ECLI:NL:RBZWB:2015:461

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 januari 2015
Publicatiedatum
28 januari 2015
Zaaknummer
C-02-270884 - HA ZA 13-762
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder voor faillissementstekorten door schending van de deponerings- en boekhoudplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 januari 2015 uitspraak gedaan in een civiele procedure over de aansprakelijkheid van een bestuurder voor de faillissementstekorten van verschillende besloten vennootschappen. De curator, die optreedt namens de failliete vennootschappen, heeft de bestuurder aansprakelijk gesteld wegens het niet voldoen aan de deponeringsplicht en de boekhoudplicht. De vennootschappen, die actief waren in de grond-, weg- en waterbouw, gingen failliet na een opzegging van het krediet door de bank. De curator vorderde betaling van de faillissementstekorten, die werden geschat op ruim 13 miljoen euro, en een voorschot van 5 miljoen euro.

De rechtbank oordeelde dat de bestuurder zijn taak onbehoorlijk had vervuld door niet tijdig de jaarrekeningen te deponeren en door een gebrekkige administratie te voeren. Dit leidde tot een gebrek aan inzicht in de financiële situatie van de vennootschappen, wat een belangrijke oorzaak was van de faillissementen. De rechtbank wees de vorderingen van de curator toe, inclusief het gevorderde voorschot, en veroordeelde de bestuurder tot betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders in het kader van de deponerings- en boekhoudplicht en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/270884 / HA ZA 13-762
Vonnis van 14 januari 2015
in de zaak van
[eiser]
in hoedanigheid van curator van de besloten vennootschappen [eiser 1] ,
[eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] en [eiser 6] ,
wonende en kantoorhoudende te [adres] ,
eiser,
advocaat mr. F.T. Hiemstra te Middelburg,
tegen
[gedaagde],
wonende te [adres] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.J.K. Fluit te Middelburg.
Partijen zullen hierna de curator en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 mei 2014
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 oktober 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De besloten vennootschappen [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] en [eiser 6] vormen samen de [gefailleerden] . De [gefailleerden] legde zich toe op grond-, weg- en waterbouw, alsmede bagger- en onderhoudswerk. Op 6 januari 2012 heeft de bank in een bespreking aangekondigd de kredietverlening op te zullen zeggen. Per brief van 19/24 januari 2012 is het krediet opgezegd tegen 19 april 2012 en per die datum betaling geëist van het toen openstaande bedrag, € 7.058.404,24. Op 13 april 2012 heeft de [eiser 1] uitstel van betaling verzocht en verkregen met benoeming van eiser tot bewindvoerder. Bij vonnissen van 24 april 2012 zijn voornoemde vennootschappen allemaal failliet verklaard met benoeming van eiser tot curator.
2.2. (
Middellijk) bestuurder van de tot de [gefailleerden] behorende vennootschappen is [gedaagde] . De curator heeft [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de faillissementstekorten van deze vennootschappen.

3.Het geschil

3.1.
De curator vordert [gedaagde] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling aan hem van de bedragen gelijk aan de faillissementstekorten van de verschillende vennootschappen behorend tot de [gefailleerden] , te vermeerderen met de wettelijke rente over die bedragen met ingang van de datum van dagvaarding, 25 september 2013, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Verder vordert hij [gedaagde] te veroordelen tot betaling bij wege van voorschot op die tekorten, een bedrag van
€ 5.000.000,--, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen voorschot per vennootschap, vermeerderd met de proceskosten. Hij stelt daartoe als volgt.
3.1.1.
[gedaagde] heeft niet voldaan aan de deponeringsplicht ex art. 2:394 BW. De jaarrekeningen van de vennootschappen van de [gefailleerden] over het jaar 2010 zijn alleen voorlopige jaarrekeningen en pas gedeponeerd op 11 april 2012, 70 dagen te laat. Dit is geen onbelangrijk verzuim.
3.1.2.
Hij heeft evenmin voldaan aan de boekhoudplicht ex art. 2:10 BW. De boekhouding voldeed niet aan de, gegeven de aard en omvang van de onderneming, te stellen eisen. De gegevens in de boekhouding werden onvoldoende bijgehouden om een onderneming als de [gefailleerden] op verantwoorde wijze te besturen. Binnen de door de curator aangetroffen administratie was het pas na veel onderzoek door een accountant mogelijk op allerlei punten aansluiting te vinden. [gedaagde] was niet in staat de curator te informeren over het onderhanden werk en de plaats waar de activa zich bevonden.
3.1.3.
