Bd-nummer: 3220-160-15
rk-nummers: 15/10 en 15/57
Beslissing op de verzoekschriften ex artikel 89 en artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering ( jo artikel 59 van de Uitleveringswet)
Beslissing op de verzoekschriften ex artikel 89 en artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) (jo artikel 59 van de Uitleveringswet), ingekomen ter griffie op 29 december 2014, in de zaak:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
wonende te [woonplaats] ), [adres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. M.R.J. Schönfeld te Breda, Delpratsingel 1
(Postbus 1108, 4801 BC Breda).

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat tot een bedrag van € 855,-- ter zake van:
- de schade wegens ondergane inverzekeringstelling ad € 315,--;
- de kosten raadsman met betrekking tot de indiening en behandeling van het verzoekschrift in
raadkamer ad € 540,--
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat tot een bedrag van € 9.632,-- ter zake van:
- de kosten rechtsbijstand Nederlandse raadsman ad € 500,--;
- de kosten rechtsbijstand Franse raadsvrouw ad € 6.000,--;
- de reiskosten in het kader van de schorsingsvoorwaarden ad € 1.392,--;
- tijdverzuim in het kader van de schorsingsvoorwaarden ad € 720,--;
- de kosten van de tolk ad € 480,--;
- de kosten raadsman met betrekking tot de indiening en behandeling van het verzoekschrift in
raadkamer ad € 540,--;
  • de kennisgeving intrekking uitleveringsverzoek van 3 oktober 2014;
  • de stukken, waaruit blijkt dat verzoeker op 27 april 2014 in verzekering is gesteld en dat de voorlopige hechtenis op 30 april 2014 onder voorwaarden is geschorst;
 het proces-verbaal van het onderzoek door de raadkamer van 17 juli 2015, waaruit blijkt dat
mr. M.R.J. Schönfeld als gemachtigd raadsman van verzoeker en de officier van justitie zijn gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van de verzoekschriften verschenen.

2.De beoordeling

Namens verzoeker is aangevoerd dat hij op verzoek van de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina in het kader van de Uitleveringswet op 27 april 2014 is aangehouden en in verzekering is gesteld.
Op 30 april 2014 heeft de rechter-commissaris de bewaring bevolen en de voorlopige hechtenis onder voorwaarden geschorst. Eén van de voorwaarden was dat verzoeker zich wekelijks zou melden op het politiebureau aan de Mijkenbroek te Breda. Verzoeker heeft dat gedaan en is om die reden 12 maal van zijn woonplaats [woonplaats] (Frankrijk) naar Breda gereden om zich te melden. Op 3 oktober 2014 is de raadsman van verzoeker door het Openbaar Ministerie geïnformeerd dat het uitleveringsverzoek door de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina was ingetrokken. Met die mededeling was de zaak tegen verzoeker geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Verzoeker is bekend met het gestelde in artikel 59 van de Uitleveringswet, maar is van mening dat op basis van eerdere uitspraken over dit soort verzoeken wel een vergoeding kan worden toegekend. Verzoeker verwijst naar een arrest van het gerechtshof Amsterdam (GHAMS:2009:BJ4764), waarin is bepaald dat schadevergoeding mogelijk is in gevallen waarin een uit- dan wel overleveringsverzoek door de verzoekende staat wordt ingetrokken en een uitspraak van de rechtbank Haarlem (RBHAA:2003:AI0835), waarin is bepaald dat, indien aan de behandeling van een uitleveringsverzoek zou zijn toegekomen de ontoelaatbaarverklaring van de verzochte uitlevering had dienen te volgen. Dat de ontoelaatbaarverklaring achterwege is gebleven door de intrekking van het uitleveringsverzoek staat niet in de weg aan de ontvankelijkheid van het verzoek.
Op grond van artikel 89 Sv verzoekt verzoeker een vergoeding van € 315,-- voor de 3 nachten die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te vermeerderen met een vergoeding van € 540,-- voor de kosten raadsman met betrekking de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer.
Aan de advocaat, die na de aanhouding, inverzekeringstelling en inbewaringstelling verzoeker heeft bijgestaan en van wie de huidige raadsman de behandeling heeft overgenomen, is geen toevoeging verstrekt. Die advocaat heeft op betalende basis rechtsbijstand verleend en heeft voor die werkzaamheden een bedrag van € 500,-- aan verzoeker in rekening gebracht, welke kosten verzoeker vergoed wenst te zien.
