ECLI:NL:RBZWB:2015:3668

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2015
Publicatiedatum
5 juni 2015
Zaaknummer
AWB 14_6381
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. De eiser, die als zelfstandig timmerman werkzaam was, had op 1 oktober 2014 beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV, dat zijn aanvraag voor een WIA-uitkering had afgewezen op basis van een vastgestelde arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% per 29 april 2014. Tijdens de zitting op 3 maart 2015 in Breda, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, werd het medisch onderzoek en de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid uitvoerig besproken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen van het UWV de medische beperkingen van de eiser op zorgvuldige wijze hebben beoordeeld. De eiser voerde aan dat de verzekeringsartsen te weinig beperkingen hadden vastgesteld en dat er onduidelijkheid bestond over zijn belastbaarheid. De rechtbank oordeelde echter dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren en dat de door hen vastgestelde belastbaarheid in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 18 maart 2014 correct was. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, en dat de door het UWV vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% terecht was.

De rechtbank heeft ook het arbeidskundig onderzoek beoordeeld en vastgesteld dat de functies die aan de eiser werden aangeboden, niet in strijd waren met zijn vastgestelde beperkingen. De rechtbank oordeelde dat de eiser in staat was om de geduide functies uit te oefenen, ondanks zijn klachten. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 26 mei 2015.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 14/6381 WIA

uitspraak van 26 mei 2015 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. P.J. van der Meulen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 1 oktober 2014 (bestreden besluit) van het UWV inzake de weigering eiser een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 3 maart 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .
Na de zitting heeft de rechtbank de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als zelfstandig timmerman. Voor dat werk is hij per 1 mei 2012 uitgevallen vanwege linkerarm- en schouderklachten. In verband met zijn vrijwillige WIA-verzekering heeft eiser het UWV verzocht hem een arbeidsongeschiktheidsuitkering toe te kennen.
Bij (primair) besluit van 9 april 2014 heeft het UWV geweigerd per 29 april 2014 eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2. In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 29 april 2014 heeft vastgesteld op minder dan 35%, waardoor de WIA-uitkering werd geweigerd.
3. Eiser voert aan dat niet duidelijk is waarom hij ondanks overschrijding van zijn belastbaarheid in de hem geduide functies geschikt wordt geacht voor die functies
Eiser acht het onzorgvuldig dat de verzekeringsartsen te weinig beperkingen voor hem hebben vastgesteld. In dat kader wijst eiser er op dat de verzekeringsarts in het Ziektewet-traject heeft vastgesteld dat abductie voor zijn linkerarm is beperkt tot 45º, terwijl de verzekeringsarts in deze procedure zonder nader onderzoek stelt dat die abductie is beperkt tot 60º. Daarnaast acht eiser het onzorgvuldig dat de bezwaarverzekeringsarts niet heeft geïnformeerd naar de bijwerkingen die eiser ondervind van zijn medicatie (Naproxen). Tot slot heeft eiser verzocht het UWV te veroordelen zijn proceskosten en zijn schade in de vorm van wettelijke rente te vergoeden.
4. In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Ingevolge artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
5.1
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is verricht door een verzekeringsarts en een bezwaarverzekeringsarts van het UWV.
De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur en het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat de klachten zijn ontstaan na de osteosynthese. Het verwijderen van het ijzerwerk heeft enige verlichting gebracht, maar niet veel volgens de verzekeringsarts. Eiser heeft last van de linkerschouder, deze kan volgens de verzekeringsarts niet hoger dan horizontaal en doet pijn. Eiser kan er ook niet zwaar mee tillen omdat hij er onvoldoende kracht in heeft. Hij is links dominant. De verzekeringsarts vond bewegingsbeperking in de linker dominante schouder en spieratrofie van met name de bovenarm links. Uit de beschikbare medische informatie blijkt de verzekeringsarts dat avasculaire artrose is van de humeruskop links. De verzekeringsarts constateert dat de ervaren belemmeringen overeenkomen met de bevindingen.
Concluderend stelt de verzekeringsarts dat de klachten, afname van activiteiten het herstelgedrag en de waarnemingen tijdens het onderzoek een consistent en plausibel geheel vormen. De verzekeringsarts ziet geen afname van de mogelijkheden om te functioneren ten gevolge van schouder en armproblematiek links, waardoor eiser is aangewezen op linkerschouder- een armsparende arbeid.
