In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belastingadviseur, de belanghebbende, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende heeft zijn woning, inclusief grond, verkocht aan een stichting die door zijn echtgenote is opgericht, onder schuldigerkenning van de koopsom en onder voorbehoud van erfpacht. De erfpachtcanon is gedurende de eerste vijftien jaar aanzienlijk hoger dan voor de resterende duur. De rechtbank moest beoordelen of de belanghebbende recht had op aftrek van de erfpachtcanons in zijn aangifte inkomstenbelasting, waarbij de voorwaarden van de eigenwoningregeling in artikel 3.111 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 van belang zijn.
De rechtbank oordeelde dat, indien de stichting fiscaal niet transparant is, de voorwaarden voor de eigen woning niet zijn vervuld, omdat de waardeveranderingen van de woning niet grotendeels de belanghebbende aangaan. Indien de stichting fiscaal transparant is, zijn de erfpachtcanons in wezen betalingen aan zichzelf, waardoor de kosten en lasten van de eigen woning niet op de belanghebbende drukken. De rechtbank concludeerde dat in beide gevallen de erfpachtcanons niet in aftrek kunnen worden gebracht, en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond.
De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken en heeft partijen gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.