Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.1. De procedure
- het tussenvonnis van 11 december 2013
- de nota voor rechter-commissaris en deskundigen van mr. Rus-van der Velde van 4 februari 2014 met taxatierapport
- de nota ter descente van mr. Bosma van 4 februari 2014 met (aanvullend) taxatierapport
- het proces-verbaal van descente, gehouden op 4 februari 2014
- de brief van mr. Rus-van der Velde van 14 februari 2014
- de akte van 11 september 2014, houdende depot deskundigenrapport
- de brief van mr. Vermeulen van 6 november 2014 met opgave van de deskundigenkosten
- de pleitnota van de zijde van de provincie
- de pleitnota van de zijde van de erven [van erflater]
- de brief van mr. Rus-van der Velde van 14 november 2014
- de brief van mr. Bosma van 26 november 2014
- de brief van mr. Rus-van der Velde van 16 december 2014.
Mr. Vermeulen heeft als voorzitter van de deskundigencommissie bij brief van 26 juni 2014 het conceptdeskundigenrapport gedeponeerd. Bij brieven van 18 augustus 2014 is namens de provincie respectievelijk de erven [van erflater] op het deskundigenrapport gereageerd.
De deskundigen hebben vervolgens op 11 september 2014 het definitieve deskundigenrapport gedeponeerd.
De zaak is bepleit op 10 november 2014, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
2.2. De verdere beoordeling2.1.Bij vonnis van 1 augustus 2012 (hierna: het onteigeningsvonnis) heeft thans deze rechtbank, voorheen de rechtbank Middelburg, vervroegd de onteigening uitgesproken ten behoeve van de realisatie van het inpassingsplan “Waterdunen” in de gemeente Sluis, van het perceel kadastraal bekend gemeente Oostburg, [kadastrale aanduidingen] , totaal groot 01.73.70 ha (grondplannummer 1).
2.4.De bij vonnis van 11 december 2013 (nieuw) benoemde deskundigen is opgedragen de schadeloosstelling te begroten.
- waarde € 173.700,00
- bijkomende schade van de erven [van erflater] geen
- schade van andere derde-belanghebbenden nihil
-----------------
Totaal € 173.700,00
- vermogensschade € 194.544,00
- accountantskosten € 1.500,00
- vergoeding deskundigenkosten P.M.
- belastingschade P.M.
-----------------
Totaal € 196.044,00 + 2x P.M.
Voorafgaand aan de inwerkingtreding van het Provinciaal Inpassingsplan Waterdunen gold ter plaatse het bestemmingsplan “Buitengebied, 13e herziening”, goedgekeurd op 13 januari 1984. In dat plan was aan het onteigende perceel de bestemming “Landbouw, aan de grond gebonden agrarische bedrijven (LA7 (zg))” toegekend.
Bij de waardering van het onteigende dienen overigens de voorschriften van de artikelen 40b tot en met 40f Ow in acht te worden genomen.
De provincie en de erven [van erflater] kunnen zich hier, gelet op de huidige stand van de jurisprudentie, in vinden.
Gebiedsplan Natuurlijk Vitaal
Dit leidt er volgens de deskundigen toe dat het onteigende gewaardeerd moet worden met inachtneming van het op de peildatum bestaand agrarisch gebruik, zoals dat werd toegestaan in het voorafgaande bestemmingsplan “Buitengebied 13e herziening”.
Zij stellen zich voorts op het standpunt dat er bij de waardering rekening moet worden gehouden met een aan het onteigende toe te kennen verwachtingswaarde.
Volgens de provincie moet het Gebiedsplan Natuurlijk Vitaal worden meegenomen bij de waardering van eventueel aan het onteigende toe te kennen verwachtingswaarde. Uit dit plan volgt dat de mogelijkheid van een lucratieve recreatieve ontwikkeling op het onteigende niet reëel is.
