ECLI:NL:RBZWB:2015:4267

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2015
Publicatiedatum
2 juli 2015
Zaaknummer
02/688125-14
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak na aanvaring tussen tanker en motorjacht op Kanaal door Zuid Beveland

Op 2 juli 2015 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een aanvaring op het Kanaal door Zuid Beveland. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 12 augustus 2013, waarbij een tanker, het motorschip LRG Gas 86, in aanvaring kwam met een motorjacht, resulterend in de verdronken van twee opvarenden. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op een zitting op 18 juni 2015, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte onder andere het niet voldoende rekenschap geven van de scheepvaart in de omgeving en het niet geven van een geluidsein, wat leidde tot de aanvaring.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die het roer van de tanker overnam van zijn medeverdachte, niet met voldoende zekerheid kon vaststellen hoe de feitelijke situatie was ten tijde van de aanvaring. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk onachtzaam was geweest en dat de dode hoek van de tanker mogelijk de zichtbaarheid van het motorjacht heeft beïnvloed. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor schuld in de zin van artikel 169 van het Wetboek van Strafrecht, en sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid en goede communicatie tussen schippers, vooral in situaties waar de zichtbaarheid beperkt kan zijn door de dode hoek van een schip. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat hij schuld had aan de aanvaring.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/688125-14
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 juli 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1964 te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
raadsman mr. J.M.A. Loevendie, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 juni 2015, waarbij de officier van justitie mr. R.P. Schoute en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
dat hij op of omstreeks 12 augustus 2013 te Wemeldinge en/of Hansweert en/of
Kapelle, in elk geval in Nederland, als schipper en/of roerganger, althans
bestuurder/stuurman van een binnenvaartschip, te weten het motorschip LRG GAS
86 ( gastanker), met dat schip heeft gevaren op het Kanaal door Zuid-Beveland,
even ten zuiden van de Postbrug aldaar, en tijdens dit varen hoogst, althans
aanmerkelijk, onachtzaam en/of hoogst, althans aanmerkelijk, onoplettend is
geweest als gevolg waarvan een ander vaartuig, te weten het motorjacht
"[naam motorjacht]" is gezonken en/of verongelukt en/of vernield en/of onbruikbaar is
geraakt en/of is beschadigd en een tweetal personen, althans één of meer
personen, te weten mevrouw [slachtoffer 1] en/of de heer [slachtoffer 2],
is/zijn overleden, althans levensgevaar voor een ander is ontstaan waarbij
hij, verdachte,
- varende op het Kanaal door Zuid Beveland in zuidelijke richting, even ten
noorden van de Postbrug, het roer, althans de besturing, van het motorschip
LRG GAS 86 heeft overgenomen van (toen stuurman/roerganger) [medeverdachte] en/of
(vervolgens)
- zich niet, dan wel in onvoldoende mate rekenschap heeft gegeven van en/of
zich heeft laten informeren over de in zijn directe omgeving,
varende/aanwezige scheepvaart en/of (daardoor)
- het (op dat moment) op een afstand van 350 tot 400 meter, althans op
ruime/enige afstand voor hem varende motorjacht [naam motorjacht] niet heeft
opgemerkt/gezien/waargenomen terwijl hij, verdachte, op het moment waarop hij
het roer, althans de besturing van het motorschip LRG GAS 86 overnam
(nagenoeg) onbelemmerd zicht had (of moet hebben gehad) op genoemd motorjacht
en/of
- ( vervolgens) koers en/of vaart van het door hem bestuurder motorschip
(nagenoeg ongewijzigd) heeft behouden en/of
- ( aldus) het voor hem (op - nagenoeg - dezelfde koerslijn) varende
motorjacht [naam motorjacht] is opgelopen/heeft ingehaald en (daarbij) onvoldoende de
koers en snelheid van het door hem bestuurder motorschip heeft aangepast om
een aanvaring met dat motorjacht te voorkomen en/of
- heeft nagelaten een geluidsein te geven (als bedoeld in art. 4.02 van het
Binnenvaartpolitiereglement) teneinde de roerganger/schipper van het
motorjacht [naam motorjacht] attent te maken op het feit dat het motorschip LRG GAS 86
doende was het motorjacht [naam motorjacht] op te lopen en/of in te halen en/of
- ( vervolgens) met het door hem bestuurde motorschip LRG GAS 86 tegen het
motorjacht [naam motorjacht] is gebotst en/of is aangevaren en/of
- ( vervolgens) dat motorjacht heeft overvaren, althans met (de boeg van) het
door hem bestuurde motorschip het motorjacht [naam motorjacht] onder water heeft
geduwd/gedrukt als gevolg waarvan het motorjacht vol water is gelopen en/of
- ( vervolgens) is gezonken en voornoemde perso(o)n(en) is/zijn verdronken
en het aldus (mede) aan zijn, verdachte's, schuld te wijten is dat die
aanvaring heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan 2, althans 1 of meerdere
personen zijn overleden, althans levensgevaar voor een ander is ontstaan.