Wegens schending van de deponerings- en/of boekhoudplicht heeft [gedaagde] zijn taak als bestuurder onbehoorlijk vervuld. Ex art. 2:248 lid 2 BW wordt vermoed dat dit een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement.
3.1.4.
Ook overigens heeft [gedaagde] zijn taak als bestuurder onbehoorlijk vervuld en jegens de gezamenlijke schuldeisers toerekenbaar onrechtmatig gehandeld. Hij heeft stelselmatig adviezen van bedrijfsadviseurs genegeerd en geen goed inzicht gehad in de kosten en opbrengsten van de door de [gefailleerden] uitgevoerde projecten. Hij heeft in feite op kosten van de onderaannemers projecten aangenomen.
3.1.5.
Op aandringen van de bank heeft de [gefailleerden] controller [X] aangesteld. [X] heeft van februari 2011 tot 8 juli 2011 werkzaamheden verricht. Hij heeft ernstige gebreken in de bedrijfsvoering en verschillende misstanden geconstateerd. Omdat [gedaagde] zijn adviezen niet opvolgde, heeft [X] zijn werkzaamheden beëindigd.
3.1.6.
Eveneens op aandringen van de bank heeft BDO Accountants & Belastingadviseurs BV de balans-, liquiditeits- en exploitatiebegroting over 2012 geanalyseerd. BDO heeft geconcludeerd dat de [gefailleerden] niet beschikte over een adequaat systeem voor het in financiële zin beheersen van haar projecten. Een gestructureerde offertecalculatie en nacalculatie ontbrak. Regelmatig werden werken voor een te laag bedrag aangenomen.
3.1.7.
De [gefailleerden] heeft kort voordat de faillissementen werden uitgesproken interim manager [Y] aangesteld, die de knelpunten heeft beschreven: onvoldoende kundige bestuurders, geen duidelijke toewijzing verantwoordelijkheden, te brede scoop van activiteiten, onvoldoende planning- en controlesysteem, onevenredig hoge personeelskosten, te duur machinepark, onvoldoende professionele inkoop, te hoge kapitaallasten en inadequate boekhouding en control.
3.1.8.
De curator beschrijft in de dagvaarding verder nog een aantal onzorgvuldige handelingen van [gedaagde] als bestuurder in de zin van art. 2:9 BW, waaronder het onttrekken van activa aan zekerheden van de bank. Dit was, zo stelt de curator, één van de redenen voor de bank om het krediet op te zeggen.
3.1.9.
Hij stelt ten slotte dat [gedaagde] in zijn brief aan de Rabobank van 11 maart 2012 heeft erkend dat sprake is geweest van twee jaar voortdurend onprofessioneel handelen van hem als bestuurder van de [gefailleerden] . Volgens de curator is dat de oorzaak van het faillissement geweest en niet van buiten komende omstandigheden. Hij berekent het totale boedeltekort van de tot de [gefailleerden] behorende vennootschappen op ruim 13 miljoen euro.
3.2.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering. Hij stelt dat het faillissement is veroorzaakt door andere feiten en omstandigheden dan onbehoorlijke taakvervulling. Van het faillissement kan hem geen persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt. Hij voert ter onderbouwing het volgende aan.
3.2.1.
De [gefailleerden] was een sterk groeiende onderneming. De groei en omvang van uitgevoerde projecten en investeringen in transportmiddelen heeft geleid tot een hoge mate van voorfinanciering, met als gevolg toenemende liquiditeitsdruk. In verband daarmee is op 7 juli 2011 een nieuwe kredietovereenkomst met de bank gesloten, waarin tevens afspraken zijn gemaakt omtrent afbouw van het krediet in de toekomst. De resultaten bleven achter. De marges op geleverd werk bleken te krap als gevolg van oplopende kosten, een te omvangrijk en te duur personeelsbestand en machinepark en de economische malaise. [gedaagde] heeft, mede op aangeven van de bank en gebruikmakend van de hem daarbij toekomende beleidsvrijheid, diverse reddingspogingen gedaan, passend binnen een aanvaardbaar ondernemersrisico. Hij heeft – in samenspraak met de bank – kostenbesparende maatregelen getroffen, geïnvesteerd in externe leiding ( [X] ) en gezocht naar investeerders. Dat de investeerders afhaakten en de bank het krediet uiteindelijk opzegde, is hem niet aan te rekenen. Van onbezonnen, roekeloos en onrechtmatig gedrag is geen sprake geweest. Hij handelde als redelijk denkend bestuurder.