2.17. De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat het project Waterdunen
een uitwerking is van het Gebiedsplan Natuurlijk Vitaal. Dit volgt onder meer uit de Inleiding op pagina 4 en 5 van de toelichting bij het Provinciaal Inpassingsplan Waterdunen. Ook uit het chronologisch overzicht op pagina 9 van voornoemde toelichting volgt dat het Gebiedsplan Natuurlijk Vitaal in feite het startpunt van de ontwikkeling is geweest en geacht moet worden één geheel te zijn met het plan Waterdunen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is eveneens het oordeel toegedaan dat het project Waterdunen onder meer voortvloeit uit het Gebiedsplan Natuurlijk Vitaal, (ECLI:NL:RVS:2012:BV5115 r.o. 2.1.). Volgens de ABRvS zijn in het Gebiedsplan Natuurlijk Vitaal de in het Inpassingsplan voorziene ontwikkelingen neergelegd (r.o. 2.4.2.).
Aangezien het Gebiedsplan Natuurlijk Vitaal hiermee kan worden aangemerkt als één geheel met het plan Waterdunen, dient dit Gebiedsplan bij de waardering van het onteigende te worden geëlimineerd.
Aldus dient bij de vaststelling van de schadeloosstelling te worden uitgegaan van het bestemmingsplan “Buitengebied 13e herziening”, en derhalve – in beginsel – van agrarische waarde van de grond.
Dergelijke locaties worden in het algemeen niet snel door projectontwikkelaars verworven tegen prijzen boven de agrarische waarde. Verwerving zou speculatief zijn, omdat het op de peildatum onzeker is of het perceel überhaupt binnen een overzienbare tijdspanne in een concrete ontwikkeling wordt betrokken of niet. Dergelijke percelen kunnen in de genoemde omstandigheden wel door agrariërs worden gekocht, echter zonder dat een waarneembare opslag voor verwachtingswaarde wordt overeengekomen. Het is echter waarschijnlijker dat een verkoper - mits niet gedwongen tot verkoop - “agrarische verkoop” zal uitstellen, in afwachting van duidelijkheid omtrent concrete ruimtelijke ontwikkelingen ter plaatse. Bij de bepaling van de werkelijke waarde kan echter met deze uitstelwens geen rekening worden gehouden. Er moet vanuit worden gegaan dat op de peildatum een transactie tot stand komt.
Deze combinatie van (fictieve) omstandigheden maakt volgens de deskundigen dat de vergelijkingsmethode – in casu volgens hen de meest aangewezen taxatiemethode – met de nodige voorzichtigheid moet worden toegepast. Immers als zonder correctie vergeleken wordt met gerealiseerde “agrarische referentietransacties” dan zou voorbij worden gegaan aan transacties die ongerealiseerd bleven vanwege het hiervoor bedoelde belang bij uitstel van de kant van de koper. Als anderzijds zonder meer wordt vergeleken met referentietransacties van percelen die (veel) later daadwerkelijk zijn ontwikkeld, dan zou voorbij gegaan worden aan de mogelijkheid dat het onteigende perceel überhaupt niet in een concrete ontwikkeling wordt betrokken. De werkelijke waarde van het onteigende ligt daarom tussen de agrarische waarde (als concrete ontwikkeling niet in beeld zou komen) en een verwachtingswaarde op basis van referentietransacties waarbij een ontwikkeling concreet heeft plaats gevonden, aldus de deskundigen.
De deskundigen zijn van oordeel dat de agrarische waarde ter plaatse van het onteigende gesteld kan worden op € 5,60 per m². Zij baseren zich daarbij op transacties in het eerste kwartaal van 2013 in Zeeuws-Vlaanderen, waarbij geen sprake was van een familietransactie en waarbij geen gebouwen betrokken waren, in combinatie met de door partijen aangeleverde informatie.
De deskundigen concluderen vervolgens dat de werkelijke waarde van het onteigende moet worden bepaald op krap tweemaal de agrarische waarde. Zij overwegen daarbij dat de referentietransacties met verwachtingswaarde indiceren dat de werkelijke waarde ruim tweemaal de agrarische waarde zou bedragen, maar dat hierbij nog niet de invloed van de crisis - waarvan de effecten ten tijde van de peildatum duidelijk merkbaar waren - is meegenomen.
