4.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 12 augustus 2013 omstreeks 10:52:40 uur heeft op het Kanaal door Zuid Beveland (verder ook: het kanaal) een aanvaring plaatsgevonden tussen het motorjacht [naam motorjacht] (verder: de [naam motorjacht]) en het motorschip LRG Gas 86 (verder: de tanker). Beide vaartuigen voeren in elkaars verlengde op en tegen de middenas van het kanaal komende van de Oosterschelde en gaande in de richting van de Westerschelde. De tanker was inlopend op de [naam motorjacht] en is kort na het passeren van de Postbrug in aanvaring gekomen met de [naam motorjacht]. De [naam motorjacht] is als gevolg hiervan onder de tanker terecht gekomen en is door de tanker overvaren. De opvarenden van de [naam motorjacht], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], zijn als gevolg van dit ongeval verdronken.
De tanker is omstreeks 10:42 uur het kanaal ingevaren. [medeverdachte] stond op dat moment aan het roer. Verdachte bevond zich ook in de stuurhut. De [naam motorjacht] voer toen 1.500 meter voor de tanker uit en was door een flauwe bocht in het kanaal mogelijk niet zichtbaar voor de roerganger van de tanker. De tanker was inlopend op de [naam motorjacht].
Omstreeks 10:46 uur passeerde de [naam motorjacht] de meerpalen, die aan de oostelijke zijde van het kanaal en noordelijk van de Postbrug staan. De [naam motorjacht] voer in het midden van het kanaal en de tanker bevond zich 1.000 meter achter de [naam motorjacht]. Vanaf dat moment waren er geen grote obstakels of andere scheepvaart die het zicht op de [naam motorjacht] vanuit de stuurhut van de tanker beperkten.
Omstreeks 10:48 uur naderde de [naam motorjacht] de Postbrug over het kanaal. Het bevond zich toen op een afstand van ruim 750 meter voor de tanker. Ruim anderhalve minuut later passeerde ook de tanker de meerpalen. De [naam motorjacht] was toen net onder de Postbrug door gevaren op een onderlinge afstand van 400 meter voor het voorschip van de tanker. Kort voor de Postbrug heeft [medeverdachte] het roer overgedragen aan verdachte, de schipper van de tanker.
Het voorschip van de tanker voer omstreeks 10:50:40 uur onder de Postbrug. De onderlinge zichtafstand vanuit de stuurhut van de tanker tot de [naam motorjacht] was toen ongeveer 350 meter. Omstreeks 10:52:40 uur is de [naam motorjacht] overvaren door de tanker.
Ter beoordeling van de vraag of verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zal de rechtbank achtereenvolgens ingaan op de vraag óf en welke feitelijke gedragingen die ten laste zijn gelegd kunnen worden bewezen en of de bewezen geachte feitelijke gedragingen schuld in de zin van artikel 169 van het Wetboek van Strafrecht opleveren. Voor het bewijs van schuld in de zin van artikel 169 van het Wetboek van Strafrecht is van belang of verdachte een verwijt gemaakt kan worden als ten laste is gelegd, namelijk dat hij tijdens het varen hoogst, althans aanmerkelijk, onachtzaam en/of onoplettend is geweest waardoor de aan- en overvaring is ontstaan en als gevolg waarvan de opvarenden van de [naam motorjacht] zijn komen te overlijden. Uit vaste rechtspraak blijkt dat het hierbij gaat om het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De ernst van de gevolgen is niet redengevend voor de mate van schuld.
Roeroverdracht (eerste gedachtestreepje)
Verdachte heeft verklaard dat hij kort voor de Postbrug het roer heeft overgenomen van [medeverdachte]. Dit wordt bevestigd door laatstgenoemde. Dit onderdeel van de tenlastelegging kan derhalve wettig en overtuigend bewezen worden, maar levert op zichzelf geen schuld in de zin van artikel 169 van het Wetboek van Strafrecht op.
Zich niet dan wel in onvoldoende mate rekenschap heeft gegeven dan wel zich heeft laten informeren over de in zijn directe omgeving varende/aanwezige scheepvaart (tweede gedachtestreepje)
Uit de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] komt naar voren dat zij de vier jaar voorafgaand aan het ongeval samen hebben gevaren. Zij waren dusdanig op elkaar ingespeeld dat verdachte er op vertrouwde dat, indien er zich bij het overdragen van het roer scheepvaart voor of in de directe nabijheid van de tanker bevond, [medeverdachte] dit hem zou hebben verteld. Nu [medeverdachte] geen informatie heeft doorgegeven bij het overdragen van het roer, mocht verdachte er naar het oordeel van de rechtbank op vertrouwen dat er geen bijzonderheden waren. Verdachte hoefde daar, gelet op de tussen hen al jaren bestaande praktijk van overdracht, niet specifiek naar te vragen.
