3.2.Ingevolge artikel 45, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is het verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap vrij.
Ingevolge Bijlage VI ‘Lijst bedoeld in artikel 23 van de Toetredingsakte: overgangsmaatregelen Bulgarije’ (Bijlage VI), onderdeel 1, punt 1, is wat betreft het vrij verkeer van werknemers en het vrij verrichten van diensten dat gepaard gaat met tijdelijk verkeer van werknemers als bedoeld in artikel 1 van de Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten tussen, voor zover thans van belang, Bulgarije en Nederland, artikel 45 van het VWEU, slechts volledig van toepassing onder voorbehoud van de overgangsregelingen van de punten 2 tot en met 14.
Ingevolge punt 2, voor zover hier van belang, zullen de huidige lidstaten, in afwijking van de artikelen 1 tot en met 6 van de Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot het einde van het tweede jaar na de datum van toetreding van Bulgarije, nationale of uit bilaterale overeenkomsten voortvloeiende maatregelen toepassen om de toegang van Bulgaarse onderdanen tot hun arbeidsmarkten te regelen. De huidige lidstaten mogen dergelijke maatregelen blijven toepassen tot het einde van de vijf jaar of – in geval van ernstige verstoring van hun arbeidsmarkt of het dreigen daarvan – zevende jaar na de datum van toetreding van Bulgarije.
Nederland heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om ingevolge voormelde Bijlage VI het recht op het vrij verkeer van werknemers van Bulgaarse nationaliteit, zoals neergelegd in artikel 45 van het VWEU, tijdelijk te beperken en heeft door voortzetting van de overgangsperiode de vergunningsplicht ingevolge de Wav tot 1 januari 2014 gehandhaafd (Kamerstukken II 2011/12, 29 407, nr. 132, p. 3).
4. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag het Boeterapport van 16 december 2013 naar aanleiding van een onderzoek bij eiseres. Inspecteurs van de Inspectie SZW (arbeidsinspecteurs) en de Inspectie Leefomgeving en Transport zijn het gezamenlijke project ‘Transport’ gestart. In dit project zijn diverse transportondernemingen geselecteerd, waaronder die van eiseres.
Op 31 juli 2012 hebben arbeidsinspecteurs de onderneming van eiseres, gevestigd aan de [adres1], van buitenaf bezichtigd. Zij zagen op het terrein van de onderneming diverse vrachtwagens staan, waarvan een deel was voorzien van Nederlandse kentekens en een deel was voorzien van Bulgaarse kentekens. Op 18 september 2012 hebben zij het bedrijf bezocht en hebben zij inzage gekregen in de administratie. Op die dag hebben zij ook [naam planner] (planner in dienst van [naam bedrijf1]) als getuige gehoord. In de periode daarna hebben de arbeidsinspecteurs nader administratief onderzoek verricht. Op 5 november 2012 bevonden de arbeidsinspecteurs zich weer op het terrein van het bedrijf van eiseres en hebben zij nader administratief onderzoek verricht. Op het terrein werden tevens acht personen aangetroffen met de Bulgaarse nationaliteit. Vier personen zijn gehoord als getuige.
De arbeidsinspecteurs hebben de volgende opdrachtgevers bezocht, teneinde aldaar een administratief onderzoek in te stellen en deze opdrachtgevers te horen als getuige:
[opdrachtgever1], handelsnaam [handelsnaam1], [adres2] op donderdag 13 juni 2013 ([naam persoon1] als getuige gehoord en gesproken met [naam persoon2], directeuren van de onderneming);
[opdrachtgever2], [adres3] op donderdag 27 juni 2013 (gesproken met [naam manager], manager transportafdeling en op 15 juli 2013 met [naam operations manager], operations manager);
[opdrachtgever3], [adres4] op donderdag 18 juli 2013 (gesproken met [naam directeur], een van de directeuren);
[opdrachtgever4], [adres5] op donderdag 18 juli 2013 (gesproken met [naam managing director], managing director);
[opdrachtgever5], [adres6] op donderdag 18 juli 2013 (gesproken met [naam general manager operations], general manager operations).
