3.[naam eiser3], te [woonplaats1], eiser in de zaak 14/3327,
gemachtigde:[naam gemachtigde4],
4.[naam eiser4] en [naam eiser5]te [woonplaats2], eisers in de zaak 14/3227,
gemachtigden: [naam gemachtigde5] en[naam gemachtigde2],
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghoudster], te [woonplaats2], vergunninghoudster,
gemachtigden: [naam gemachtigde6] en [naam gemachtigde7].
Procesverloop
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 1 april 2014, verzonden 23 april 2014 (bestreden besluit), van het college inzake het verlenen van een omgevingsvergunning aan vergunninghoudster voor het bouwen van een vleesvarkensstal en vier voersilo’s, het gewijzigd in werking hebben van een varkenshouderij en het slopen van een vleesvarkensstal op het perceel [adres1].
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 11 december 2014. Eisers sub 1 t/m 4 zijn verschenen, met uitzondering van mevrouw [naam eiser5]. De gemachtigden [naam gemachtigde1], [naam gemachtigde2] en [naam gemachtigde4] zijn verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door[naam vertegenwoordiger1] en[naam vertegenwoordiger2]. Vergunninghoudster is eveneens verschenen met haar gemachtigden.
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 18 februari 1986 is een vergunning op grond van de Hinderwet verleend voor het in werking hebben van een inrichting (vleesvarkenshouderij) op het perceel [adres2]. Dit perceel heet nu [adres1](het perceel). De vergunning had betrekking op het houden van 600 vleesvarkens.
Op 8 mei 1990 is een revisievergunning in het kader van de Wet milieubeheer verleend. Deze vergunning is verleend voor het houden van 700 vleesvarkens.
Op 30 maart 2012 heeft vergunninghoudster bij het college een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend ten behoeve van de volgende veranderingen:
- het slopen van de bestaande vleesvarkensstal;
- het oprichten en in werking hebben van een nieuwe vleesvarkensstal van 3.625 m² voor 2.952 vleesvarkens, welke wordt uitgevoerd met een gecombineerde biologische luchtwasser met 85% ammoniak reductie (BWL 2007.02); en
- het realiseren van vier voersilo’s.
De aanvraag ziet op een nieuwe - de gehele inrichting omvattende – revisievergunning in de zin van artikel 2.6, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Het college heeft het ontwerpbesluit vanaf 7 februari 2013 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Eisers hebben een zienswijze naar voren gebracht.
Het college van gedeputeerde staten (GS) heeft een verklaring van geen bedenkingen afgegeven.
Op 17 december 2013 heeft vergunninghoudster een aangepaste aanvraag ingediend.
Bij het bestreden besluit heeft het college, onder weerlegging van de zienswijze, de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Kort samengevat wordt met deze vergunning mogelijk gemaakt dat er geen 700 varkens meer gehouden worden in een traditionele stal, maar 2.952 varkens in een moderne stal.
2. Ter zitting is vastgesteld dat eisers op een afstand van maximaal 100 meter van de inrichting woonachtig zijn. De rechtbank acht eisers daarom belanghebbend bij het bestreden besluit en ontvankelijk in hun beroepen.
3. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten ‘slopen’, ‘bouwen’ en ‘milieu’. Ter zitting hebben eisers bevestigd dat hun beroepen niet gericht zijn tegen het slopen van de bestaande varkensstal.
Eisers hebben beroepsgronden aangevoerd inzake het oprichten en in werking hebben van de nieuwe vleesvarkensstal. In geding zijn onder meer de milieuaspecten geur, ammoniak/ stikstof, gezondheidsrisico’s (inclusief fijn stof) en geluid.
4. In beroep is aangevoerd dat de bouw van de varkensstal in strijd is met de bouwregels van het bestemmingsplan, omdat de in die regels opgenomen minimale afstand van 5 meter tot de perceelsgrens niet in acht is genomen.
5. Door het college is op dit punt in het verweerschrift gesteld dat de woning aan de [adres3] (perceel 1498) getoetst moet worden als zijnde de bedrijfswoning behorende bij de varkenshouderij. De bedrijfswoning wordt planologisch als onderdeel van de inrichting gezien. De[adres3] maakt onderdeel uit van het bouwblok waarbinnen de nieuwe stal wordt gerealiseerd. Getoetst moet worden aan de planologische grenzen van het bouwblok, die los staan van de eigendomsgrenzen. Volgens het college gaat het argument dat er binnen 5 meter van de eigendomsgrens wordt gebouwd daarom niet op.
6. Ter zitting hebben de gemachtigden van zowel het college als vergunninghoudster gesteld dat de in acht te nemen afstand tot aan de grens met perceel 1498 geen bepaling is die strekt tot de bescherming van de belangen van eisers, zodat het relativiteitsvereiste zich tegen een gegrondverklaring van deze beroepsgrond verzet.
7. Op grond van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
De wetgever heeft met dit artikel de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke (of: achterliggende) reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet moet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die duidelijk niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad.
8. Naar het oordeel van de rechtbank verzet het relativiteitsvereiste zich niet tegen een eventuele gegrondverklaring van deze beroepsgrond. Immers, de regels van een bestemmingsplan strekken bij uitstek tot de bescherming van een goede ruimtelijke ordening en een goede woon- en leefomgeving. Toepassing en naleving van de daarin vervatte bouw- en gebruiksregels is een belang dat omwonenden niet kan en mag worden ontzegd.
