ECLI:NL:RBZWB:2015:4630

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juli 2015
Publicatiedatum
17 juli 2015
Zaaknummer
02/688187-14
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht en mishandeling van een minderjarige door een verzorger

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juli 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht en mishandeling van een minderjarige. De verdachte, geboren in 1969, stond terecht voor het plegen van ontuchtige handelingen met een aan hem toevertrouwde minderjarige, die op het moment van de feiten tussen de 11 en 16 jaar oud was. De feiten vonden plaats in de periode van 1 januari 2007 tot 8 december 2012 in Vlissingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangifte van het slachtoffer, die op 3 februari 2014 werd gedaan, voldoende steun vond in andere verklaringen en bewijsmateriaal, waaronder verklaringen van de moeder en de grootmoeder van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer consistent en geloofwaardig waren, ondanks de twijfels die de verdediging opperde over de betrouwbaarheid van de aangifte.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het meermalen plegen van ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, en aan mishandeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat de moeder van het slachtoffer in hem stelde en dat de gepleegde feiten een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer vormden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de lange periode waarin de feiten plaatsvonden, het geweld dat gepaard ging met de ontuchtige handelingen, en het feit dat de verdachte geen berouw toonde. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 02/688187-14
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 juli 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsman mr. E.G.M. Smit, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 juli 2015, waarbij de officier van justitie mr. S.J. Huizenga en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot 8 december 2012 te Vlissingen ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer], geboren op [geboortedag slachtoffer] 1996, bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte,
- die [slachtoffer] (telkens) ontuchtig over haar bil(len) en/of buik en/of vagina heeft gestreeld, in elk geval (telkens) ontuchtig de bil(len) en/of buik en/of vagina van die [slachtoffer] heeft betast en/of bevoeld, en/of
- die [slachtoffer] een tongzoen heeft gegeven en/of
- die [slachtoffer] heeft gevingerd en/of
- ( telkens) ontuchtig het geslachtsdeel van hem, verdachte, door die [slachtoffer] heeft doen of laten vastpakken;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 augustus 2008 tot 25 augustus 2012 te Vlissingen, met [slachtoffer], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht;
3.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot 8 december 2012 te Vlissingen opzettelijk mishandelend een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, althans een persoon, te weten [slachtoffer], in de arm heeft geknepen en/of enkele vingers naar achteren heeft geduwd, in elk geval gekneusd, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4
De beoordeling van het bewijs [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van onder meer de aangifte, de foto’s van verwondingen, de verklaringen van de moeder en de grootmoeder alsmede de verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan. In het bijzonder de verklaringen van verdachte zelf bevestigen op diverse onderdelen de aangifte van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft de ten laste gelegde feiten ontkend. De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen wegens het - naast de aangifte - ontbreken van aanvullend bewijs. Er is niet voldaan aan het bewijsminimum. De zedendelicten hebben niet plaats gevonden en er is geen sprake geweest van structureel huiselijk geweld. De verdediging zet vraagtekens bij de vorming van het procesdossier, vooral met betrekking tot de betrouwbaarheid van aangeefster en de aangifte. Aangeefster heeft in het verleden eerder gesproken over door verdachte verrichtte ontuchtige handelingen waarvan door haar geen aangifte is gedaan. Onduidelijk is waarom zij op 3 februari 2014 wel aangifte doet. Hierbij komt de vraag naar voren of een en ander te maken heeft met het door aangeefster (destijds zeven jaar) opgelopen trauma door de suïcide van haar biologische vader. Aangeefster heeft volgens de grootmoeder na de eerste verklaringen over door verdachte ‘gepleegde’ ontuchtige handelingen tegen haar moeder verteld dat zij het hele verhaal had verzonnen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 2
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Op 3 februari 2014 doet [slachtoffer], geboren op [geboortedag slachtoffer] 1996, in vervolg op een informatief gesprek zeden op 5 januari 2014, aangifte tegen verdachte. Zij verklaart hierbij onder meer het volgende: Het begon rond groep 6 of 7 (de rechtbank begrijpt: van de basisschool). Hij streelde mij dan over mijn rug. Op een dag heeft hij mijn hand gepakt en op zijn geslachtsdeel gelegd [2] . Dat heeft hij drie of vier keer gedaan [3] . In de zomervakantie van de 1e op de 2e klas (de rechtbank begrijpt: van de middelbare school) kwam hij op een ochtend bij mij in bed liggen. Op die ochtend had hij mij gevingerd [4] . Hij kwam naast mij liggen en begon met strelen over mijn rug. Ineens ging hij over mijn buik strelen naar beneden. Hij streelde ineens over mijn onderbroek. Hij pakte mijn benen en deed deze uit elkaar. Toen ging hij mij vingeren. Met zijn vinger in mijn vagina [5] . Toen ik een jaar of 10 - 11 was heeft [verdachte] mij een keer gezoend. Dit was op mijn slaapkamer. Hij zoende mij met een tongzoen. Hij ging met zijn tong in mijn mond [6] . Hij sloeg mij iedere dag op mijn kont [7] .