3.2.2.
Het totale faillissementstekort had lager kunnen zijn als de curator het onder handen werk had geïnd en een hogere verkoopopbrengst van de machines had bedongen.
3.2.3.
Een overschrijding van de publicatietermijn van de jaarcijfers leidt niet automatisch tot het (weerlegbare) oordeel dat het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld. Hiervoor is geen rechtvaardiging. Het is niet aannemelijk, gezien de van buiten komende omstandigheden, dat het niet tijdig publiceren van de jaarcijfers een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement.
3.2.4.
De curator heeft zijn stelling dat [gedaagde] stelselmatig bedrijfsadviezen negeerde niet met enig bewijs onderbouwd. [X] is ruim vijf maanden in dienst van de [gefailleerden] geweest. [gedaagde] negeerde zijn adviezen niet. Afgesproken werd dat [X] de financiële zaken zou regelen en [gedaagde] zich zou toeleggen op acquisitie van nieuwe werken. Dit is ook zo uitgevoerd. De adviezen uit het door [X] opgestelde begrotings- en herstelplan zijn wel degelijk opgevolgd.
3.2.5.
Het ontbreken van gezonde financiële cijfers betekent niet dat de bestuurder wist of behoorde te weten dat de vennootschap niet of niet binnen redelijke termijn aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor eventuele schade. Zorgwekkende cijfers leiden niet zonder meer tot bestuurdersaansprakelijkheid.
3.2.6.
[gedaagde] betwist de bevindingen van BDO. Er werd ten aanzien van de projecten op professionele en eenduidige wijze gecalculeerd en geadministreerd door middel van het RAW administratiesysteem. Daarmee was de projectadministratie inzichtelijk. Nacalculatie vond plaats door middel van de Bouwinfosys-software. Dit systeem zorgde voor een optimale calculatie-, inkoop- en projectadministratie. De boekhouding was op orde en inzichtelijk. Kennelijk heeft de curator de administratie niet gedegen onderzocht.
3.2.7.
Ter comparitie heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat de curator in de dagvaarding geen, althans geen duidelijk, beroep op schending van art. 2:10 BW heeft gedaan en bovendien in zijn faillissementsverslagen heeft geschreven dat gebleken is van voldoende administratie, geconstateerd door een externe deskundige. Verder heeft hij gezegd dat hij de curator een lijst van onderhanden werk heeft gegeven en het telefoonnummer van de projectleider. Hij weet zeker dat de werkbonnen er zijn.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 2:248 lid 1 BW kan [gedaagde] jegens de boedel aansprakelijk zijn voor het tekort, als hij zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Op grond van lid 2 van dat artikel wordt onweerlegbaar aangenomen dat hij zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld als niet is voldaan aan de deponeringsplicht en/of de boekhoudplicht, neergelegd in artikel 2:394 respectievelijk 2:10 BW. In dat geval wordt behoudens tegenbewijs vermoed dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
4.2.
de deponeringsplicht
[gedaagde] heeft niet weersproken dat over het jaar 2010 de jaarrekeningen zijn gedeponeerd op 11 april 2012 en daarmee 70 dagen te laat en dat deze jaarrekeningen slechts voorlopig waren. Daarmee heeft hij niet aan de deponeringsplicht voldaan. Van een onbelangrijk verzuim is geen sprake. Als ervan wordt uitgegaan dat er geen kwaad opzet achter het niet publiceren van de definitieve cijfers schuilde, duidt dit verzuim op zijn minst op het niet op orde hebben van de administratie.
4.3.
de boekhoudplicht
4.3.1.
Ter comparitie heeft [gedaagde] ten onrechte aangevoerd dat de curator in de dagvaarding schending van art. 2:10 BW niet aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd en daar pas ter comparitie voor het eerst mee komt. In de dagvaarding heeft de curator gesteld dat en waarom [gedaagde] niet heeft voldaan aan zijn boekhoudplicht. Daarmee heeft hij aan zijn stelplicht voldaan. Hij behoeft niet expliciet het wetsartikel waarop hij zich baseert te noemen.
4.3.2.
De boekhoudplicht houdt in dat de administratie zodanig wordt gevoerd dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de onderneming kunnen worden gekend. De eisen waaraan de administratie moet voldoen hangen af van de aard en omvang van de onderneming en haar werkzaamheden. Het bestuur moet op verantwoorde wijze, op basis van betrouwbare informatie over de financiële positie van de vennootschap, beslissingen kunnen nemen. Daar heeft het aan ontbroken. De door [gedaagde] aangestelde interim manager [Y] schrijft (prod. 11 bij dagvaarding; blz. 7):
Het ontbreekt bij het bedrijf aan kundig financieel personeel, er is geen adequaat financieel systeem, de tussentijdse managementinformatie is onvoldoende en onbetrouwbaar gebleken en er is geen budgetbewaking. Hierdoor was de [gefailleerden] ook onvoldoende in control.