Alles in overweging nemend waarderen de deskundigen het onteigende, mede op basis van hun op marktkennis en ervaring gestoeld intuïtief inzicht, op € 10,--/m² ofwel voor het gehele perceel op € 173.700,00.
Voor het overige kunnen de erven [van erflater] zich vinden in de wijze van het bepalen van de verwachtingswaarde door de deskundigen.
Indien wordt uitgegaan van een agrarische waarde van € 6,--/m² en de wijze van redeneren van de deskundigen voor het overige zou worden gevolgd, zou de waarde van het onteigende uitkomen op € 11,20/m², althans op een bedrag hoger dan € 10,--/m².
De deskundigen hebben ten onrechte aangenomen dat “de reservering voor bos” uit 1991 ten tijde van de peildatum, 28 januari 2013, onafhankelijk van de planvorming voor Waterdunen, achterhaald is.
De provincie stelt verder dat de deskundigen een onjuiste maatstaf hebben gehanteerd bij de waardebepaling van het onteigende. Er is geen sprake van een ligging ten opzichte van bestaand stedelijk gebied waaraan een zekere mate van verwachting is te ontlenen. Er zijn ook geen concrete ontwikkelvoornemens ter plaatse. Tenslotte is er geen sprake van een algemeen ruimtelijk gebiedsbeleid op grond waarvan uitbreiding van stedelijk gebied op enig moment in de toekomst niet uitgesloten lijkt. Integendeel, het algemeen ruimtelijk gebiedsbeleid waarover de deskundigen spreken is een algemeen ruimtelijke gebiedsbeleid waaruit blijkt dat uitbreiding van stedelijk gebied in de toekomst juist wél uitgesloten is.
Bovendien geldt dat, als er al sprake is van een algemeen ruimtelijk gebiedsbeleid op grond waarvan uitbreiding van stedelijk gebied op enig moment in de toekomst niet uitgesloten lijkt, dat nog steeds niet leidt tot een verwachtingswaarde. Bij gebreke van concrete plannen dan wel verwachtingen ten aanzien van een mogelijke ontwikkeling van de onteigende gronden was er op de peildatum geen aanleiding om bij de waardering van de gronden uit te gaan van enige verwachtingswaarde. Door alsnog ter bepaling van de waarde rekening te houden met een “uitstelwens” aan de zijde van de verkoper hanteren de deskundigen een onjuiste maatstaf. De deskundigen brengen een element in dat in strijd is met het te hanteren uitgangspunt dat op de peildatum een transactie tot stand komt. Op deze wijze wordt er een verwachtingswaarde gecreëerd die er niet is.
Het onteigende ontleent volgens de provincie op de peildatum zijn hoogste waarde aan de agrarische gebruiksmogelijkheden. De provincie kan zich verenigen met de taxatie door de deskundigen van de agrarische waarde op € 5,60/m². Volgens de provincie is dit de prijs, die zonder onteigening op de peildatum in het vrije economische verkeer tot stand zou zijn gekomen.
Subsidiair stelt de provincie zich op het standpunt dat de verwachtingswaarde onjuist is gewaardeerd. Als al sprake zou zijn van verwachtingswaarde, dan zou dat, als rekening wordt gehouden met de in dit geval relevante omstandigheden, de mate van concreetheid (niet), de soort ontwikkeling (geen) en het moment waarop die voorziene ontwikkeling daadwerkelijk wordt gerealiseerd (onbekend), hoogstens een heel klein plusje op de agrarische waarde zijn. De verwachting is immers niet meer dan een “algemeen ruimtelijk gebiedsbeleid en een ligging nabij stedelijk gebied”. Er is onvoldoende rekening gehouden met het effect van de kredietcrisis.
De provincie verzoekt de waarde van het onteigende vast te stellen met inachtneming van de door de deskundige begrote agrarische waarde van € 5,60/m².