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 augustus 2013 te Wemeldinge en/of Hansweert en/of
Kapelle, in elk geval in Nederland, als schipper en/of roerganger, althans
bestuurder/stuurman van een binnenvaartschip, te weten het motorschip LRG GAS
86 ( gastanker), met dat schip heeft gevaren op het Kanaal door Zuid-Beveland,
even ten zuiden van de Postbrug aldaar, zijnde een openbaar voor de
scheepvaart openstaand water in het Rijk gelegen, en tijdens dit varen niet
heeft voldaan aan de verplichting om, ook bij het ontbreken van uitdrukkelijke
voorschriften als bedoeld in het Binnenvaartpolitiereglement ontbraken, alle
voorzorgsmaatregelen te nemen die volgens goed zeemanschap of door de
omstandigheden waarin het door hem bestuurde schip zich bevindt zijn geboden,
teneinde (met name) te voorkomen het leven van personen in gevaar wordt
gebracht en/of schade wordt veroorzaakt aan (onder meer) andere schepen en/of
de veiligheid of het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar wordt
gebracht waarbij hij, verdachte,
- varende op het Kanaal door Zuid Beveland in zuidelijke richting, even ten
noorden van de Postburg, het roer, althans de besturing, van het motorschip
LRG GAS 86 heeft overgenomen van (toen stuurman/roerganger) [medeverdachte] en/of
(vervolgens)
- zich niet, dan wel in onvoldoende mate rekenschap heeft gegeven van en/of
zich heeft laten informeren over de in zijn directe omgeving varende/aanwezige
scheepvaart en/of (daardoor)
- het (op dat moment) op een afstand van 350 tot 400 meter, althans op
ruime/enige afstand voor hem varende motorjacht [naam motorjacht] niet heeft
opgemerkt/gezien/waargenomen terwijl hij, verdachte, op het moment waarop hij
(nagenoeg) onbelemmerd zicht had (of moet hebben gehad) op genoemd motorjacht
en/of
- ( vervolgens) koers en/of vaart van het door hem bestuurde motorschip
(nagenoeg ongewijzigd) heeft behouden en/of
- ( aldus) het voor hem (op - nagenoeg - dezelfde koerslijn) varende
motorjacht [naam motorjacht] is opgelopen/heeft ingehaald en (daarbij) onvoldoende de
koers en/of snelheid van het door hem bestuurde motorschip heeft aangepast om
een aanvaring met dat motorjacht te voorkomen en/of
- heeft nagelaten een geluidsein te geven (als bedoeld in art. 4.02 van het
Binnenvaartpolitiereglement) teneinde de roerganger/schipper van het
motorjacht [naam motorjacht] attent te maken op het feit dat het motorschip LRG GAS 86
doende was het motorjacht [naam motorjacht] op te lopen en/of in te halen en/of
- ( vervolgens) met het door hem bestuurde motorschip LRG GAS 86 tegen het
motorjacht [naam motorjacht] is gebotst en/of is aangevaren en/of
- ( vervolgens) dat motorjacht heeft overvaren, althans met (de boeg van) het
door hem bestuurde motorschip het motorjacht [naam motorjacht] onder water heeft
geduwd/gedrukt als gevolg waarvan het motorjacht vol water is gelopen en/of
- ( vervolgens) is gezonken als gevolg waarvan een tweetal personen, althans
één of meer personen, te weten mevrouw [slachtoffer 1] en/of de heer
[slachtoffer 2], is/zijn verdronken, althans is/zijn overleden, althans het
leven van personen in gevaar gebracht,
zijnde de terminologie in deze telastelegging gebezigd in de zin van het
Binnenvaartpolitiereglement.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte hoogst onachtzaam en hoogst onoplettend is geweest door niet te reageren op de informatie die via de marifoon werd verstrekt en waaruit hem had kunnen blijken dat voor de LRG Gas 86 in het kanaal een motorjacht voer. Bovendien heeft hij geen goede uitkijk vanuit de stuurhut gehouden. Gelet op de omvang van de dode hoek (circa 300 meter) had verdachte op het moment van overname van het roer het motorjacht volledig kunnen zien. De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte het kernverwijt niet valt te maken, namelijk dat hij iets niet heeft opgemerkt dat hij wel had moeten opmerken, en heeft verzocht verdachte integraal vrij te spreken. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] voeren al vier jaar samen en verdachte vertrouwde op [medeverdachte]. Deze heeft bij de overdracht van het roer geen informatie aan verdachte doorgegeven, waardoor verdachte er van uitging - en er ook op mocht vertrouwen - dat er geen vaartuigen voor de LRG Gas 86 uitvoeren. Verdachte heeft niets gezien voor het schip. Niet valt uit te sluiten dat het motorjacht [naam motorjacht] al bij het overnemen van het roer door verdachte in de dode hoek van het schip zat.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 12 augustus 2013 omstreeks 10:52:40 uur heeft op het Kanaal door Zuid Beveland (verder ook: het kanaal) een aanvaring plaatsgevonden tussen het motorjacht [naam motorjacht] (verder: de [naam motorjacht]) en het motorschip LRG Gas 86 (verder: de tanker). Beide vaartuigen voeren in elkaars verlengde op en tegen de middenas van het kanaal komende van de Oosterschelde en gaande in de richting van de Westerschelde. De tanker was inlopend op de [naam motorjacht] en is kort na het passeren van de Postbrug in aanvaring gekomen met de [naam motorjacht]. De [naam motorjacht] is als gevolg hiervan onder de tanker terecht gekomen en is door de tanker overvaren. De opvarenden van de [naam motorjacht], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], zijn als gevolg van dit ongeval verdronken.