Na de aanhouding van verzoeker heeft zijn echtgenote, op zijn uitdrukkelijk verzoek, contact gezocht met een advocaat in Parijs om mogelijke bijstand aan verzoeker te verlenen. Bedoelde advocaat, Maitre E. Azouly, is met de echtgenote van verzoeker naar Nederland gereisd om verzoeker te bezoeken en is ook bij de voorgeleiding van verzoeker aanwezig geweest. Mr. Azouly heeft voor haar werkzaamheden een declaratie gezonden aan verzoeker ter hoogte van € 6.000,--, welke kosten hij eveneens vergoed wenst te zien.
Verzoeker heeft kosten moeten maken die betrekking hebben op de schorsingsvoorwaarden. Hij heeft zich 12 keer gemeld bij de politie te Breda en wenst daarvoor een vergoeding te ontvangen van
€ 1.392,-- aan reiskosten, zijnde 12 x € 116,-- Parijs/Breda v.v. kosten openbaar vervoer 2e klasse,
en een vergoeding voor tijdverlet van € 720,--, zijnde 12 x € 60,--. Voorts wenst verzoeker de kosten van de tolk van € 480,-- vergoed te zien.
Op grond van artikel 591a Sv verzoekt verzoeker een vergoeding van in totaal € 9.092,--, te vermeerderen met de kosten raadsman met betrekking tot de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer van € 540,--.
Ter zitting heeft de raadsman onder verwijzing naar de jurisprudentie toegelicht dat verzoeker ontvankelijk is. De advocaat uit Frankrijk is bij de voorgeleiding geweest en heeft een brief geschreven aan de rechter-commissaris. Voorts heeft hij in aanvulling op het verzoek onder overlegging van een factuur verzocht om toekenning van een vergoeding voor de kosten van een tolk van € 1.209,52. De tolk heeft stukken vertaald en werkzaamheden als tolk verricht tijdens gesprekken met verzoeker, diens echtgenote en de raadsman.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk is, omdat de zaak niet geëindigd is zonder oplegging van een straf of maatregel. Voor zover verzoeker wel ontvankelijk wordt geacht, is zij van mening dat het verzoek ex artikel 89 Sv kan worden toegewezen en dat de verzoeken ex artikel 591a en 591 Sv moeten worden afgewezen. Het verzochte bedrag van
€ 500,-- voor de kosten van rechtsbijstand is niet gespecificeerd. Dit geldt ook voor de kosten van de Franse advocaat. De werkzaamheden van deze advocaat waren bovendien niet noodzakelijk, nu verzoeker al bijgestaan werd door een Nederlandse advocaat. Het verzoek om reis- en verblijfkosten acht zij onvoldoende onderbouwd. Voor de kosten gemaakt voor de tolk geldt dat het de officier van justitie onvoldoende duidelijk is welk deel van de kosten gemaakt is ten behoeve van de advocaat in Nederland. Wel kan er € 540,-- worden toegewezen voor de indiening van het verzoek en de behandeling ter zitting.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid overweegt de rechtbank als volgt.
Verzoeker is op verzoek van de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina op 27 april 2014 in het kader van de Uitleveringswet aangehouden en in verzekering gesteld. Op 30 april 2014 is de voorlopige hechtenis onder voorwaarden geschorst.
De autoriteiten van Bosnië en Herzegovina hebben het uitleveringsverzoek op 3 oktober 2014 vanwege verjaring van de executie van de straf ingetrokken.
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoeken.
Artikel 59 van de Uitleveringswet bepaalt dat de rechtbank op verzoek van de opgeëiste persoon, in gevallen waarin de uitlevering ontoelaatbaar is verklaard, hem een vergoeding ten laste van de Staat kan toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming, bevolen krachtens deze wet. De artikelen 89, derde, vierde en zesde lid, en 90, 91 en 93 Sv zijn van overeenkomstige toepassing verklaard. De artikelen 591 en 591a Sv zijn eveneens van overeenkomstige toepassing verklaard op vergoeding van kosten en schaden voor de opgeëiste persoon of diens erfgenamen.
In dit geval is de uitlevering van verzoeker niet ontoelaatbaar verklaard, zoals bepaald in artikel 59 van de Uitleveringswet, maar is het uitleveringsverzoek door de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina ingetrokken. De reden voor de intrekking was gelegen in de omstandigheid dat de executie van de straf waarvoor uitlevering was gevraagd, is verjaard. Het is naar het oordeel van de rechtbank daarom evident dat, indien het verzoek om uitlevering aan de rechtbank zou zijn voorgelegd, de uitlevering ontoelaatbaar zou zijn verklaard. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte in beginsel aanspraak kan maken op een vergoeding op grond van artikel 59 van de Uitleveringswet.
