ECLI:NL:RBZWB:2015:400

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
AWB 14_4042 EN AWB 14_4043 EN AWB 14_4126
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor uitbreiding varkenshouderij en strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een varkenshouderij. De eisers, bestaande uit meerdere partijen, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen, dat op 15 mei 2014 een omgevingsvergunning had verleend voor het bouwen van nieuwe stallen en het wijzigen van de inrichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de minimale afstand tot de as van de weg niet wordt gerespecteerd. De rechtbank oordeelt dat de eisers ontvankelijk zijn in hun beroepen en dat het college niet kon afwijken van de bestemmingsplanregels. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak in acht moet worden genomen. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 14/4042, 14/4043 en 14/4126 WABOM
uitspraak van 22 januari 2014 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

1.[naam eiser1] en [naam eiser2], te [woonplaats1],

2.[naam eiser3] en[naam eiser4], te [woonplaats1],

3.[naam eiser5] en [naam eiser6], te [woonplaats1],

gemachtigde [naam gemachtigde1], eisers in de zaak 14/4042,

4.[naam coöperatie]., te [vestigingsplaats1]

gemachtigde [naam gemachtigde1], eiseres in de zaak 14/4043,

5.[naam eiser7] en [naam eiser8], te [woonplaats1],

gemachtigde: [naam gemachtigde2], eisers in de zaak 14/4126,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghoudster]., te [vestigingsplaats2], vergunninghoudster,
gemachtigden: [naam gemachtigde3] en [naam gemachtigde4].
Procesverloop
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 15 mei 2014 (bestreden besluit) van het college inzake het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘bouwen’, ‘gebruiken in strijd met het bestemmingsplan’ en ‘milieu’ aan vergunninghoudster voor het uitbreiden van de inrichting aan de [adres1] met onder andere twee nieuwe stallen en het gewijzigd in werking hebben van de inrichting.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 11 december 2014. Eisers [naam eiser1] en [naam eiser7] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger1] en [naam vertegenwoordiger2]. Vergunninghoudster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigden.
Overwegingen
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Vergunninghoudster exploiteert een varkenshouderij op het perceel aan de [adres1] (de inrichting).
Bij besluit van 16 januari 2007 is, voor zover hier van belang, voor de inrichting vergunning verleend voor het houden van 4.837 vleesvarkens en 648 opfokzeugen.
Op 18 september 2013 heeft vergunninghoudster bij het college een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend ten behoeve van de volgende veranderingen:
- het omzetten van de biologische luchtwassers in de stallen 6.1, 6.2 en 6.3 in gecombineerde luchtwassers;
- het oprichten van twee nieuwe stallen (6.4 en 6.5) ten behoeve van vleesvarkens en opfokzeugen;
- het buiten gebruik stellen van de stallen 1 en 2 (voor vleesvarkens en twee paarden);
- het in de vleesvarkensstallen 3, 4 en 5 overschakelen van een koeldeksysteem naar een biologisch luchtwassysteem.
Het college van gedeputeerde staten (GS) heeft een verklaring van geen bedenkingen afgegeven.
Het college heeft het ontwerpbesluit vanaf 5 februari 2014 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Door eisers zijn zienswijzen naar voren gebracht.
Bij het bestreden besluit heeft het college, onder weerlegging van de zienswijzen, de gevraagde omgevingsvergunning verleend. In totaal komen er met deze vergunning 6.332 vleesvarkens en 648 opfokzeugen. In de huidige vergunde situatie waren er al 4.837 en 648 opfokzeugen.
2. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten ‘bouwen’, ‘gebruiken in strijd met het bestemmingsplan’ en ‘milieu’.
3. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van eisers oordeelt de rechtbank als volgt. Het (ver)bouwen van de onderhavige stallen is, gelet op het gegeven dat sprake is van het omzetten van luchtwassers, tegelijkertijd het veranderen van de inrichting en daarom is in onderhavige situatie sprake van onlosmakelijke samenhang tussen de activiteiten ‘bouwen’ en ‘milieu’. Eisers zijn daarom belanghebbende bij beide activiteiten. De rechtbank acht eisers ontvankelijk in hun beroepen.
4. Ten aanzien van het ‘bouwen’ en het ‘gebruiken in strijd met het bestemmingsplan’ hebben eisers aangevoerd dat de aangevraagde omgevingsvergunning in strijd is met de regels van het bestemmingsplan, omdat niet voldaan wordt aan de regel dat de minimale afstand tot de as van de weg 15 meter bedraagt, en ook niet aan de regel dat de afstand tot de perceelsgrens 5 meter bedraagt. Eisers stellen dat het bestemmingsplan geen mogelijkheid biedt om in afwijking daarvan omgevingsvergunning te verlenen. Volgens eisers kon het college niet met toepassing van artikel 37.1.3 van de planregels afwijken, omdat dit artikel betrekking heeft op artikel 37.1.2 van de planregels en niet op artikel 3.2.1a van de planregels. Eisers zijn daarom van mening dat de omgevingsvergunning had moeten worden geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan.
5. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), voor zover hier van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan,
e. het veranderen of veranderen van de werking van een inrichting.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1º met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2º in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3º indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
6. Het perceel ligt in het bestemmingsplan “Buitengebied Rucphen 2012” en heeft daarin de bestemming “Agrarisch”.
In artikel 3 van de planregels zijn de bouw- en gebruiksregels voor de gronden met deze bestemming opgenomen.
Op grond van artikel 3.2.1a van de planregels, voor zover hier van belang, mogen bedrijfsgebouwen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
c. de afstand tot de as van de weg bedraagt minimaal 15 meter;
