ECLI:NL:RBZWB:2015:4050

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juni 2015
Publicatiedatum
22 juni 2015
Zaaknummer
02/700118-13
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van opzettelijke ontploffing en vernieling

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 juni 2015, stond de verdachte terecht voor het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing in zijn woning aan de Nassaulaan te Middelburg op 31 maart 2013. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van het veroorzaken van een explosie door het mengen van ontplofbare stoffen, wat leidde tot gemeen gevaar voor de woning en de omgeving. De verdediging voerde aan dat er geen bewijs was voor opzet en dat de ontploffing niet het gevolg was van verwijtbaar handelen van de verdachte.

Tijdens de zitting op 8 juni 2015 werd het standpunt van de officier van justitie gepresenteerd, die meende dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren. De verdediging betwistte dit en verwees naar eerdere jurisprudentie, waarbij zij stelde dat niet duidelijk was welke handeling van de verdachte de ontploffing had veroorzaakt. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte opzettelijk had gehandeld. De technische onderzoeken gaven geen uitsluitsel over de oorzaak van de ontploffing, en het was niet bewezen dat de verdachte zich bewust was van een aanmerkelijke kans op een explosie.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, waaronder het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, het vernielen of beschadigen van een gebouw, en het voorhanden hebben van explosieve stoffen. De benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade was ontstaan. De rechtbank besloot ook het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/700118-13
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 juni 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. M.C. van der Want, advocaat te Middelburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 juni 2015, waarbij de officier van justitie mr. G.V. van der Hofstede en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. Aan verdachte is, met inachtneming hiervan, ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 31 maart 2013 te Middelburg opzettelijk een ontploffing
teweeg heeft gebracht in een woning aan de Nassaulaan, immers heeft verdachte
toen aldaar opzettelijk (ontplofbare) stoffen gemengd tot een pyrotechnisch
mengsel en/of dat pyrotechnisch mengsel tot ontploffing gebracht door middel
van warmte en/of een vonk en/of wrijving en/of slag, althans op enigerlei
wijze een ontploffing te weeg heeft gebracht,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en de in die woning
aanwezige inboedel en/of de belendende panden/woningen en de inboedel daarvan,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor personen aanwezig in voornoemde belendende
woningen en/of de personen aanwezig in de nabijheid van het gebouw waarvan de
woning deel uitmaakt, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 maart 2013 te Middelburg, grovelijk, althans
aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam, een ontploffing
teweeg heeft gebracht in een woning aan de Nassaulaan, immers heeft verdachte
toen aldaar, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend
en/of onachtzaam, stoffen gemengd tot een pyrotechnisch mengsel en/of dat
pyrotechnisch mengsel in aanraking gebracht met (open) vuur en/of (een)
(andere) (brandbare) stof(fen), althans dat pyrotechnisch mengsel tot
ontbranding heeft gebracht door middel van warmte en/of een vonk en/of
wrijving en/of slag, ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is
geweest dat er een ontploffing te weeg is gebracht,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en de in die woning
aanwezige roerende zaken en/of de belendende panden/woningen, in elk geval
gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor personen aanwezig in voornoemde belendende panden, in
elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een
ander of anderen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 31 maart 2013 te Middelburg, opzettelijk een gebouw, heeft
vernield dan wel beschadigd, immers heeft verdachte opzettelijk een
ontploffing teweeggebracht in een woning gelegen aan de Nassaulaan, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of de belendende woningen, in elk
geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de aanwezigen in de
belendende woningen, in elk levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten
was;
3.
hij op of omstreeks 31 maart 2013 te Middelburg ter voorbereiding van een
misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving acht jaren of meer is gesteld,
te weten het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing als bedoeld in
artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk brandbare en/of
ontplofbare stoffen/poeders voorhanden heeft gehad en/of deze stoffen tot een
pyrotechnische mengsel (zwart buskruit en flitspoeder) heeft vermengd en/of
een kartonnen bol en/of kartonnen pijpen en/of keramische ballen en/of een
metalen pijp bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of
vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of
voorhanden heeft gehad;