De tanker is omstreeks 10:42 uur het kanaal ingevaren. [medeverdachte] stond op dat moment aan het roer. Verdachte bevond zich ook in de stuurhut. De [naam motorjacht] voer toen 1.500 meter voor de tanker uit en was door een flauwe bocht in het kanaal mogelijk niet zichtbaar voor de roerganger van de tanker. De tanker was inlopend op de [naam motorjacht].
Omstreeks 10:46 uur passeerde de [naam motorjacht] de meerpalen, die aan de oostelijke zijde van het kanaal en noordelijk van de Postbrug staan. De [naam motorjacht] voer in het midden van het kanaal en de tanker bevond zich 1.000 meter achter de [naam motorjacht]. Vanaf dat moment waren er geen grote obstakels of andere scheepvaart die het zicht op de [naam motorjacht] vanuit de stuurhut van de tanker beperkten.
Omstreeks 10:48 uur naderde de [naam motorjacht] de Postbrug over het kanaal. Het bevond zich toen op een afstand van ruim 750 meter voor de tanker. Ruim anderhalve minuut later passeerde ook de tanker de meerpalen. De [naam motorjacht] was toen net onder de Postbrug door gevaren op een onderlinge afstand van 400 meter voor het voorschip van de tanker. Kort voor de Postbrug heeft [medeverdachte] het roer overgedragen aan verdachte, de schipper van de tanker.
Het voorschip van de tanker voer omstreeks 10:50:40 uur onder de Postbrug. De onderlinge zichtafstand vanuit de stuurhut van de tanker tot de [naam motorjacht] was toen ongeveer 350 meter. Omstreeks 10:52:40 uur is de [naam motorjacht] overvaren door de tanker.
Ter beoordeling van de vraag of verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zal de rechtbank achtereenvolgens ingaan op de vraag óf en welke feitelijke gedragingen die ten laste zijn gelegd kunnen worden bewezen en of de bewezen geachte feitelijke gedragingen schuld in de zin van artikel 169 van het Wetboek van Strafrecht opleveren. Voor het bewijs van schuld in de zin van artikel 169 van het Wetboek van Strafrecht is van belang of verdachte een verwijt gemaakt kan worden als ten laste is gelegd, namelijk dat hij tijdens het varen hoogst, althans aanmerkelijk, onachtzaam en/of onoplettend is geweest waardoor de aan- en overvaring is ontstaan en als gevolg waarvan de opvarenden van de [naam motorjacht] zijn komen te overlijden. Uit vaste rechtspraak blijkt dat het hierbij gaat om het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De ernst van de gevolgen is niet redengevend voor de mate van schuld.
Roeroverdracht (eerste gedachtestreepje)
Verdachte heeft verklaard dat hij kort voor de Postbrug het roer heeft overgenomen van [medeverdachte]. Dit wordt bevestigd door laatstgenoemde. Dit onderdeel van de tenlastelegging kan derhalve wettig en overtuigend bewezen worden, maar levert op zichzelf geen schuld in de zin van artikel 169 van het Wetboek van Strafrecht op.
Zich niet dan wel in onvoldoende mate rekenschap heeft gegeven dan wel zich heeft laten informeren over de in zijn directe omgeving varende/aanwezige scheepvaart (tweede gedachtestreepje)
Uit de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] komt naar voren dat zij de vier jaar voorafgaand aan het ongeval samen hebben gevaren. Zij waren dusdanig op elkaar ingespeeld dat verdachte er op vertrouwde dat, indien er zich bij het overdragen van het roer scheepvaart voor of in de directe nabijheid van de tanker bevond, [medeverdachte] dit hem zou hebben verteld. Nu [medeverdachte] geen informatie heeft doorgegeven bij het overdragen van het roer, mocht verdachte er naar het oordeel van de rechtbank op vertrouwen dat er geen bijzonderheden waren. Verdachte hoefde daar, gelet op de tussen hen al jaren bestaande praktijk van overdracht, niet specifiek naar te vragen.
