ECLI:NL:RBZWB:2015:3465

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
28 mei 2015
Zaaknummer
C-02-279371 - HA ZA 14-247
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vrijwaring in verband met de deugdelijkheid van een aanhangwagen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. A.I. Cambier, een vordering ingesteld tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. T.M. van Berkel, met betrekking tot een geschil over de deugdelijkheid van een aanhangwagen. Eiser heeft op 9 maart 2009 een koopovereenkomst gesloten met gedaagde voor de levering van een aanhangwagen van het merk Van Hool. Na de levering heeft de uiteindelijke koper van de aanhangwagen, [naam koper], klachten geuit over de stabiliteit van de aanhangwagen, wat heeft geleid tot een deskundigenonderzoek door P.N.D. van Dijk. Eiser heeft gedaagde in kennis gesteld van deze klachten en heeft verzocht om vrijwaring in het geval hij door [naam koper] aansprakelijk zou worden gesteld.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de dagvaarding niet nietig is, ondanks het verweer van gedaagde dat de gronden van de eis ontbraken. De rechtbank oordeelt dat gedaagde voldoende op de hoogte was van de klachten en de procedure, waardoor zij zich kon verweren. Eiser heeft binnen bekwame tijd geklaagd over het gestelde gebrek aan de aanhangwagen, en het beroep van gedaagde op de 14-dagen termijn in de algemene voorwaarden werd als strijdig met de redelijkheid en billijkheid beschouwd.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat gedaagde niet in verzuim is gekomen, omdat eiser gedaagde niet rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De vordering van eiser tot veroordeling van gedaagde om hem te vrijwaren in de hoofdzaak werd afgewezen, en eiser werd veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.512,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf twee weken na de dagtekening van het vonnis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/279371 / HA ZA 14-247
Vonnis van 1 april 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat: mr. A.I. Cambier te Axel,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde]
gevestigd en kantoorhoudende te Ammerzoden, gemeente Maasdriel,
gedaagde,
advocaat: mr. T.M. van Berkel te Veghel.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 juni 2014;
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 november 2014.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 9 maart 2009 met [gedaagde] een koopovereenkomst gesloten ter zake de koop en levering van een aanhangwagen van het merk Van Hool. [gedaagde] heeft de aanhangwagen gekocht bij de producent, Van Hool N.V. (hierna: Van Hool). In de door beide partijen getekende orderbevestiging van 9 maart 2009 staat, voor zover relevant, het volgende:
“Op al onze leveringen zijn de algemene leverings- en betalingsvoorwaarden voor de metaalunie van kracht die zijn gedeponeerd bij de griffie van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam onder nummer 5325. Op verzoek zenden wij u hiervan een kopie toe.
2.2.
De Metaalunievoorwaarden luiden, voor zover relevant, als volgt:
“Artikel 15: Reclamaties
Opdrachtgever kan op een gebrek in de prestatie geen beroep meer doen, als hij niet binnen
veertien dagen nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken
schriftelijk bij opdrachtnemer heeft gereclameerd.”
2.3.
[eiser] heeft € 26.500,-- exclusief BTW voor de aanhangwagen aan [gedaagde] betaald. [eiser] heeft de aanhangwagen voor € 27.000,-- doorverkocht aan [naam koper].
2.4.
Een paar maanden na aflevering van de aanhangwagen is [naam koper] naar [gedaagde] gekomen met het bericht dat de aanhangwagen niet stabiel genoeg was. De aanhangwagen is daarna bij Van Hool door de hoofdconstructeur onderzocht en getest.
2.5.
Tussen [eiser] en [naam koper] is een geschil gerezen over de deugdelijkheid van de aanhangwagen. Over dit geschil is een bodemprocedure aanhangig bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant onder zaak- en rolnummer C/12/79387 / HA ZA 11/318. In het kader van deze bodemprocedure heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 13 februari 2013 een deskundige benoemd, te weten de heer P.N.D. van Dijk (hierna: Van Dijk).
2.6.
Van Dijk heeft onderzoek naar de aanhangwagen verricht en daarover een rapport uitgebracht.
2.7.