Een groot deel van de omzet van de [gefailleerden] moest worden behaald met de uitvoering van projecten op weg- en waterbouwgebied. De aard van deze, vaak omvangrijke, aannemingsprojecten brengt met zich mee dat een goede kostenraming moet worden gemaakt, om winstgevend te kunnen offreren. BDO schrijft (prod. 9 bij dagvaarding; blz. 12):
Als gevolg van de huidige wijze van vastlegging in de financiële administratie is het niet mogelijk om te bepalen met welk AK percentage in de calculaties gerekend dient te worden om tenminste kostendekkend te kunnen opereren.En:
[gedaagde] beschikt niet over een adequaat systeem voor het in financiële zin beheersen van haar projecten.En:
De financiële administratie voert geen controle uit op de juistheid van de voorcalculatie van de projecten.
[gedaagde] stelt zelf dat de marges te krap bleken ten gevolge van oplopende kosten. Hij erkent hiermee een gebrek aan controle over de projecten. Het kan gebeuren dat een project wegens onvoorzien hogere kosten verliesgevend wordt, maar uit de verslaglegging van [Y] en BDO blijkt dat structureel inzicht in de kosten en daarmee in de te verwachten netto-opbrengsten ontbrak. Verder blijkt dat de [gefailleerden] in ieder geval in 2010 op grote schaal investeerde in materieel en dat de onderneming fors groeide. De financiële middelen hiervoor ontbraken, zodat meer krediet moest worden aangetrokken om de liquiditeitsdruk te ondervangen. [gedaagde] had onvoldoende inzicht in de cijfers om in te kunnen schatten of de [gefailleerden] aan de verplichtingen van de bank zou kunnen voldoen.
4.3.3.
De conclusie is dan ook dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan de plicht een zodanige administratie te voeren dat hij de ondernemingen van de [gefailleerden] op verantwoorde wijze kon besturen. Het ontbrak aan zodanige (financiële) gegevens dat het bestuur een snel inzicht kon krijgen in de liquiditeitspositie om verantwoorde beslissingen te kunnen nemen.
4.3.4.
Dat de curator in zijn faillissementsverslagen schrijft dat gebleken is van voldoende administratie maakt bovenstaande niet anders. De curator heeft toegelicht dat het punt niet was dat er geen administratie aanwezig was, maar dat het moeilijk was binnen de aangetroffen administratie op allerlei punten aansluiting te vinden. De boekhoudplicht ziet ook niet op de plicht een zodanige administratie te voeren dat een buitenstaander, als de curator is, daarin ingang heeft, maar op de plicht een zodanige administratie te voeren dat het bestuur zelf op ieder moment een redelijk inzicht in de liquiditeits- en vermogensposities heeft. Uit de hierboven aangehaalde bevindingen van [Y] en BDO blijkt dat de administratie daarin tekort schoot.
4.4.
Nu niet is voldaan aan de deponeringsplicht en evenmin aan de boekhoudplicht heeft [gedaagde] zijn taak als bestuurder van de vennootschappen van de [gefailleerden] kennelijk onbehoorlijk vervuld en wordt vermoed dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van de faillissementen. Het is dan aan [gedaagde] feiten en omstandigheden te stellen waarvan aannemelijk is dat die de faillissementen hebben veroorzaakt. [gedaagde] is hierin niet geslaagd.
4.5.