Niet opmerken motorjacht (derde gedachtestreepje)
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte de [naam motorjacht] op enig moment heeft gezien. Voor de suggestie van de officier van justitie in zijn requisitoir dat de [naam motorjacht] wel is opgemerkt maar dat men er op de tanker van uit ging dat de [naam motorjacht] wel zou uitwijken, heeft de rechtbank geen aanwijzingen gevonden.
De tijdstippen zoals hiervoor onder de ‘inleiding’ vermeld kunnen op basis van het onderzoek door de verbalisanten, zoals weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen scheepvaartongeval, als vast staand worden beschouwd. Ook de genoemde afstanden kunnen bij benadering als vast staand worden beschouwd tot aan het moment dat de tanker de Postbrug passeert.
De afstand tussen de tanker en de [naam motorjacht] op het moment dat verdachte het roer overnam kan echter niet worden vastgesteld. Verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer 50 meter voor de Postbrug het roer van [medeverdachte] heeft overgenomen. Onduidelijk is wat de onderlinge afstand tussen de tanker en de [naam motorjacht] op dat moment was. Verdachte heeft verklaard de [naam motorjacht] voorafgaand aan de aanvaring niet te hebben gezien.
Verdachte voelde na ongeveer twee à drie minuten en ongeveer 500 meter gevaren te hebben een ‘vibratie'. Kort daarna zag hij aan bakboordzijde een klein bootje omhoog komen. Verdachte heeft de tanker toen gestopt. Op basis van het onderzoek kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld waar in het vaarwater de tanker de [naam motorjacht] voor het eerst heeft geraakt. De radarbeelden geven daarin geen duidelijkheid.
Afgaand op de veronderstelde snelheden waarmee beide vaartuigen zouden hebben gevaren is het een reële mogelijkheid dat de [naam motorjacht] zich op het moment dat verdachte het roer van de tanker overnam al in de dode hoek van de tanker bevond en dat hij de tanker dan ook niet heeft kunnen zien.
Met betrekking tot de dode hoek overweegt de rechtbank het volgende. In het proces-verbaal scheepvaartonderzoek is de dode hoek berekend, dat wil zeggen de afstand voor de tanker waarbinnen, gezien vanuit de stuurhut van de tanker, niet (goed) zichtbaar is wat zich daar bevindt. De conclusie is dat de [naam motorjacht] tussen de 104 en 307 meter voor het voorschip van de tanker, in de lijn van kiel en steven, zichtbaar moet zijn geweest. In de berekening is gerekend met twee theoretische variabelen, namelijk de hoogte van het stuurhuis en de ballast, welke zijn gebaseerd op een tekening van de maten van de tanker. Uit het verhoor van de verbalisant die de berekening heeft verricht is gebleken dat het een indicatieve berekening is. Zo is bijvoorbeeld uitgegaan van de situatie dat verdachte aan het roer heeft gestaan terwijl uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende aannemelijk is geworden dat verdachte achter het roer heeft gezeten. Dit heeft gevolgen voor de dode hoek. De berekening biedt voorts geen inzicht in de zogeheten dynamische dode hoek. Het voorgaande betekent dat de berekening van de dode hoek met behoedzaamheid moet worden beschouwd.
Het feit dat verdachte al enige tijd voordat hij het roer overnam van [medeverdachte] in de stuurhut aanwezig was kan hem niet worden tegengeworpen. Uit de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] blijkt dat het meekijken van verdachte zich heeft beperkt tot het moment dat hij het roer overnam van [medeverdachte]. Daarvoor was hij met andere zaken bezig. Gelet op het feit dat hij toen niet de roerganger was, was het niet zijn verantwoordelijkheid om zich met scheepvaart in de nabijheid van de tanker bezig te houden.
De conclusie is dat niet buiten redelijke twijfel is vast te stellen hoe de feitelijke situatie (afstand tot de [naam motorjacht] en de dode hoek) was ten tijde van en in vervolg op het overnemen van het roer van de tanker door verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden bewezen dat aan de zijde van verdachte sprake is van schuld in de zin van artikel 169 van het Wetboek van Strafrecht en de rechtbank zal verdachte van het primair ten laste gelegde vrijspreken. De overige feitelijke gedragingen in de tenlastelegging kunnen niet leiden tot schuld in voornoemde zin.
Subsidiair
Gelet op voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat ook het subsidiair ten laste gelegde, dat dezelfde feitelijke grondslag heeft, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij zal verdachte ook hiervan vrijspreken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. H.A. Witsiers en mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P.M. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 juli 2015.
Mr. Witsiers is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.