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 primair - in de zin van voorwaardelijk opzet -, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de (voorwaardelijke) opzet op het teweeg brengen van een ontploffing en heeft verzocht verdachte integraal vrij te spreken. Zij heeft daarbij onder meer verwezen naar de zogenaamde HIV-arresten. Uit het dossier blijkt niet welke gedraging van verdachte de ontploffing heeft veroorzaakt en ook niet in welke mate de ontploffing voor hem voorzienbaar is geweest. Nu verdachte nooit (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op een ontploffing in zijn woning, heeft hij ook geen voorbereidingen getroffen zoals onder feit 3 ten laste gelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op 31 maart 2013 omstreeks 21.19 uur ontving de politie een melding dat in een flatwoning aan de Nassaulaan te Middelburg een heftige knal zou hebben plaatsgevonden. Ter plaatse constateerden de verbalisanten dat in de keuken aan de achterzijde van de woning op nummer 11 het glas uit de keukendeur en het keukenraam was gesprongen. Door de brandweer werden in de keuken kruitresten aangetroffen. De woning werd bewoond door verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de keuken van zijn woning bezig was met het maken van thermiet lasstaven. Hij was daartoe verschillende grondstoffen, te weten ijzeroxide, aluminiumpoeder en flitspoeder, in een bakje aan het mengen. Hij heeft desgevraagd verklaard dat hij op geen enkel moment het idee heeft gehad dat het mis zou kunnen gaan. Immers, hij had de nodige maatregelen getroffen: hij mengde de grondstoffen bewust in kleine hoeveelheden in een plastic bakje met daarin keramische ballen om een statische reactie te voorkomen. Op het aanrecht stonden meerdere open bakjes met daarin thermiet en kruit. Op enig moment was er een ontploffing. Als hij zich bewust was geweest van het feit dat door zijn handelingen een explosie kon plaatsvinden had hij het mengsel niet in de keuken van zijn woning gemaakt, maar op een afgelegen plaats buiten, aldus verdachte.
Medewerkers van de Forensische Opsporing en het Nederlands Forensisch Instituut (verder: NFI) hebben technisch onderzoek verricht in de woning van verdachte. In een hoek van de keuken werden op het aanrechtblad en op de muurtegels meerdere gekleurde waaiers aangetroffen. Geconcludeerd is dat daar de explosiehaard was. Het was een explosie passend bij een explosie van een pyrotechnisch mengsel op basis van flitskruit en zwart buskruit. Het technisch onderzoek en de rapportage van de deskundige van het NFI geven geen uitsluitsel over de mogelijke oorzaak van de ontploffing.
Op basis van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat in de woning van verdachte een ontploffing heeft plaatsgevonden en dat die is veroorzaakt door de explosie van een pyrotechnisch mengsel. Echter niet is komen vast te staan dat de ontploffing het gevolg is geweest van verwijtbaar handelen door verdachte. Op basis van het technisch onderzoek kan niet worden vastgesteld wat de ontstekingsbron van de ontploffing is geweest. Uit de rapporten van de deskundigen blijkt ook niet dat het enkel aanwezig hebben en/of mengen van de - legaal verkrijgbare - grondstoffen die verdachte aan het mengen was een ontploffing teweeg kan brengen en dat verdachte derhalve op een gevaarzettende wijze bezig is geweest. Bovendien is er geen technisch bewijs waaruit blijkt welke handeling van verdachte zou hebben geleid tot de ontploffing. Het is dan ook onduidelijk gebleven waardoor de ontploffing is veroorzaakt en of deze te wijten is aan een handeling van verdachte.
In het geval de ontploffing wel het gevolg is geweest van handelingen van verdachte, dan is niet overtuigend bewezen dat verdachte enig - al dan niet voorwaardelijk - opzet heeft gehad op het veroorzaken van de ontploffing. Nu niet gebleken is dat het enkel mengen van de grondstoffen een ontploffing kon veroorzaken, is het de vraag of het voor verdachte duidelijk moet zijn geweest dat een aanmerkelijke kans op een ontploffing bestond. Uit de deskundigenrapporten blijkt ook niet dat er een aanmerkelijke kans op een ontploffing bestond bij de handelingen die verdachte heeft verricht. Bovendien had verdachte bij het veroorzaken van een ontploffing een reëel risico gelopen om zelf ernstig letsel op te lopen of het leven te laten en is niet gebleken van enig motief voor het veroorzaken van een ontploffing in zijn eigen woning.
Het vorenstaande leidt er toe dat op grond van het dossier noch op grond van het onderzoek ter terechtzitting in voldoende mate buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing. Verdachte dient dan ook van het onder 1 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of verdachte aan het ontstaan van de ontploffing schuld heeft in de zin van artikel 158 van het Wetboek van Strafrecht. De constatering achteraf dat het mengen van stoffen door verdachte tot een ongewenste, gevaarlijke situatie heeft geleid is op zich niet voldoende om vast te stellen dat verdachte grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gehandeld. De vraag is of het ontstaan van de ontploffing voor hem voorzienbaar was. Verdachte heeft verklaard dat hij gefascineerd is door chemie en dat hij de nodige voorzorgsmaatregelen heeft getroffen om een ontploffing te voorkomen. Uit het hiervoor overwogene blijkt dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld wat de oorzaak van de ontploffing is geweest. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn vastgesteld om te kunnen concluderen dat in dit geval een voorzienbare ontploffing heeft plaatsgevonden, die door verdachte had kunnen worden voorkomen. Zij zal verdachte dan ook van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
Feit 2
Gelet op voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde vernielen/beschadigen van een gebouw door opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen eveneens niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij zal verdachte ook hiervan vrijspreken.
Feit 3
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte is een groot aantal goederen aangetroffen en in beslag genomen waarvan het vermoeden bestond dat deze betrekking hadden op het vervaardigen van explosieven. Nu verdachte heeft verklaard dat hij deze goederen voorhanden had in verband met een van zijn hobby’s en - zoals hiervoor met betrekking tot feit 1 is overwogen - niet bewezen is dat verdachte de opzet had een ontploffing teweeg te brengen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte een misdadig doel, te weten het voorbereiden van een ontploffing, had met het voorhanden hebben van die goederen. Verdachte zal ook van dit feit worden vrijgesproken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 10.516,90 voor feit 2.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Josten, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. T. van de Poll, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P.M. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 juni 2015.