ECLI:NL:RBZWB:2015:3883

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juni 2015
Publicatiedatum
15 juni 2015
Zaaknummer
3709474
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en toestemming UWV in het kader van bedrijfseconomische omstandigheden

In deze zaak gaat het om een vordering van [eiser] tegen [gedaagde] wegens kennelijk onredelijk ontslag. [eiser] was sinds 14 maart 1977 in dienst bij [gedaagde] als timmerman, maar werd op 12 augustus 2013 ziek gemeld. Na een periode van gedeeltelijke en volledige arbeidsgeschiktheid, viel hij opnieuw uit. [gedaagde] vroeg op 14 oktober 2013 toestemming aan het UWV om de arbeidsovereenkomst met [eiser] en andere werknemers op te zeggen vanwege bedrijfseconomische omstandigheden. Het UWV verleende deze toestemming op 12 december 2013, waarna [gedaagde] de arbeidsovereenkomst met [eiser] op 16 december 2013 opzegde, met een beëindiging per 1 april 2014.

[eiser] vorderde dat de kantonrechter zou verklaren dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk was en eiste schadevergoeding. Hij stelde dat [gedaagde] gebruik had gemaakt van de reorganisatie om een langdurig zieke werknemer te ontslaan, en dat de gevolgen van het ontslag te ernstig waren in vergelijking met het belang van [gedaagde]. De kantonrechter oordeelde echter dat het ontslag niet kennelijk onredelijk was. De kantonrechter concludeerde dat [gedaagde] niet tekort was geschoten in zijn verplichtingen als goed werkgever en dat de financiële situatie van [gedaagde] een belangrijke rol speelde in de beslissing om de arbeidsovereenkomst te beëindigen.

De kantonrechter wees de vorderingen van [eiser] af en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis werd uitgesproken op 17 juni 2015 door mr. J.A. van Voorthuizen, kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
Zittingsplaats: Middelburg
zaak/rolnr.: 3709474 / 14-7605

vonnis van de kantonrechter d.d. 17 juni 2015

inzake

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
eisende partij,
verder te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.J. van der Sar,
t e g e n :

[gedaagde] ,

gevestigd te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M.L. Huisman.

het verloop van de procedure

De procedure is als volgt verlopen:
- dagvaarding van 15 december 2015,
- conclusies van antwoord, repliek en dupliek.