De arbeidsinspecteurs hebben op basis van het onderzoek een zogenaamde verzamelstaat gemaakt. Daarin is aangegeven op welke Nederlands gekentekende vrachtwagen en op welke datum een chauffeur, voorkomend op de lijsten met namen van de bijlagen 4 en 16, in opdracht van de overtreder, deels of volledig binnen Nederland, heeft gereden. Het betreft de volgende personen:
[naam persoon3], geboren [geboortedatum5] te [geboorteplaats1];
[naam persoon4], geboren [geboortedatum6] te [geboorteplaats2];
[naam persoon5], geboren [geboortedatum7] te [geboorteplaats3];
[naam persoon6], geboren [geboortedatum8] te [geboorteplaats4];
[naam persoon7], geboren [geboortedatum9] te [geboorteplaats4];
[naam persoon8], geboren [geboortedatum10] te [geboorteplaats5];
[naam persoon9], geboren [geboortedatum11] te [geboorteplaats6];
[naam persoon10], geboren [geboortedatum12] te [geboorteplaats3];
[naam persoon11], geboren [geboortedatum13] te [geboorteplaats4];
[naam persoon12], geboren [geboortedatum14] te [geboorteplaats9];
[naam persoon13], geboren [geboortedatum15] te [geboorteplaats3];
[naam persoon14], geboren [geboortedatum16] te [geboorteplaats8];
[naam persoon15], geboren [geboortedatum17] te Stara [geboorteplaats10];
[naam persoon16], geboren [geboortedatum18] te [geboorteplaats3];
[naam persoon17], geboren [geboortedatum19] te [geboorteplaats4];
[naam persoon18], geboren [geboortedatum20] te [geboorteplaats3];
[naam persoon19], geboren [geboortedatum21] te [geboorteplaats4];
[naam persoon20], geboren [geboortedatum22] te [geboorteplaats11].
De arbeidsinspecteurs hebben vastgesteld dat de hiervoor genoemde personen allen de Bulgaarse nationaliteit bezitten, dat zij in Nederland arbeid hebben verricht als chauffeur ten behoeve van eiseres terwijl zij reden op binnen Nederland geregistreerde vervoermiddelen en dat voor deze personen geen geldige tewerkstellingsvergunningen zijn afgegeven. Geconcludeerd is dat deze vreemdelingen illegaal tewerk zijn gesteld en dat eiseres als werkgever en dus als overtreder moet worden aangemerkt.
Daarop hebben de arbeidsinspecteurs [naam arbeidsinspecteur] op 21 november 2013 als wettelijk vertegenwoordiger van de overtreder gehoord, waarbij hem een boeterapport is aangezegd.
5. De minister heeft aan het bestreden besluit 18 overtredingen ten grondslag gelegd, te weten het laten verrichten van arbeid door 18 vreemdelingen, zonder dat daarvoor een tewerkstellingsvergunning is afgegeven.
De rechtbank dient te beoordelen of de minister op goede gronden een bestuurlijke boete op grond van de Wav aan eiseres heeft opgelegd van € 144.000,--. De rechtbank ziet zich in dat kader voor de vraag gesteld of eiseres overtredingen heeft begaan als bedoeld in artikel 18 van de Wav. Niet in geschil is dat de desbetreffende personen vreemdelingen zijn in de zin van artikel 1, aanhef en onder c, van de Wav juncto de Vreemdelingenwet 2000 en dat eiseres niet beschikte over vergunningen, die geldig waren op de datum en plaats van de arbeid, voor de tewerkstelling van deze vreemdelingen.
Voorop dient te worden gesteld dat de minister in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een op ambtseed danwel ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend boeterapport. Dit is slechts anders, indien sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van dit uitgangspunt.
6. De rechtbank dient te beoordelen of de minister eiseres terecht heeft aangemerkt als werkgever in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, sub 1° van de Wav. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) is degene, die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten, vergunningplichtig werkgever. Of sprake is van een arbeidsovereenkomst of gezagsverhouding is daarbij niet relevant. Het feit dat in opdracht of ten dienste van een werkgever arbeid wordt verricht is voor het feitelijk werkgeverschap al voldoende. Deze jurisprudentie sluit aan bij de bedoeling van de wetgever, zo blijkt uit de memorie van antwoord bij de Wav (Tweede Kamer 1993-1994, 23 574, nr. 5, p. 2).
Ingevolge artikel 1e, eerste lid, van het Besluit is het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wav niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening tijdelijk in Nederland arbeid verricht in dienst van een werkgever die buiten Nederland is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, mits:
de vreemdeling gerechtigd is als werknemer van deze werkgever de arbeid te verrichten in het land alwaar de werkgever gevestigd is,
de werkgever de arbeid in Nederland voor de aanvang daarvan schriftelijk aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft gemeld, onder overlegging van een verklaring en bewijsstukken als bedoeld in het tweede lid, en
er geen sprake is van dienstverlening die bestaat uit het ter beschikking stellen van arbeidskrachten.
Tussen partijen is niet in geschil – en daarmee staat voor de rechtbank vast – dat de 18 vreemdelingen in dienst waren of zijn van [naam transportonderneming], zijnde een transportonderneming in Bulgarije en waarvan [naam eiseres] eigenaar is. Evenmin is in geschil dat de 18 vreemdelingen feitelijk arbeid hebben verricht, bestaande uit het besturen van vrachtwagencombinaties met de volgende Nederlandse kentekens: [kenteken1], [kenteken2], [kenteken3], [kenteken4], [kenteken5], [kenteken6], [kenteken7], [kenteken8], [kenteken9], [kenteken10], [kenteken11], [kenteken12] en [kenteken13], welke kentekens in de onderzoeksperiode van 5 maart 2012 tot en met 30 september 2012 allen op naam waren gesteld van [naam eiseres].