Dat de bank het krediet heeft opgezegd en de investeerders zijn afgehaakt is niet relevant. De vennootschappen zijn wel daarna failliet gegaan, maar niet – in causale zin – daardoor. [gedaagde] heeft gesteld dat het krediet van de bank in 2011 fors is verhoogd, om te voldoen aan de behoefte aan liquiditeit. De liquiditeitsbehoefte was zo groot, omdat onvoldoende inkomsten uit de aannemingsprojecten werden gegenereerd en op grote schaal werd geïnvesteerd in uitbreiding van de onderneming en in nieuw materieel. Zoals hierboven onder r.o. 4.3.2 is overwogen, ontbrak echter voldoende inzicht in de financiële gegevens, op grond waarvan [gedaagde] de vennootschappen op verantwoorde wijze kon besturen, laat staan gecontroleerd laten groeien. Ook nadat het krediet was verhoogd bleven de resultaten achter. [gedaagde] erkent met zijn stelling dat de marges te krap bleken, dat hij tegen te lage prijzen heeft aanbesteed en dat hij daardoor kennelijk zelf ook werd verrast. Dit wordt bevestigd door [Y] en BDO. Er was onvoldoende inzicht in de cijfers en (mede) daardoor werd structureel – dus niet slechts bij een enkel project – te laag aanbesteed. Er is aldus geen sprake van het nemen van een ondernemersrisico dat gegeven de omstandigheden aanvaardbaar is. Daarvan kan pas sprake zijn bij een ingecalculeerd risico, dat wil zeggen van een beslissing die onder omstandigheden negatief zou kunnen uitpakken, maar waarvan duidelijk is wat in dat geval het gevolg is en dat de onderneming in staat is dat negatieve gevolg op te vangen. Aan dat inzicht ontbrak het nu juist, zodat in die zin sprake was van onbezonnen, roekeloos bestuur. Daarbij is [gedaagde] te verwijten, zoals de curator onbetwist heeft gesteld, dat [gedaagde] , door voor de uitvoering van projecten onderaannemers in te schakelen en die niet (volledig) te betalen, de kosten in feite bij derden legde. Deze onderaannemers ondervinden, als concurrente schuldeisers in de faillissementen, direct schade. In de rapportages van BDO en [X] wordt ook gerept van onkunde van het bestuur. [gedaagde] erkent in zijn brief aan de bank van 11 maart 2012 dat de onderneming niet professioneel werd bestuurd in de twee voorliggende jaren. Van een bestuurder mag worden verwacht dat hij op zijn taak berekend is. [gedaagde] kan zich niet met succes beroepen op gemis aan inzicht of bekwaamheid.
De rechtbank overweegt ten slotte nog dat op zichzelf aannemelijk is dat de algemene economische crisis ertoe heeft bijgedragen dat de ondernemingen van de [gefailleerden] het niet hebben gered. Uit hetgeen hierboven is overwogen blijkt dit echter niet de voornaamste oorzaak van de faillissementen van de vennootschappen te zijn. De oorzaak ligt in de gebrekkige administratie, met als gevolg het gemis aan inzicht een onderneming van deze omvang te besturen. De slotsom is dan ook dat [gedaagde] zijn stelling dat de faillissementen niet door schending van de deponerings- of boekhoudplicht zijn veroorzaakt, maar door andere feiten en omstandigheden, onvoldoende heeft onderbouwd. Hij heeft het vermoeden dat de faillissementen het gevolg zijn van de onbehoorlijke wijze waarop hij zijn taak als bestuurder heeft vervuld, niet weerlegd. De rechtbank komt niet toe aan het laten leveren van tegenbewijs.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat de curator [gedaagde] terecht aansprakelijk houdt voor de faillissementstekorten van de vennootschappen van de [gefailleerden] , wegens schending van de publicatie- en boekhoudplicht. De rechtbank komt aan beoordeling van de overige grondslagen en daartegen gerichte verweren niet toe. De omvang van de faillissementstekorten staat op dit moment niet vast, zodat de vordering [gedaagde] te veroordelen tot betaling van die tekorten nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet toewijsbaar is. Ook het gevorderde voorschot is toewijsbaar. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van [gedaagde] dat de curator een hoger boedelactief had kunnen of kan genereren. Hij heeft niet gesteld dat het verschil tussen de geraamde tekorten van in totaal 13 miljoen en het gevorderde voorschot van 5 miljoen daarmee verdwijnt, laat staan dat een totaal tekort van minder dan 5 miljoen zal resteren. Het gevorderde voorschot zal worden toegewezen.
4.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten van de curator worden tot dusver begroot op:
  • griffierecht € 1.474,00
  • kosten dagvaardingsexploot € 76,71
  • salaris advocaat
totaal € 4.761,71
De rechtbank stelt het salaris van de advocaat vast op 1 punt van het toepasselijke liquidatietarief, omdat ter comparitie de curator zonder advocaat is verschenen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de curator van de bedragen gelijk aan de faillissementstekorten van de besloten vennootschappen [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] en [eiser 6] , te vermeerderen met de wettelijke rente over die bedragen met ingang van 25 september 2013, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de curator bij wege van voorschot op voornoemde faillissementstekorten, van een bedrag van € 5.000.000,--;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de curator van de proceskosten ad
€ 4.761,71;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2015.