De verzekeringsarts heeft de beperkingen en de belastbaarheid van eiser neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 18 maart 2014.
De bezwaarverzekeringsarts heeft de beschikbare medische gegevens, waaronder de door eiser ingebrachte informatie van zijn huisarts [naam huisarts] van 15 april 2014 bestudeerd. Tevens heeft de bezwaarverzekeringsarts eiser gezien op de hoorzitting. De bezwaarverzekeringsarts heeft gerapporteerd dat de FML het resultaat is van de beoordeling door de verzekeringsarts en niet een registratie van belemmeringen die eiser ervaart.
Eiser kijkt volgens de bezwaarverzekeringsarts naar wat hij doet op basis van de ervaren klachten en belemmeringen. De verzekeringsarts beoordeelt wat eiser kan, respectievelijk wat in zijn vermogen ligt om te doen zonder dat aantoonbare gezondheidsschade of- letsel optreedt bij de aangegeven belastbaarheid.
Een afwijking van de norm mag volgens de bezwaarverzekeringsarts alleen worden gegeven indien dit plausibel wordt geacht en er op dat punt geobjectiveerde stoornissen zijn. Subjectief beleefde klachten als pijn, vermoeidheid en onvermogen kunnen zijns inziens primair niet als maatstaf gelden en dienen altijd aan de objectief medische feiten getoetst te worden.
Daar komt volgens hem bij dat de gehanteerde norm in de FML laag is gehouden.
De weergave van de beperkingen zoals opgesteld door de primaire verzekeringsarts acht de bezwaarverzekeringsarts voldoende gedragen door alle aanwezige medische objectiveerbare gegevens. Dat eiser meer klachten/beperkingen ervaart dan in de beschreven belastbaarheid is aangegeven, kan zijns inziens onvoldoende worden onderbouwd vanuit de bestaande medische informatie en onderzoeksgegevens. Noch draagt het bezwaarschrift volgens hem daartoe voldoende argumenten aan, daar er geen melding gemaakt wordt van nieuwe medische feiten of omstandigheden.
Eiser heeft in bezwaar nieuwe medische stukken overgelegd op grond waarvan zou kunnen worden getwijfeld aan de juistheid van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Eiser gebruikt volgens de bezwaarverzekeringsarts al zeer lange tijd Naproxen. Wellicht dat in een beginfase van medicatiegebruik enigszins rekening gehouden dient te worden met een geringe afname van de concentratie, maar volgens de bezwaarverzekeringsarts is dat na langdurig gebruik niet meer aan de orde. Bovendien stelt hij vast dat eiser normaal auto rijdt.
Alles overwegende is de bezwaarverzekeringsarts van mening dat de visie van de primaire verzekeringsarts gevolgd kan worden. De primaire verzekeringsarts heeft niet alleen inzichtelijk verslag heeft gedaan van het onderzoek maar ook lichamelijk onderzoek verricht en informatie van de behandelde sector heeft meegewogen. Daarom acht de bezwaarverzekeringsarts het oordeel op zorgvuldige wijze tot stand gekomen.
In bezwaar ziet hij geen nieuwe informatie. Hij ziet geen argumenten op basis waarvan
moet worden overgegaan tot het aangeven van verdergaande beperkingen. Het verrichten van werk, waarbij tegemoet wordt gekomen aan deze beperkingen, zal volgens de bezwaarverzekeringsarts niet lijden tot schade aan eisers gezondheid. Voor opsomming van de ongewijzigde belastbaarheid en beperkingen acht hij de FML van 18 maart 2014 onverkort van toepassing.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Op grond van de beschikbare gegevens moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij eiser niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Met name blijkt uit de rapportages van de verzekeringsartsen dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder vooral die als gevolg van de linkerarm- en schouderklachten. Ook waren de verzekeringsartsen op de hoogte van de medische rapportages van de verzekeringsartsen uit de periode dat eiser een ZW-uitkering ontving.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Naar aanleiding van de door eiser in beroep ingediende medische stukken heeft de bezwaarverzekeringsarts nog gerapporteerd. In die reactie geeft hij duidelijk en goed gemotiveerd aan dat de verrichtte onderzoeken zorgvuldig en correct zijn verricht en dat de door eiser in beroep geuite grieven niet tot een andere uitkomst kunnen leiden. Ook het afzien van lichamelijk onderzoek en het niet verder informeren naar eventuele bijwerking van Naproxen is gelet op de daaraan ten grondslag gelegde motivering geen reden de verzekeringsgeneeskundige onderzoeksresultaten niet te kunnen volgen. De rechtbank is niet gebleken dat bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling de klachten van eiser zijn onderschat of onjuist zijn geïnterpreteerd en evenmin dat de informatie uit de behandelend sector bij het vastleggen van de beperkingen in de FML onjuist zou zijn uitgelegd. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 18 maart 2014.