Het verweer dat er geen sprake is van een ligging ten opzichte van bestaand stedelijk gebied waaraan een zekere mate van verwachting is te ontlenen, dat er geen concrete ontwikkelvoornemens ter plaatse zijn en dat er geen sprake is van een algemeen ruimtelijk gebiedsbeleid op grond waarvan uitbreiding van stedelijk gebied op enig moment in de toekomst niet uitgesloten lijkt, baseert de provincie op hetgeen zij heeft aangevoerd met betrekking tot het Gebiedsplan Natuurlijk Vitaal en het Streekplan 1997. Mede gelet op hetgeen hiervoor omtrent (de toepasselijkheid van) deze plannen bij de waardebepaling van het onteigende is overwogen, slaagt het verweer van de provincie op dit punt niet, althans is het onvoldoende onderbouwd.
De provincie hanteert door haar stelling dat er op de peildatum geen concrete ontwikkelingen zijn en dat er dús geen verwachtingswaarde is, een te beperkte opvatting van het begrip verwachtingswaarde.
De rechtbank is van oordeel dat de deskundigen bij de waardebepaling van het onteigende geen onjuiste maatstaf hebben toegepast. Zij volgt het oordeel en de motivering van de deskundigen op dit punt en maakt deze tot de hare.
De deskundigen hebben in hun advies gemotiveerd gesteld dat zij niet alleen gebruik hebben gemaakt van de door partijen aangedragen agrarische transacties, maar ook van eigen onderzoek.
Zij hebben voorts ingeschat dat de werkelijke waarde van het onteigende moet worden bepaald op krap tweemaal de agrarische waarde. Daarbij hebben zij min of meer vergelijkbare transacties op andere locaties geanalyseerd en hebben zij de invloed van de kredietcrisis meegewogen. De rechtbank volgt de deskundigen in hun redenering. Zij hebben in hun advies voldoende toegelicht hoe de waardering van het onteigende tot stand is gekomen. Gelet op deze toelichting is het subsidiaire verweer van de provincie dat de verwachtingswaarde hoogstens “een heel klein plusje” op de agrarische waarde is en dat er onvoldoende rekening is gehouden met het effect van de kredietcrisis, onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank zal de deskundigen volgen in hun oordeel en de waarde van het onteigende vaststellen op € 10,--/m², ofwel voor het gehele onteigende perceel op € 173.700,00.
De deskundigen hebben hun advies omtrent de accountantskosten ter gelegenheid van het pleidooi nader toegelicht. Volgens de deskundigen geven de erven [van erflater] niet aan waarom de onteigening hen zou noodzaken tot het maken van accountantskosten en overigens zien de deskundigen niet in dat sprake zou zijn van een door de onteigening veroorzaakte noodzaak voor de erven [van erflater] om accountantskosten te maken. Het gaat in casu om erven, die de grond in privé-eigendom hadden. Een van de erven had de grond in gebruik. Er was geen sprake van pacht.
De erven [van erflater] stellen dat uitgegaan moet worden van een samengestelde rente van 2,25%. Zij verwijzen daartoe naar een aantal vonnissen van 18 juni 2014 van de rechtbank Rotterdam.
Naar het oordeel van de rechtbank is een marktconforme rente op de peildatum 2,25%. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
De provincie zal voorts op de voet van artikel 55 lid 3 Ow aan de erven [van erflater] over het verschil tussen het voorschot en de definitief vast te stellen schadeloosstelling vermeerderd met de vergoeding van de hiervoor genoemde renteschade de wettelijke rente dienen te vergoeden vanaf heden tot de dag der algehele voldoening.
- een bedrag van € 40.000,00 (incl. BTW), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de declaraties door de erven [van erflater] zijn voldaan tot het moment van algehele voldoening en
- een bedrag van € 17.847,50 (incl. BTW) aan kosten van overige bijstand.
De rechtbank is van oordeel dat deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt, terwijl deze kosten ook qua omvang de redelijkheidstoets kunnen doorstaan. Deze kosten, totaal
€ 57.847,50 + pm, komen dan ook vergoeding in aanmerking.
De provincie zal als onteigenende partij worden veroordeeld tot betaling van deze kosten.
3.3. De beslissing
€ 85.041,-- en het bedrag van de tot 4 februari 2015 vervallen rente vanaf 4 februari 2015 tot aan de dag van voldoening,
€ 17.847,50 (inclusief BTW) ter zake van kosten van overige deskundige bijstand,