d. de afstand tot de perceelsgrenzen bedraagt minimaal 5 meter.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende gemotiveerd dat de kortste afstand van de nieuw te bouwen stal tot de perceelsgrens 5,37 meter bedraagt. Dit standpunt is door eisers onvoldoende bestreden.
8. Tussen partijen is niet in geschil, en ook de rechtbank stelt vast, dat niet wordt voldaan aan de eis dat de afstand van de te bouwen stal tot de as van de weg – de [straat1] -minimaal 15 meter moet bedragen. Die afstand bedraagt ongeveer tussen 8,1 meter en 13,4 meter.
9. Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, 1º, van de Wabo juncto artikel 37.1.3 van de planregels afgeweken van de minimale afstand tot de as van de weg. Eisers stellen zich op het standpunt dat het college geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid heeft.
In artikel 37 van de planregels zijn de “Algemene bouwregels” opgenomen. Artikel 37.1 van de planregels heeft de titel “Afstand tot geluidsgevoelige bebouwing”.
Artikel 37.1.1 van de planregels bepaalt dat deze bepaling strekt tot de bescherming van de geluidszone rondom lokale en interlokale wegen.
Artikel 37.1.2 van de planregels bepaalt dat voor de geluidsgevoelige bebouwing van de naast wegen gelegen gronden in ieder geval een afstand van 15 meter uit de as van de weg in acht dient te worden genomen, met dien verstande dat deze afstand niet geldt voor gronden gelegen naast:
a. wegen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – onverharde wegen' en de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – halfverharde wegen';
b. de [weg1], de[weg2] en de [weg3] waar een afstand van 25 meter uit de as van de weg in acht dient te worden genomen.
Ingevolge artikel 37.1.3 van de planregels kan het bevoegd gezag door middel van omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 37.1.2 voor het toestaan van een kortere afstand tot de weg, met dien verstande dat de verkeersveiligheid blijft gewaarborgd en het geen geluidsgevoelige objecten betreft in het kader van de Wet geluidhinder.
De rechtbank is met eisers van oordeel dat het college niet met toepassing van artikel 37.1.3 van de planregels kon afwijken, omdat dit artikel betrekking heeft op artikel 37.1.2 van de planregels en niet op artikel 3.2.1a van de planregels. De afwijkingsmogelijkheid van artikel 37.1.3 van de planregels heeft betrekking op geluidsgevoelige bebouwing bij wegen, terwijl artikel 3.2.1a van de planregels betrekking heeft op de situering van bedrijfsgebouwen op een agrarische bestemming. Deze beroepsgrond van eisers slaagt.
10. De rechtbank concludeert dat niet kan worden afgeweken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, 1º, van de Wabo.
Evenmin kan worden afgeweken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, 2º, van de Wabo. Voor zover het college zich bereid verklaart om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, 3º, van de Wabo af te wijken van het bestemmingsplan, zal op grond van artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo de uitgebreide voorbereidingsprocedure moeten worden gevolgd.
Naar het oordeel van de rechtbank voert het te ver om die uitgebreide voorbereidings-procedure in de onderhavige beroepsprocedure te betrekken. Daarbij acht de rechtbank van belang dat niet kan worden uitgesloten dat zich in de uitgebreide procedure andere belanghebbenden dan eisers melden. Bovendien dient een aanvraag om omgevingsvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo te worden getoetst aan de rechtstreeks werkende regels uit de provinciale Verordening Ruimte 2014. In artikel 34 van de Verordening Ruimte 2014 zijn rechtstreeks werkende regels voor veehouderijen opgenomen. In het tweede lid van artikel 34 is bepaald dat tot het tijdstip dat een bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 4.11 en artikel 25.1 van die Verordening, er geen toename van bestaande bebouwing is toegestaan, behoudens indien er sprake is van een grondgebonden veehouderij als bedoeld in het tweede lid van artikel 25.1 van die Verordening. De vraag of de onderhavige varkensstallen kunnen worden gebouwd is derhalve afhankelijk van een beoordeling van de conformiteit van het vigerende bestemmingsplan met artikel 4.11 en 25.1 van de Verordening Ruimte 2014 en – indien dat bestemmingsplan niet aan die eisen voldoet – of er hier sprake is van een grondgebonden veehouderij en voorts van een antwoord op de vraag waar die veehouderij dan is gelegen (groenblauwe mantel of gemengd landelijk gebied) en alsdan of de uitbreiding van de bebouwing voldoet aan de provinciale eisen van een zorgvuldige veehouderij. Deze vragen dienen beantwoord te worden door het college, die daarvoor mogelijk ook aanvullende informatie van vergunninghoudster nodig zal hebben.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbankgeen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten. Het college zal opnieuw moeten beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
11. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
12. Nu de beroepen van eisers gegrond worden verklaard, dient het griffierecht aan hen te worden vergoed.
13. De rechtbank zal het college veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- voor elke gemachtigde (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487, en wegingsfactor 1).
14. Voorts komen de door [naam eiser1] gevraagde reiskosten voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank veroordeelt het college in de reiskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op twee maal de reis per openbaar vervoer is € 7,42.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 165,- aan eisers 1 t/m 3 te vergoeden;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 328,- aan eiseres 4 te vergoeden;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 165,- aan eisers 5 te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser 1 tot een bedrag van € 7,42;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers 1 t/m 4 tot een bedrag van € 974,-;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers 5 tot een bedrag van € 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, voorzitter, en mr. T. Peters en mr. C.A.F. van Ginneken, leden, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.