de beoordeling van de zaak

1.1.
[eiser] is op 14 maart 1977 voor onbepaalde tijd bij [gedaagde] in dienst getreden. Zijn laatste functie bij [gedaagde] was timmerman. Zijn salaris bedroeg € 3.243,58 bruto per vier weken.
1.2.
Op 12 augustus 2013 is [eiser] ziek gemeld. Op 30 september 2013 werd [eiser] voor 50% arbeidsgeschikt verklaard en vervolgens op 14 oktober 2013 voor 100%. Op 31 oktober 2013 is [eiser] wederom uitgevallen en ziek gemeld wegens been - en knieklachten en vanaf 6 november 2013 geheel arbeidsongeschikt verklaard.
1.3.
[gedaagde] heeft op 14 oktober 2013 aan het UWV toestemming verzocht om de arbeidsovereenkomst met [eiser] en acht van zijn collega’s wegens bedrijfseconomische omstandigheden op te zeggen. Bij beslissing van 12 december 2013 is die toestemming verleend. Bij brief van 16 december 2013 heeft [gedaagde] de arbeidsovereenkomst met [eiser] tegen 1 april 2014 opgezegd.
1.4.
Bij beslissing van 7 juli 2014 heeft het UWV in het kader van de Eerstejaars Ziektewet beoordeling beslist dat [eiser] minder dan 65 % van het loon kan verdienen dat hij verdiende voordat hij ziek werd, op grond waarvan de ziektewetuitkering ongewijzigd is voortgezet. Het UWV is er daarbij van uitgegaan dat vanaf de eerste dag van ziekte van [eiser] op 12 augustus 2013 sprake is van een doorlopende ziekteperiode.
2.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter voor recht verklaart dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk is en [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 112.712,32, althans een naar billijkheid te bepalen bedrag aan schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, een bedrag van € 2.301,57 ter zake buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten en nakosten.
2.2.
[eiser] voert daartoe -samengevat- het volgende aan. De beëindiging van de arbeidsovereenkomst is kennelijk onredelijk in de zin van artikel 7:681 lid 2 sub a en b BW. Hoewel er bedrijfseconomische omstandigheden zijn heeft [gedaagde] handig gebruik gemaakt van de reorganisatie om een chronisch en langdurig zieke werknemer te kunnen ontslaan. [gedaagde] heeft een valse voorstelling van zaken gegeven althans heeft een valse grond voor het ontslag aangevoerd. Daarnaast zijn de gevolgen van het ontslag, mede gelet op het feit dat voor hem geen voorzieningen zijn getroffen en het gezien zijn leeftijd vrijwel onmogelijk zal zijn elders passend werk te vinden, te ernstig in vergelijking met het belang van [gedaagde] bij het ontslag.
2.3.
[gedaagde] voert verweer dat voor zover nodig hierna zal worden besproken.
3.1.
[eiser] erkent dat de arbeidsovereenkomst als gevolg van de opzegging door [gedaagde] na verkregen toestemming van het UWV rechtsgeldig tot een einde is gekomen. Die opzegging is volgens [eiser] echter kennelijk onredelijk. [eiser] grondt zijn stelling op twee pijlers. Hij verwijt [gedaagde] enerzijds dat zij handig gebruik heeft gemaakt van de uitgevoerde reorganisatie om een chronisch en langdurig zieke werknemer te ontslaan en daarmee een valse voorstelling van zaken heeft gegeven, althans een valse grond voor het ontslag heeft aangevoerd. Anderzijds beroept [eiser] zich op het zogenaamde gevolgencriterium.
valse voorstelling van zaken/valse grond
3.2.
Voor zover [eiser] aldus moet worden begrepen dat het ontslag is gegeven onder opgave van een valse of voorgewende reden geldt het volgende. Van een valse reden is sprake indien de opzegging geschiedt onder opgave van een niet bestaande reden. [gedaagde] heeft op grond van bedrijfseconomische redenen aan het UWV toestemming verzocht de arbeidsovereenkomst met [eiser] en acht van zijn collega’s op te zeggen. Na verkregen toestemming heeft [gedaagde] de arbeidsovereenkomst op die grond opgezegd. [gedaagde] heeft de arbeidsovereenkomst dus niet onder opgave van een niet bestaande reden opgezegd.
Van een voorgewende reden is sprake indien de opzegging geschiedt onder opgave van een andere reden dan de werkelijke ontslaggrond. [eiser] heeft niet bestreden dat bedrijfseconomische omstandigheden [gedaagde] noodzaakten tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met hem en die met acht van zijn collega’s en dat [gedaagde] -na verkregen toestemming- de arbeidsovereenkomst op die grond heeft opgezegd. [gedaagde] heeft de arbeidsovereenkomst dus evenmin onder opgave van een voorgewende reden opgezegd.
3.3.
[eiser] kan evenmin worden gevolgd indien zijn stelling dat [gedaagde] handig gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid een langdurig en chronisch zieke werknemer te ontslaan als zelfstandige grond voor de kennelijke onredelijkheid van het ontslag moet worden opgevat. Blijkens de door [eiser] in het geding gebrachte verzuimrapportage van de arbodienst is [eiser] op 12 augustus 2013 ziek gemeld. Blijkens de rapportage kampte [eiser] met knie- en beenklachten als gevolg waarvan hij beperkingen ondervond. [eiser] is na een 1e probleemanalyse op 30 september 2013 voor 50% arbeidsgeschikt verklaard en vervolgens na een 1e plan van aanpak op 30 september 2013 en een medische controle op 9 oktober 2013 op 14 oktober 2013 voor 100% arbeidsgeschikt verklaard. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] het daarmee niet eens was. In dat geval had het op zijn weg gelegen dat te melden aan [gedaagde] en een deskundigenoordeel van het UWV aan te vragen. [eiser] is op 14 oktober 2013 weer bij [gedaagde] aan de slag gegaan en vervolgens op 31 oktober 2013 weer volledig uitgevallen. Blijkens de verzuimrapportage kampte [eiser] met rug-, nek-, en schouderklachten waardoor hij wederom beperkingen ondervond en was er ook sprake van stressklachten. In de tussentijd, tijdens De Punders arbeidsgeschiktheid, heeft [gedaagde] aan het UWV toestemming verzocht de arbeidsovereenkomst met [eiser] en acht van zijn collega’s op te zeggen. Niet valt in te zien dat voor [gedaagde] te voorzien was dat [eiser] kort na zijn volledige herstel op 14 oktober 2013 wederom volledig zou uitvallen en zij daarom handig gebruik heeft gemaakt van de situatie om de arbeidsovereenkomst met een langdurig en chronisch zieke werknemer te beëindigen. [eiser] was vanaf 12 augustus 2013 tot 14 oktober (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt geweest, maar was niet langdurig ziek. Dat [gedaagde] ermee bekend was dat [eiser] kampte met chronische klachten, heeft [eiser] niet voldoende onderbouwd. [gedaagde] is afgegaan op het advies van de arbodienst en mocht daar ook op afgaan. Ook [eiser] , die immers op 14 oktober 2013 weer aan het werk is gegaan en geen bezwaren heeft geuit tegen zijn hersteldmelding, ging daar kennelijk vanuit. Dat [gedaagde] in de periode van De Punders arbeidsgeschiktheid toestemming heeft verzocht de arbeidsovereenkomst met hem en -naar de kantonrechter begrijpt gelijktijdig- acht van zijn collega’s wegens bedrijfseconomische omstandigheden op te zeggen, kan haar dan ook niet worden nagedragen en leidt daarom niet tot kennelijke onredelijkheid van het ontslag. Dat het UWV er, na de uitdiensttreding van [eiser] , in het kader van de beoordeling van het eerste jaar ziektewet vanuit is gegaan dat vanaf de eerste dag van de ziekte van [eiser] op 12 augustus 2013 sprake is van een doorlopende ziekteperiode, maakt dat niet anders.
gevolgencriterium
4.1.
Volgens [eiser] is het ontslag ook op grond van het gevolgencriterium kennelijk onredelijk. Bij de beoordeling of een ontslag kennelijk onredelijk is wegens dat criterium, is de maatstaf of, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging. Het gaat dus om een afweging van het belang van de werkgever bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst met het belang van de werknemer bij het behoud van zijn dienstverband. Daarbij dienen alle omstandigheden ten tijde van het ontslag in aanmerking te worden genomen. De enkele omstandigheid dat aan de werknemer bij het ontslag geen vergoeding is toegekend, levert in het algemeen geen grond op voor een vordering wegens kennelijke onredelijkheid van het ontslag. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden die meebrengen dat de nadelige gevolgen van het ontslag geheel of ten dele voor rekening van de werkgever dienen te komen. Het komt er op aan dat de werkgever (ook) bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tekort dient te zijn geschoten in zijn verplichting als goed werkgever te handelen.
4.2.
De branche waarin [eiser] 37 jaren werkzaam is geweest heeft de afgelopen jaren grote klappen gehad. Menig werkgever heeft vanwege de enorme terugloop van opdrachten gedwongen afscheid moeten nemen van haar werknemers, waaronder medewerkers met een langdurig dienstverband. Bij veel werkgevers ontbrak bovendien de ruimte voor een financiële tegemoetkoming aan de door hen ontslagen werknemers. [gedaagde] heeft gesteld, en dat ook aannemelijk gemaakt, dat zij gezien de precaire financiële situatie van haar bedrijf, geen mogelijkheden had aan de betrokken werknemers financiële toezeggingen te doen en er daarom ook geen sociaal plan tot stand is gekomen. [eiser] heeft dat niet bestreden. Dat het ontslag voor [eiser] , evenals voor zijn collega’s, grote gevolgen heeft is evident, temeer nu een sociaal plan heeft ontbroken en geen van hen enige financiële compensatie voor het ontslag heeft ontvangen. Het belang van [gedaagde] bij de beëindiging van het dienstverband met [eiser] (en zijn collega’s) was voor het voortbestaan van de onderneming echter noodzakelijk. Niet voor niets heeft [gedaagde] daarvoor ook toestemming gekregen. Dat [gedaagde] aan [eiser] bij het ontslag geen vergoeding heeft toegekend, brengt onder de geschetste omstandigheden dan ook niet mee dat [gedaagde] is tekortgeschoten in zijn verplichting als goed werkgever te handelen. De kantonrechter neemt hierbij nog in aanmerking dat de financiële gevolgen voor [eiser] beperkt blijven tot inkomensverlies tot zijn pensioenleeftijd op 1 september 2016. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat [eiser] pensioenschade zal lijden. Op dat gemotiveerde verweer is [eiser] niet ingegaan en hij heeft daarmee zijn stelling dat (ook) pensioenschade wordt geleden niet gemotiveerd gehandhaafd.
5. Nu de kantonrechter van oordeel is dat het door [gedaagde] gegeven ontslag niet kennelijk onredelijk is zullen de vorderingen van [eiser] reeds om die reden worden afgewezen. De overige stellingen van partijen kunnen onbesproken blijven.
6. Gelet op de aard van het geschil ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren als hieronder bepaald.

DE BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
compenseert de proceskosten aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. van Voorthuizen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juni 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.