6.1
Het arbeidskundig onderzoek is verricht door een arbeidsdeskundige en een bezwaararbeidsdeskundige van het UWV.
Rekening houdend met de FML heeft de arbeidsdeskundige een arbeidsmogelijkhedenlijst opgesteld met voor eiser geschikte functies. De bezwaararbeidsdeskundige heeft eiser in ieder geval geschikt geacht voor de functies van chauffeur personenbusje (Sbc-code 282160), conciërge, huismeester, huisbewaarder (Sbc-code 261010) en magazijn, expeditiemedewerker (Sbc-code 111220).
6.2
De rechtbank heeft de belasting van de geduide functies vergeleken met de FML en heeft daarbij de toelichting betrokken die de arbeidsdeskundigen hebben gegeven bij de mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid. De rechtbank is er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van eiser in deze functies niet wordt overschreden. Eiser heeft (arbeidskundig) weliswaar aangevoerd dat hij in verband met overschrijdingen van zijn belastbaarheid de belastingen in die functies niet aankan, maar daarin kan de rechtbank eiser niet volgen. De rechtbank overweegt dat eiser daarbij uitgaat van zijn eigen perceptie en niet van de FML waarin de beperkingen zijn opgenomen zoals die door de verzekeringsarts zijn vastgesteld. Zoals hiervoor aangegeven is de geobjectiveerde weergave van eisers beperkingen in de FML als uitgangspunt door de rechtbank aanvaard. In die FML is eiser niet beperkt geacht voor traplopen, nog daargelaten dat een enkele maal gebruik maken van een huishoudtrapje, waar over het algemeen de technische dienst de meeste klusjes opknapt zoals blijkt uit de functieomschrijving van de functie wijkbeheerder, niet boven eisers mogelijkheden uitgaat, zoals ook na nader onderzoek door de bezwaararbeidsdeskundige in diens rapportage van 5 januari 2015 is vastgesteld.
Ten aanzien van het autorijden waarvan eiser ter zitting heeft verklaard dat de linkerarm niet bruikbaar is heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat eiser blijkens het onderzoek daartoe in staat is. Uit het dossier blijkt de rechtbank dat de beperkingen zoals vastgesteld en opgenomen in de FML voor linkerarm en schouder zien op frequent reiken en buigen tijdens het werk en op het boven schouderhoogte actief zijn met de linkerarm. Gelet op de werkomschrijving van de geduide functies is het daarmee mogelijk die functies te verrichten. Uit de functieomschrijvingen blijkt dat zelfs voor het chauffeurswerk de linkerarm niet boven schouderhoogte hoeft te worden gebruikt en komen ook de overige belastingen niet in conflict met de vastgestelde beperkingen. Bovendien heeft eiser aangegeven zelf (korte) autoritten in stadsverkeer uit te voeren en blijkt uit de functieomschrijving dat de autoritten maximaal één uur in beslag nemen.
Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat de hiervoor genoemde functies aan de schatting ten grondslag mochten worden gelegd.
6.3
Op basis van de inkomsten die eiser hiermee zou kunnen verwerven, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Nu eiser tegen deze berekening overigens geen onderbouwde gronden naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om deze conclusie voor onjuist te houden.
7. Uit het voorgaande volgt dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 29 april 2014 heeft vastgesteld op minder dan 35%. Nu pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, volgt hieruit dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per die datum.
Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard.
8. Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een veroordeling tot schadevergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.