Verdachte heeft in de periode van december 2006 tot 8 december 2012 in Vlissingen [8] samengewoond met de moeder van aangeefster.
Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster in de ten laste gelegde periode regelmatig een knuffel heeft gegeven en haar in haar billen heeft geknepen. Hij kwam regelmatig op haar slaapkamer en streelde dan over haar rug. Ook gaf hij haar dan een kus op haar mond en zij staken daarbij de tong weleens naar elkaar uit. Hij liep regelmatig naakt de kamer van aangeefster in en ging dan op de rand van haar bed of op het voeteneind zitten. Ook heeft hij naakt bij aangeefster in bed gelegen, waaronder een keer in foetushouding tegen haar aan [9] .
De broer van aangeefster wist dat verdachte in de ochtend vaak naar zijn zus toe ging op haar slaapkamer. Dat gebeurde twee à drie keer per maand. Hij heeft gezien dat verdachte op het voeteneinde van het bed zat terwijl zijn zus nog in bed lag. Verdachte ging niet naar de slaapkamer van aangeefster als de moeder thuis was [10] .
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel de door aangeefster gereleveerde feiten en omstandigheden niet op zichzelf staan en voldoende steun vinden in het overige gebezigde bewijsmateriaal. De door aangeefster geschetste concrete context vindt op diverse onderdelen bevestiging in de verklaring van verdachte en ook in die van de broer van aangeefster.
De rechtbank heeft zich de vraag gesteld of de verklaringen van aangeefster wel betrouwbaar en geloofwaardig zijn. Dit onder meer vanwege het gegeven dat aangeefster op zevenjarige leeftijd is geconfronteerd met de zelfdoding van haar biologische vader. Aannemelijk is dat dit voor aangeefster en het gezin waar zij deel van uit maakt een bijzonder traumatische ervaring was en het zal in de daarop volgende jaren van invloed zijn geweest. Ook het feit dat aangeefster volgens haar grootmoeder al eerder over het misbruik zou hebben gesproken maar daarvan later zou hebben gezegd dat het verzonnen was, is onderwerp van beschouwing geweest. Dit zelfde geldt voor het feit dat aangeefster pas in januari 2014 open en in detail over de gebeurtenissen is gaan spreken en vervolgens heeft besloten aangifte te doen. De rechtbank acht de verklaring die aangeefster daarvoor heeft gegeven inhoudende dat zij dacht dat haar moeder gelukkig met verdachte was en zij bang was dat haar moeder weer een alleenstaande moeder zou worden, in het licht van het verdriet na de zelfdoding van haar vader, de impact daarvan op het gezin en de leeftijd van aangeefster in de periode van de tenlastegelegde feiten, geloofwaardig. Het is aannemelijk dat aangeefster, gelet op haar positie in het gezin en de te verwachten gevolgen voor de relatie van haar moeder, hiermee rekening heeft gehouden.
De rechtbank ziet op grond van de authenticiteit en consistentie van de aangifte dan ook geen reden om aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van aangeefster te twijfelen, de verklaringen van verdachte mede in aanmerking genomen. In dit verband is ook van betekenis dat de verklaring van aangeefster dat zij, op de dag dat verdachte haar had gevingerd, direct huilend naar haar grootmoeder is gegaan en dat haar moeder daar naar toe is gekomen, wordt bevestigd door de verklaringen van de moeder en de grootmoeder. De verklaring van de moeder dat zij op dezelfde dag nog met verdachte heeft gesproken over wat er gebeurd zou zijn, vindt bevestiging in de verklaring van verdachte.