De verzoekschriften ex artikel 89 en artikel 591a Sv zijn op 29 december 2014 ter griffie ontvangen en daarmee tijdig ingediend.
Verzoeker is daarom ontvankelijk in zijn verzoeken.
De inhoudelijke beoordeling.
Ingevolge artikel 89 Sv heeft een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt geseponeerd recht op een schadevergoeding voor die dagen die onterecht in detentie zijn doorgebracht.
Ingevolge artikel 90, eerste lid, Sv heeft toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig om aan verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de dagen die onterecht in detentie zijn doorgebracht. De rechtbank kent een bedrag toe van
€ 315,--.
In artikel 591, eerste lid, Sv is bepaald dat een vergoeding kan worden toegekend voor de kosten, die ingevolge het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen, voor zover de aanwending van de kosten het belang van het onderzoek heeft gediend.
Ingevolge artikel 591a, eerste lid, Sv kan een vergoeding worden toegekend voor de gemaakte reis- en verblijfkosten die de gewezen verdachte ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak heeft gemaakt.
In artikel 591a, tweede lid, Sv is bepaald dat aan de gewezen verdachte een vergoeding kan worden toegekend in de kosten van rechtsbijstand.
Verzoeker verzoekt om een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand van € 500,-- in verband met werkzaamheden verricht door een Nederlandse raadsman.
De rechtbank acht deze kosten voldoende onderbouwd en niet onredelijk. De rechtbank kent een vergoeding toe van
€ 500,--.
Voorts verzoekt verzoeker om een vergoeding van de kosten van de advocaat in Frankrijk die hij heeft ingeschakeld om zijn belangen te behartigen. De rechtbank acht geen gronden van billijkheid aanwezig om deze kosten te vergoeden. Aan verzoeker werd reeds rechtsbijstand verleend door een raadsman in Nederland. Het is de rechtbank onvoldoende gebleken dat daarnaast bijstand van een Franse advocaat, die het Nederlandse recht, zo neemt de rechtbank aan, niet beheerst, vereist was. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen voor zover het betrekking heeft op de kosten van rechtsbijstand verleend door de Franse advocaat.
Dit geldt evenzeer voor de kosten van een tolk van € 480,--, nu de tolk blijkens de factuur werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de Franse advocaat. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten het belang van het onderzoek niet hebben gediend.
Daarnaast heeft verzoeker verzocht om toekenning van een vergoeding voor de reiskosten en kosten van tijdverzuim die hij heeft gemaakt, omdat hij zich op grond van de door de rechter-commissaris aan de schorsing van de bewaring gestelde voorwaarden wekelijks moest melden in Nederland. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten niet ten behoeve van het onderzoek of de behandeling van de zaak zijn gemaakt, zoals bepaald in artikel 591a, eerste lid, Sv. Het verzoek om vergoeding van deze kosten zal daarom worden afgewezen.
Ten slotte heeft verzoeker ter zitting verzocht om toekenning van een vergoeding voor de kosten van een tolk van € 1.209,52. Deze tolk heeft stukken vertaald en is als tolk opgetreden tijdens besprekingen tussen verzoeker en de raadsman in Nederland. Deze kosten hebben naar het oordeel van de rechtbank het belang van het onderzoek gediend en komen daarom voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal het verzochte bedrag van
€ 1.209,52toewijzen.
De rechtbank zal een bedrag van
€ 830,--toewijzen voor de indiening van de verzoekschriften en de behandeling in raadkamer.

3.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 89 Sv tot een bedrag van
€ 315,--toe.
De rechtbank wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 591 Sv tot een bedrag van
€ 1.209,52toe.
De rechtbank wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 591a Sv tot een bedrag van
€ 1.330,--toe, waaronder begrepen een bedrag van € 830,--, zijnde de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer.
De rechtbank bepaalt dat voormelde bedragen zullen worden overgemaakt op rekeningnummer
NL30 ABNA 0543 168 107 ten name van Stichting Beheer Derdengelden DNA Strafrechtadvocaten onder vermelding van “ [verzoeker] ”.
De rechtbank wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding voor het overige af.
Deze beslissing is op 24 juli 2015 gegeven door mr. Ebben, voorzitter, mr. Pellikaan, rechter,
mr. Veldhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van Van der Gaag, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juli 2015.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 89 Sv en 591a Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 91 lid 1 Sv).
Tegen de beslissing ex artikel 591 Sv kan
geen hoger beroepworden ingesteld.