ECLI:NL:RBZWB:2015:3883
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Kennelijk onredelijk ontslag en toestemming UWV in het kader van bedrijfseconomische omstandigheden
In deze zaak gaat het om een vordering van [eiser] tegen [gedaagde] wegens kennelijk onredelijk ontslag. [eiser] was sinds 14 maart 1977 in dienst bij [gedaagde] als timmerman, maar werd op 12 augustus 2013 ziek gemeld. Na een periode van gedeeltelijke en volledige arbeidsgeschiktheid, viel hij opnieuw uit. [gedaagde] vroeg op 14 oktober 2013 toestemming aan het UWV om de arbeidsovereenkomst met [eiser] en andere werknemers op te zeggen vanwege bedrijfseconomische omstandigheden. Het UWV verleende deze toestemming op 12 december 2013, waarna [gedaagde] de arbeidsovereenkomst met [eiser] op 16 december 2013 opzegde, met een beëindiging per 1 april 2014.
[eiser] vorderde dat de kantonrechter zou verklaren dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk was en eiste schadevergoeding. Hij stelde dat [gedaagde] gebruik had gemaakt van de reorganisatie om een langdurig zieke werknemer te ontslaan, en dat de gevolgen van het ontslag te ernstig waren in vergelijking met het belang van [gedaagde]. De kantonrechter oordeelde echter dat het ontslag niet kennelijk onredelijk was. De kantonrechter concludeerde dat [gedaagde] niet tekort was geschoten in zijn verplichtingen als goed werkgever en dat de financiële situatie van [gedaagde] een belangrijke rol speelde in de beslissing om de arbeidsovereenkomst te beëindigen.
De kantonrechter wees de vorderingen van [eiser] af en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis werd uitgesproken op 17 juni 2015 door mr. J.A. van Voorthuizen, kantonrechter.