Bij brieven van 1 maart 2010 en 7 februari 2014 heeft [eiser] [gedaagde] op de hoogte gebracht van de klacht van [naam koper] over de stabiliteit van de aanhangwagen en het deskundigenonderzoek van Van Dijk. In deze brieven heeft hij [gedaagde] verzocht om hem te vrijwaren voor al hetgeen waartoe hij jegens [naam koper] zal worden veroordeeld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde], zo mogelijk gelijktijdig met het te wijzen vonnis in de hoofdzaak met zaak-en rolnummer C/12/79387 / HA ZA 11/318, veroordeelt om aan [eiser] te voldoen datgene waartoe hij als gedaagde in de hoofdzaak jegens [naam koper] mocht worden veroordeeld, een en ander met inbegrip van de kostenveroordeling, en voorts met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten van de vrijwaringsprocedure.
3.2.
[eiser] voert daartoe – samengevat – het volgende aan.
Het geschil tussen [eiser] en [naam koper] betreft de deugdelijkheid van de aanhangwagen die aan [naam koper] is geleverd door [eiser] en die door [eiser] van [gedaagde] is gekocht. [eiser] is enkel te beschouwen als juridisch tussenpersoon tussen [gedaagde] en [naam koper]. In technische, dan wel constructieve zin zijn door hem geen wijzigingen aan de aanhangwagen aangebracht. In het voorstadium zijn bij Van Hool in de tekenkamer tekeningen gemaakt toegespitst op de specifieke wensen van [naam koper] voor de aanhangwagen. Deze tekeningen zijn door Van Hool gemaakt en niet door [eiser]. De aanhangwagen vertoont geen gebreken. [eiser] betwist het rapport van Van Dijk. Indien hij echter in de bodemprocedure tegen [naam koper] in het ongelijk mocht worden gesteld en tot betaling van een zeker bedrag aan [naam koper] mocht worden veroordeeld, dan dient [gedaagde] hem hiervoor te vrijwaren. Bij brieven van
1 maart 2010 en 7 februari 2014 is [gedaagde] daartoe uitgenodigd.
[eiser] betwist dat de dagvaarding nietig is en dat hij niet tijdig bij [gedaagde] heeft geklaagd. [gedaagde] is vanaf het begin op de hoogte gehouden van de klachten van [naam koper] over de aanhangwagen, de bodemprocedure en het onderzoek door de deskundige. Het onderzoek van de deskundige en het tussenvonnis van de bodemprocedure zijn naar [gedaagde] toegezonden. [gedaagde] was dus op de hoogte van deze procedure en de inhoud daarvan, evenals van de klachten van [naam koper].
[eiser] betwist dat de algemene voorwaarden van [gedaagde] bij de overeenkomst waren gevoegd en doet een beroep op de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden.
3.3.
[gedaagde] voert verweer strekkende tot afwijzing van de vordering van [eiser]. [gedaagde] voert daartoe het navolgende aan.
De dagvaarding is nietig, omdat in de dagvaarding niet de gronden van de eis tot vrijwaring zijn geformuleerd. Nu [gedaagde] daarnaast geen partij is in de hoofdzaak en geen kennis heeft genomen van de inleidende stukken van deze hoofdprocedure, weet [gedaagde] thans niet waartegen hij zich moet verweren.
[eiser] heeft voorts te laat geklaagd. [gedaagde] beroept zich ter onderbouwing van dit standpunt primair op artikel 15 van de algemene voorwaarden en subsidiair op artikel 6:89 en 7:23 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW). De algemene voorwaarden zijn van toepassing. Deze zijn in het verleden meegestuurd met de offerte en op het briefpapier van [gedaagde] wordt ook naar de algemene voorwaarden verwezen en de vindplaats daarvan. Daarnaast staan ze op de achterkant van het briefpapier. In de periode van 2010 tot 2014 is er niet over de aanhangwagen geklaagd. [gedaagde] betwist echter niet dat zij door [eiser] op de hoogte is gehouden van de klacht van [naam koper] en het instellen van de bodemprocedure.
[gedaagde] verkeert niet in verzuim. Zij is nimmer in gebreke gesteld en in de gelegenheid gesteld om herstelwerkzaamheden uit te voeren. De brieven van de advocaat van [eiser] zijn niet als ingebrekestelling aan te merken.