Eiseres heeft in haar beroepschrift betoogd dat er sprake is van zuiver grensoverschrijdende dienstverlening als bedoeld in artikel 1e, eerste lid, van het Besluit en heeft daartoe de volgende feiten en omstandigheden aangedragen.
De Bulgaarse chauffeurs hadden hun hoofdverblijf niet in Nederland, maar doen Nederland enkel tijdelijk aan in het kader van de uitoefening van hun werkzaamheden.
De chauffeurs hadden alleen een arbeidsovereenkomst met de Bulgaarse vennootschap en stonden onder feitelijk gezag van de Bulgaarse onderneming als werkgever.
Het daggeld (travelmoney) werd door of namens de Bulgaarse vennootschappen betaald. In geval het werd betaald door [naam eiseres], werd dat doorbelast aan de Bulgaarse onderneming.
De chauffeurs voerden hun werkzaamheden hoofdzakelijk uit door gebruikmaking van buiten Nederland geregistreerde vervoermiddelen in het internationale verkeer. In mindere mate maakten zij gebruik van in Nederland geregistreerde voertuigen, maar die werden dan door [naam eiseres] verhuurd aan de Bulgaarse vennootschap.
De Bulgaarse entiteit beschikt over een eigen kantooradres in Bulgarije, in een gebouw waarin ruimtes zowel een zakelijke als een woonfunctie kunnen hebben, maar de ruimte van de Bulgaarse entiteit doet enkel dienst als kantoor. Tegen een vergoeding kan de Bulgaarse entiteit gebruik maken van (een deel van) de ruimte in [vestigingsplaats]; dat is gebruikelijk in de transportsector.
De planning wordt verzorgd door de Bulgaarse entiteit, voor eigen rekening en risico.
Daar waar gesproken wordt over leiding en toezicht door [bestuurder1] en [bestuurder2], doen zij dat als bestuurder van de Bulgaarse entiteit. Die activiteiten kunnen niet aan eiseres worden toegerekend.
De rechtbank ziet in de beroepsgronden van eiseres geen reden om te twijfelen aan de ten overstaan van de arbeidsinspecteurs afgelegde en ondertekende verklaringen. Op basis van die verklaringen, alsmede de overige onderzoeksbevindingen van de arbeidsinspecteurs, heeft de minister mogen concluderen dat er in dit geval sprake is van terbeschikkingstelling van arbeidskrachten en niet van zuiver grensoverschrijdende dienstverlening als bedoeld in artikel 1e, eerste lid, van het Besluit. De minister heeft daarbij in aanmerking genomen dat leiding en toezicht over vreemdelingen bij eiseres lag en dat aansturing plaatsvond vanuit Nederland. Eiseres had invloed op de wijze waarop de werkzaamheden door de vreemdelingen moesten worden uitgevoerd en hield de rittenstaten van de vreemdelingen bij. De gestelde omstandigheid dat de bestuurders van eiseres de opdrachten aan de vreemdelingen hebben gegeven in de hoedanigheid van bestuurder van de Bulgaarse ondernemingen, heeft de minister niet aannemelijk geacht omdat de personele en logistieke activiteiten met betrekking tot de vreemdelingen zich in de onderneming in Nederland hebben voorgedaan. De minister heeft ook overwogen dat de omstandigheid, dat eiseres de Nederlandse vrachtauto’s die door de vreemdelingen zijn bestuurd, de parkeergelegenheid en het kantoor te [vestigingsplaats] aan de Bulgaarse onderneming heeft verhuurd, niet afdoet aan het feit dat in het onderhavige geval sprake was van terbeschikkingstelling van arbeidskrachten.
Naar het oordeel van de rechtbank leggen de ter zitting afgelegde getuigenverklaringen onvoldoende gewicht in de schaal om af te kunnen doen aan de ten overstaan van de arbeidsinspecteurs afgelegde verklaringen, aan de inhoud van het boeterapport en de daaraan verbonden conclusies. De getuigenverklaringen zijn afgelegd door een administratief medewerkster van eiseres, een manager transport van de Bulgaarse transportonderneming en twee chauffeurs in dienst van de Bulgaarse transportonderneming. De rechtbank overweegt in dat verband dat afgelegde getuigenverklaringen voor een deel overeenkomen met de ten overstaan van de arbeidsinspecteurs afgelegde verklaringen (bijvoorbeeld voor wat betreft het verhuren van de vrachtwagens door eiseres) en dat het verschil van standpunt tussen partijen met name zit in de weging van de omstandigheden. Voorts stelt de rechtbank vast dat de getuigenverklaringen van de twee chauffeurs niet concreet zagen op de beboete ritten in Nederland.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister het boeterapport aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen, heeft hij op basis daarvan mogen aannemen dat er sprake is van feitelijk werkgeverschap en heeft hij eiseres terecht aangemerkt als werkgever in de zin van de Wav.