Niet opmerken motorjacht (derde gedachtestreepje)
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte de [naam motorjacht] op enig moment heeft gezien. Voor de suggestie van de officier van justitie in zijn requisitoir dat de [naam motorjacht] wel is opgemerkt maar dat men er op de tanker van uit ging dat de [naam motorjacht] wel zou uitwijken, heeft de rechtbank geen aanwijzingen gevonden.
De tijdstippen zoals hiervoor onder de ‘inleiding’ vermeld kunnen op basis van het onderzoek door de verbalisanten, zoals weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen scheepvaartongeval, als vast staand worden beschouwd. Ook de genoemde afstanden kunnen bij benadering als vast staand worden beschouwd tot aan het moment dat de tanker de Postbrug passeert.
De afstand tussen de tanker en de [naam motorjacht] op het moment dat verdachte het roer overnam kan echter niet worden vastgesteld. Verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer 50 meter voor de Postbrug het roer van [medeverdachte] heeft overgenomen. Onduidelijk is wat de onderlinge afstand tussen de tanker en de [naam motorjacht] op dat moment was. Verdachte heeft verklaard de [naam motorjacht] voorafgaand aan de aanvaring niet te hebben gezien.
Verdachte voelde na ongeveer twee à drie minuten en ongeveer 500 meter gevaren te hebben een ‘vibratie'. Kort daarna zag hij aan bakboordzijde een klein bootje omhoog komen. Verdachte heeft de tanker toen gestopt. Op basis van het onderzoek kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld waar in het vaarwater de tanker de [naam motorjacht] voor het eerst heeft geraakt. De radarbeelden geven daarin geen duidelijkheid.
Afgaand op de veronderstelde snelheden waarmee beide vaartuigen zouden hebben gevaren is het een reële mogelijkheid dat de [naam motorjacht] zich op het moment dat verdachte het roer van de tanker overnam al in de dode hoek van de tanker bevond en dat hij de tanker dan ook niet heeft kunnen zien.
Met betrekking tot de dode hoek overweegt de rechtbank het volgende. In het proces-verbaal scheepvaartonderzoek is de dode hoek berekend, dat wil zeggen de afstand voor de tanker waarbinnen, gezien vanuit de stuurhut van de tanker, niet (goed) zichtbaar is wat zich daar bevindt. De conclusie is dat de [naam motorjacht] tussen de 104 en 307 meter voor het voorschip van de tanker, in de lijn van kiel en steven, zichtbaar moet zijn geweest. In de berekening is gerekend met twee theoretische variabelen, namelijk de hoogte van het stuurhuis en de ballast, welke zijn gebaseerd op een tekening van de maten van de tanker. Uit het verhoor van de verbalisant die de berekening heeft verricht is gebleken dat het een indicatieve berekening is. Zo is bijvoorbeeld uitgegaan van de situatie dat verdachte aan het roer heeft gestaan terwijl uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende aannemelijk is geworden dat verdachte achter het roer heeft gezeten. Dit heeft gevolgen voor de dode hoek. De berekening biedt voorts geen inzicht in de zogeheten dynamische dode hoek. Het voorgaande betekent dat de berekening van de dode hoek met behoedzaamheid moet worden beschouwd.
Het feit dat verdachte al enige tijd voordat hij het roer overnam van [medeverdachte] in de stuurhut aanwezig was kan hem niet worden tegengeworpen. Uit de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] blijkt dat het meekijken van verdachte zich heeft beperkt tot het moment dat hij het roer overnam van [medeverdachte]. Daarvoor was hij met andere zaken bezig. Gelet op het feit dat hij toen niet de roerganger was, was het niet zijn verantwoordelijkheid om zich met scheepvaart in de nabijheid van de tanker bezig te houden.
De conclusie is dat niet buiten redelijke twijfel is vast te stellen hoe de feitelijke situatie (afstand tot de [naam motorjacht] en de dode hoek) was ten tijde van en in vervolg op het overnemen van het roer van de tanker door verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden bewezen dat aan de zijde van verdachte sprake is van schuld in de zin van artikel 169 van het Wetboek van Strafrecht en de rechtbank zal verdachte van het primair ten laste gelegde vrijspreken. De overige feitelijke gedragingen in de tenlastelegging kunnen niet leiden tot schuld in voornoemde zin.
Subsidiair
Gelet op voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat ook het subsidiair ten laste gelegde, dat dezelfde feitelijke grondslag heeft, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij zal verdachte ook hiervan vrijspreken.