Op grond van artikel 4.2 van de algemene voorwaarden is [gedaagde] niet aansprakelijk voor de constructie van de aanhangwagen. [eiser] was niet slechts een juridisch tussenpersoon. Hij heeft wel degelijk aanpassingen in technische en/of constructieve zin doorgevoerd. Hij heeft namelijk een aantal materieelkisten en touwhaken aangebracht. [eiser] heeft de aanhangwagen in overleg met Van Hool ontworpen.
[gedaagde] betwist dat zij tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst met [eiser], vanwege de levering van een non-conforme aanhangwagen. Zij betwist het rapport van Van Dijk en zijn conclusie dat de aanhangwagen een gebrekkige constructie heeft. De hoofdconstructeur van Van Hool heeft de aanhangwagen gecontroleerd en geconstateerd dat de aanhangwagen conform de vereisten was vervaardigd. Een nieuw onderzoek door een onafhankelijke deskundige zou wenselijk zijn.
[gedaagde] is in zijn belangen benadeeld en in zijn rechtspositie aangetast, doordat zij pas in vrijwaring is gedagvaard door [eiser]. De deskundige in de hoofdzaak had toen zijn onderzoek al afgerond en ter zake gerapporteerd. Bij de totstandkoming van dit rapport is [gedaagde] geen partij geweest. Zij is hierdoor voor een voldongen feit gesteld.

4.De beoordeling

4.1.
Nietigheid dagvaarding
4.1.1.
In beginsel heeft [gedaagde] gelijk dat de dagvaarding ingevolge artikel 111 lid 2 onder d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) de eis en de gronden dient te bevatten, opdat de wederpartij weet dat en waartegen zij zich dient te verweren, en dat in de door [eiser] uitgebrachte dagvaarding deze gronden ontbreken.
De nietigheid van de dagvaarding is slechts op zijn plaats indien degene voor wie de dagvaarding is bestemd, door het gebrek onredelijk is benadeeld in een belang dat door de geschonden norm wordt beschermd. In dit geval is dat het verdedigingsbelang. Maatgevend is dus of en in hoeverre [gedaagde] de eis en gronden daarvan kon begrijpen op het moment dat de dagvaarding werd uitgebracht. Op basis van het rapport van Van Dijk, dat als productie 3 bij de dagvaarding is gevoegd, in combinatie met het feit dat [gedaagde] ter zitting heeft erkend dat zij door [eiser] op de hoogte is gehouden van de klacht van [naam koper] over de aanhangwagen en het instellen van de bodemprocedure, maakt dat zij zich, hoewel op basis van een vermoeden, deugdelijk heeft kunnen verweren en daardoor niet geacht kan worden in haar verdedigingsbelang te zijn geschaad. Aan dit verweer van [gedaagde] wordt dan ook voorbij gegaan.
4.2.
Klachtplicht
4.2.1.
[gedaagde] heeft zich onder meer onder verwijzing naar haar algemene voorwaarden op het standpunt gesteld dat [eiser] te laat heeft geklaagd over het door [naam koper] gestelde gebrek aan de aanhangwagen. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of de algemene voorwaarden op de tussen partijen gesloten overeenkomst van toepassing zijn. Vaststaat dat op de voorzijde van de orderbevestiging van 9 maart 2009 door [gedaagde] de algemene voorwaarden van de Metaalunie van toepassing zijn verklaard op de overeenkomst. Nu [eiser] de betreffende orderbevestiging voor akkoord heeft ondertekend, heeft [eiser] de gelding van deze voorwaarden aanvaard en zijn de Metaalunievoorwaarden op de overeenkomst van toepassing geworden.
[eiser] betwist dat de algemene voorwaarden van [gedaagde] bij de overeenkomst waren gevoegd en doet een beroep op de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden. De rechtbank overweegt dat de algemene voorwaarden ingevolge artikel 6:233 sub b BW vernietigbaar zijn, indien de gebruiker voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan de wederpartij niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. In het onderhavige geval heeft [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank aan [eiser] een redelijke mogelijkheid geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. Door [eiser] is immers niet betwist dat de algemene voorwaarden op de achterkant van het briefpapier, en dus van de orderbevestiging, van [gedaagde] staan. Aldus zijn de algemene voorwaarden aan [eiser] ter hand gesteld en daarmee is een redelijke mogelijkheid tot kennisname van de algemene voorwaarden geboden. Het beroep van [eiser] op de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden wordt dan ook gepasseerd.