De conclusie is dat genoemde verklaringen op onderdelen van de tenlastelegging de verklaring van aangeefster in ondersteunende zin bevestigen zodat wordt voldaan aan het wettelijke bewijsminimum. De handelingen van verdachte worden, onder de omstandigheden en in de situaties zoals deze door aangeefster worden weergegeven in haar verklaring, als ontuchtig aangemerkt aangezien deze, gelet op het leeftijdsverschil en het feit dat aangeefster aan de zorg van verdachte was toevertrouwd, in strijd zijn met de in de maatschappij aanvaarde sociaal ethische norm.
De feiten 1 en 2 zijn naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.
Er is sprake van eendaadse samenloop aangezien het bewezenverklaarde onder 2 zowel onder de strafbepaling van feit 2 als feit 1 valt.
Feit 3
Aangeefster heeft over de ten laste gelegde mishandeling het volgende verklaart: In de tweede heb ik ruzie met hem gekregen. Hij duwde mij toen in een hoekje en ik duwde terug. Hij pakte mijn ringvinger en mijn middelvinger. Hij deed daar een rare beweging mee, een soort van ronddraaien. Het voelde alsof mijn vingers ieder moment konden breken. Ik schreeuwde heel hard en toen liet hij los. De volgende dag in het ziekenhuis bleek dat mijn vingers gekneusd waren. [verdachte] heeft mij ook wel eens in mijn arm geknepen [11] .
Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster bij de arm pakte wanneer zij niet wilde luisteren [12] . Hij heeft in de periode van december 2006 tot 8 december 2012 in Vlissingen samengewoond met de moeder van aangeefster [13] .
Getuige [getuige] heeft over dit feit onder meer verklaard dat aangeefster haar een foto van een blauwe plek heeft gestuurd en dat ze zei dat [verdachte] haar beet had gepakt. Aangeefster had ook een keer twee dikke vingers, de ring en de middelvinger. Aangeefster had daarover verteld dat [verdachte] boos was geworden en dat hij haar vingers helemaal naar achter had geduwd. Haar vingers waren toen gekneusd [14] . Door getuige [getuige] zijn WhatsApp-berichten met een foto en drie foto’s ter beschikking gesteld [15] .
Gelet op deze bewijsmiddelen is dit feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hijop
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 januari 2007 tot 8 december 2012 te Vlissingen ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg
, opleiding en/of waakzaamheidtoevertrouwde minderjarige [slachtoffer], geboren op [geboortedag slachtoffer] 1996, bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte,
- die [slachtoffer]
(telkens)ontuchtig over haar
bil(len) en/ofbuik en
/ofvagina heeft gestreeld,
enin elk geval(telkens) ontuchtig de bil
(len
) en/of buik en/of vaginavan die [slachtoffer] heeft betast
en/of bevoeld,en
/of
- die [slachtoffer] een tongzoen heeft gegeven en
/of
- die [slachtoffer] heeft gevingerd en
/of
-
(telkens
)ontuchtig het geslachtsdeel van hem, verdachte, door die [slachtoffer] heeft doen of laten vastpakken;
2.