7. Eiseres heeft zich beroepen op artikel 2, eerste lid, van de Richtlijn 2006/1/EG betreffende het gebruik van gehuurde voertuigen zonder bestuurder voor het vervoer van goederen over de weg (de Richtlijn) en op artikel 1, eerste lid, sub b, van het Besluit.
In artikel 2, eerste lid, van de Richtlijn is bepaald dat elke lidstaat op zijn grondgebied, voor het vervoer tussen lidstaten, het gebruik toestaat van voertuigen die zijn gehuurd door op het grondgebied van een andere lidstaat gevestigde ondernemingen, op voorwaarde dat:
het voertuig overeenkomstig de wetgeving in laatstgenoemde lidstaat is ingeschreven of in het verkeer is gebracht;
de overeenkomst alleen betrekking heeft op de terbeschikkingstelling van een voertuig zonder bestuurder en niet vergezeld gaat van een arbeidsovereenkomst, gesloten met hetzelfde bedrijf inzake een bestuurder of een bijrijder;
het gehuurde voertuig voor de duur van de huurovereenkomst uitsluitend ter beschikking staat van de onderneming die het voertuig gebruikt;
het gehuurde voertuig wordt bestuurd door personeel van de onderneming die het voertuig gebruikt.
In artikel 1, eerste lid, sub b, van het Besluit is bepaald dat het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wav niet van toepassing is met betrekking tot een vreemdeling die zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft, geen arbeidsovereenkomst heeft met een in Nederland gevestigde werkgever en uitsluitend arbeid verricht op buiten Nederland geregistreerde vervoermiddelen in het internationale verkeer.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat zij voldoet aan alle criteria van artikel 2, eerste lid, van de Richtlijn 2006/1/EG. Immers is niet gebleken dat de door eiseres verhuurde vrachtwagens met Nederlands kenteken in Bulgarije zijn ingeschreven of in het verkeer zijn gebracht. Evenmin wordt voldaan aan artikel 1, eerste lid, sub b, van het Besluit.
De rechtbank ziet in het beroepschrift overigens geen reden om aan te nemen dat de Wav of het Besluit in strijd moeten worden geacht met de Richtlijn.
8. Per 1 april 2014 is de Beleidsregel boeteoplegging van de Wav 2014, Stcrt. 2014, nr. 8252, in werking getreden, onder intrekking van de Beleidsregel boeteoplegging van de Wav 2013, Stcrt. 2012, nr. 25205. Nu evenwel de overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wav vóór 1 januari 2013 zijn begaan, heeft de minister toepassing gegeven aan de Beleidsregel boeteoplegging van de Wav 2012, Stcrt. 2012, nr. 8460 (de Beleidsregel).
Bij de toepassing van deze beleidsregels en de daarin vastgestelde boetebedragen dient de minister in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is.
De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuur met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
Artikel 10 van de Beleidsregel bepaalt dat de bestuurlijke boete in alle gevallen, waar sprake is van een overtreding van artikel 2 van de Wav, per overtreding met 25%, 50% of 75% kan worden gematigd afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de evenredigheid.
Volgens vaste jurisprudentie van de AbRS wordt in situaties waarin sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid van boeteoplegging afgezien. Hiertoe dient de werkgever aannemelijk te maken dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen.
Eiseres heeft als argument voor matiging van de boete genoemd haar financiële situatie.
Uitgangspunt volgens de jurisprudentie van de AbRS (onder meer de uitspraak van 21 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV9508) is dat er reden bestaat tot matiging van de opgelegde boete, indien op basis van de door de beboete werkgever overgelegde financiële gegevens moet worden geoordeeld dat hij door de opgelegde boete onevenredig wordt getroffen. De minister heeft in het bestreden besluit gewezen op een betalingsregeling die kan worden getroffen. Op basis van de door eiseres overgelegde stukken heeft de minister geconcludeerd dat het draagkrachtig vermogen van eiseres gelijk of hoger is dan de boete. De minister heeft eiseres een betalingsregeling aangeboden van zestig maandelijkse termijnen. De minister meent daarmee voldoende rekening te hebben gehouden met de financiële draagkracht van eiseres.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende aangetoond dat er sprake is van een financiële noodsituatie en dat zij door de opgelegde boete onevenredig wordt getroffen. De rechtbank acht de door de minister aangeboden betalingsregeling van 60 maandelijkse termijnen redelijk.
9. Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de minister op goede gronden een bestuurlijke boete op grond van de Wav aan eiseres heeft opgelegd van € 144.000,--. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.