De rechtbank komt dan ook toe aan een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.
9. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo, voor zover hier van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
e. het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking, of het in werking hebben van een inrichting.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo, voor zover hier van belang, wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien deze in strijd is met (c) het bestemmingsplan.
10. Het perceel ligt in het bestemmingsplan “Buitengebied” en heeft daarin de bestemming “Agrarisch bouwblok”.
Ingevolge artikel 10.2.3, onder g, van de planregels mag de afstand van een bedrijfsgebouw tot een zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 5 meter bedragen.
Ingevolge artikel 1.8 van de planregels wordt onder perceelsgrens verstaan: de scheiding tussen twee onroerende zaken die niet aan dezelfde eigenaar behoren, niet door dezelfde gebruiker worden benut, dan wel louter kadastraal gescheiden zijn.
11. De rechtbank concludeert, gelet op de hierboven aangehaalde definitie van de term “perceelsgrens”, dat tussen het perceel waarop de nieuwe varkensstal is geprojecteerd en het perceel met nummer 1498 een perceelsgrens ligt.
De term “zijdelingse perceelsgrens” is in dit bestemmingsplan niet afzonderlijk gedefinieerd. De rechtbank is van oordeel dat, aansluitend bij het algemeen taalgebruik, het onderhavige perceel ten minste vier zijden heeft en dat alle zijden worden begrensd door een zijdelingse perceelsgrens. Dit betekent dat ook het onderhavige perceel en het perceel met nummer 1498 door een zijdelingse perceelsgrens van elkaar worden gescheiden en dat de afstand van de stal tot die grens niet minder dan 5 meter mag bedragen.
Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat de nieuw op te richten varkensstal op een afstand van minder dan 5 meter van de perceelsgrens met perceel 1498 is geprojecteerd. Dit is dan ook in strijd met het bestemmingsplan.
12. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college gesteld dat de huidige varkensstal ook te dicht op de perceelsgrens staat en dat deze bestaande afwijking mag blijven bestaan. De rechtbank begrijpt dit argument aldus, dat vergunninghoudster een beroep op het overgangsrecht van het bestemmingsplan toekomt. Naar het oordeel van de rechtbank kan een beroep op het overgangsrecht echter niet slagen, aangezien de huidige varkensstal zal worden gesloopt.
13. De rechtbank stelt vast dat geen omgevingsvergunning is verleend om af te wijken van het bestemmingsplan. Er kan ook niet worden afgeweken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, 1º of 2º, van de Wabo. Voor zover het college zich bereid verklaart om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, 3º, van de Wabo af te wijken van het bestemmingsplan, zal op grond van artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo de uitgebreide voorbereidingsprocedure moeten worden gevolgd.
Naar het oordeel van de rechtbank voert het te ver om die uitgebreide voorbereidings-procedure in de onderhavige beroepsprocedure te betrekken. Daarbij acht de rechtbank van belang dat niet kan worden uitgesloten dat zich in de uitgebreide procedure andere belanghebbenden dan eisers melden. Daarnaast is er inmiddels een nieuw bestemmingsplan. Bovendien dient een aanvraag om omgevingsvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo te worden getoetst aan de rechtstreeks werkende regels uit de provinciale Verordening Ruimte 2014. In artikel 34 van de Verordening Ruimte 2014 zijn rechtstreeks werkende regels voor veehouderijen opgenomen. In het tweede lid van artikel 34 is bepaald dat tot het tijdstip dat een bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 4.11 en artikel 25.1 van die Verordening, er geen toename van bestaande bebouwing is toegestaan, behoudens indien er sprake is van een grondgebonden veehouderij als bedoeld in het tweede lid van artikel 25.1 van die Verordening. De vraag of de onderhavige varkensstal kan worden gebouwd is derhalve afhankelijk van een beoordeling van de conformiteit van het vigerende bestemmingsplan met art.4.11 en 25.1 van de Verordening Ruimte 2014 en – indien dat bestemmingsplan niet aan die eisen voldoet – of er hier sprake is van een grondgebonden veehouderij en voorts van een antwoord op de vraag waar die veehouderij dan is gelegen (groenblauwe mantel of gemengd landelijk gebied) en alsdan of de uitbreiding van de bebouwing voldoet aan de provinciale eisen van een zorgvuldige veehouderij. Deze vragen dienen beantwoord te worden door het college, die daarvoor mogelijk ook aanvullende informatie van vergunninghoudster nodig zal hebben.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten. Het college zal opnieuw moeten beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
14. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
15. Nu de beroepen gegrond worden verklaard, dient het griffierecht aan eisers te worden vergoed.
16. De rechtbank zal het college veroordelen in de door deze eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- elk (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487, en wegingsfactor 1).
17. Voorts komen de door [naam eiser2] gevraagde reiskosten voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank veroordeelt het college in de reiskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op twee maal de reis per openbaar vervoer is € 24,52.
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van vier maal € 165,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser [naam eiser1] tot een bedrag van € 974,-;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser [naam eiser2] tot een bedrag van € 998,52;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser [naam eiser3] tot een bedrag van € 974,-;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers [naam eiser4] en [naam eiser5] tot een bedrag van € 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, voorzitter, en mr. T. Peters en mr. S. Ketelaars-Mast, leden, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.