hij op een of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 25 augustus 2008 tot 25 augustus 2012 te Vlissingen, met [slachtoffer], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een
of meerontuchtige handeling
(en)heeft gepleegd, die bestond
(en)uit
of mede bestond(en) uithet seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn, verdachtes, vinger
(s)in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht;
3.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot 8 december 2012 te Vlissingen opzettelijk mishandelend een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin,
althans een persoon, te weten [slachtoffer], in de arm heeft geknepen en
/ofenkele vingers naar achteren heeft geduwd,
in elk geval gekneusd,waardoor deze letsel heeft bekomen en
/ofpijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie houdt onder meer rekening met het blanco strafblad van verdachte, het feit dat de feiten 1 en 2 samen gingen met geweld en agressie van verdachte tegenover aangeefster, de lange periode waarin de feiten hebben plaatsgevonden en het feit dat verdachte ook ter terechtzitting geen berouw toont. Zij vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er, gelet op de verzochte vrijspraken, geen straf of maatregel mag worden opgelegd. Mocht de rechtbank dit anders zien en komen tot een bewezenverklaring van feit 3 dan moet onder andere rekening worden gehouden met het blanco strafblad van verdachte en het tijdsverloop. Er kan dan worden volstaan met een symbolische straf in de vorm van een voorwaardelijke boete.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van ontuchtige handelingen met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige dochter van zijn vriendin die ten tijde van de bewezenverklaarde feiten tussen de 11 en 16 jaar oud was. Het slachtoffer was in die periode extra kwetsbaar en getraumatiseerd door de zelfdoding van haar biologische vader. De door verdachte gepleegde ontuchtige handelingen bestonden uit dan wel mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van de minderjarige. Hiermee heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte heeft daarbij misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de moeder van het slachtoffer en haar minderjarige dochter in hem stelden. Dit soort feiten kunnen grote schade toebrengen aan de (seksuele) ontwikkeling van kinderen. Verdachte heeft zich hier geen rekenschap van gegeven. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk. Hoe groot de impact is geweest van het bewezenverklaarde, blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring waarin onder meer is vermeld dat het slachtoffer zich onder behandeling heeft moeten stellen en de door haar zo gewenste opleiding heeft moeten afbreken. Verdachte heeft zich naast deze feiten ook schuldig gemaakt aan het meermalen mishandelen van het kind dat hij verzorgde en opvoedde als behorend tot zijn gezin.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. Naast deze oriëntatiepunten houdt de rechtbank enerzijds rekening met het uittreksel Justitiële Documentatie van 1 juni 2015 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Anderzijds houdt de rechtbank rekening met de lange periode waarin de feiten, in een voor het slachtoffer vertrouwde omgeving plaatsvonden, het fysieke geweld en de berekenende wijze waarop verdachte het slachtoffer - steeds als haar moeder niet aanwezig was - benaderde. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet volstaan kan worden met een langdurige werkstraf en/of een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf maar dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 55, 57, 245, 249, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
1.
Ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige
in eendaadse samenloop met
2.
Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft
bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit
het seksueel binnendringen van het lichaam;
3.
Mishandeling begaan tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. I.M. Josten en mr. J.J.A. Groen, rechters, in tegenwoordigheid van J. Buijze, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 juli 2015.
Mr. Josten is buiten staat om dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt daarmee, tenzij anders vermeld, bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer wordt verwezen naar een paginanummer wordt daarmee bedoeld een pagina opgenomen in opgenomen in het dossier van de Politie Zeeland-West-Brabant, divisie recherche met registratienummer PL1900-2014000852 d.d. 4 november 2014, doorlopende paginanummering 1 t/m 71.
2.Aangifte van [slachtoffer] d.d. 3 februari 2014, pag. 21, laatste alinea;
3.Aangifte van [slachtoffer] d.d. 3 februari 2014, pag. 22, zesde alinea;
4.Aangife van [slachtoffer], d.d. 3 februari 2014, pag. 22, derde alinea;
5.Aangifte van [slachtoffer] d.d. 3 februari 2014, pag. 25, achtste, negende en elfde alinea;
6.Aangifte van [slachtoffer] d.d. 3 februari 2014, pag. 24, achtste alinea;
7.Aangifte van [slachtoffer] d.d. 3 februari 2014, pag. 30, derde alinea;
8.Verklaring van [moeder slachtoffer] d.d. 18 maart 2014, pagina 35, derde, vierde en zevende alinea;
9.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 juli 2015;
10.Verklaring van [broer slachtoffer] d.d. 20 oktober 2014, pag. 53, derde alinea, pag. 55, laatste alinea;
11.Aangifte van [slachtoffer] d.d. 3 februari 2014, pag. 29, achtste en tiende alinea;
12.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 6 juli 2015;
13.Verklaring van [moeder slachtoffer] d.d. 18 maart 2014, pagina 35, derde, vierde en zevende alinea;
14.Verklaring [getuige], d.d. 6 augustus 2014, pag. 39, negende alinea;
15.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 september 2014, pag. 43 met bijlagen op pagina 44 tot en met 47;