4.2.2.
Vaststaat dat [naam koper] een paar maanden na aflevering van de aanhangwagen naar [gedaagde] is gekomen met het bericht dat de aanhangwagen niet stabiel genoeg was. [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat [naam koper] vervolgens met de aanhangwagen naar Van Hool is gegaan, alwaar de aanhangwagen door de hoofdconstructeur is onderzocht en getest. [gedaagde] was hiervan op de hoogte.
[eiser] heeft bij brief van 1 maart 2010 [gedaagde] op de hoogte gebracht van het feit dat [naam koper] zich bij hem had beklaagd over het gebrek aan stabiliteit van de aanhangwagen en dat [naam koper] hem daarvoor aansprakelijk had gesteld. In deze brief staat tevens dat [gedaagde] bekend is met dit probleem, omdat de aanhangwagen door tussenkomst van [gedaagde] al is getest bij de fabrikant (Van Hool). Dit is door [gedaagde] niet weersproken. [gedaagde] was dus reeds voor 1 maart 2010 bekend met de klacht van [naam koper], nu [naam koper] zich rechtstreeks tot [gedaagde] had gewend met deze klacht en de aanhangwagen met wetenschap van [gedaagde] op dat moment al was getest bij Van Hool, vanwege het vermeende gebrek aan stabiliteit.
4.2.3.
Uit de brief van 1 maart 2010 blijkt dat [eiser] op 5 februari 2010 aansprakelijk is gesteld door [naam koper]. Zijn advocaat heeft daarop richting [naam koper] gereageerd bij brief van 26 februari 2010. Hoewel niet binnen twee weken door [eiser] schriftelijk is geklaagd bij [gedaagde], nadat [naam koper] zich bij hem had beklaagd over het gebrek aan stabiliteit, was [gedaagde], zoals overwogen in 4.2.2., reeds voor
1 maart 2010 op de hoogte van dit door [naam koper] gestelde gebrek. De brief van
1 maart 2010 is voorts binnen een maand, nadat [eiser] bekend was met het door [naam koper] gestelde gebrek, aan [gedaagde] verzonden. Daarnaast is door [gedaagde] erkend dat hij door [eiser] op de hoogte is gehouden van de klacht van [naam koper] en het instellen van de bodemprocedure. Bij brief van 7 februari 2014 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] op de hoogte gebracht van de bevindingen van Van Dijk.
De conclusie is dan ook dat [eiser] binnen bekwame tijd bij [gedaagde] heeft geklaagd over het door [naam koper] gestelde gebrek aan de aanhangwagen. Onder de geschetste omstandigheden is een beroep op de 14-dagen termijn in strijd met de redelijkheid en billijkheid. [gedaagde] was tijdig op de hoogte.
4.3.
Verzuim
4.3.1.
Indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat [gedaagde] in de nakoming van de koopovereenkomst met [eiser] is tekort geschoten, dan is zij eerst schadeplichtig jegens [eiser] indien zij ter zake haar verplichting tot het leveren van een deugdelijke aanhangwagen in verzuim is. Het leveren van een deugdelijke aanhangwagen was namelijk niet blijvend onmogelijk.
4.3.2.
Uit de stukken blijkt niet dat [eiser] [gedaagde] daadwerkelijk heeft aangesproken op de tekortkoming en heeft verzocht om alsnog (deugdelijk) na te komen binnen een redelijke termijn en derhalve rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld.
Uit de stellingen van [eiser] volgt evenmin dat tussen [eiser] en [gedaagde] een fatale termijn is overeengekomen voor nakoming van uit de koopovereenkomst voortvloeiende verbintenissen. Voorts blijkt niet dat [gedaagde] een mededeling aan [eiser] heeft gedaan, waaruit [eiser] moest afleiden dat [gedaagde] in de nakoming van de verbintenis zou tekortschieten. Een ingebrekestelling was dus vereist voor het intreden van verzuim van [gedaagde].
In de dagvaarding wordt verwezen naar de brieven van 1 maart 2010 en 7 februari 2014 waarin [gedaagde] door [eiser] is verzocht om hem te vrijwaren. Een dergelijk verzoek heeft echter geen ingebrekestellende werking, nu daardoor niet aan de voor een ingebrekestelling geldende vereisten, zoals bepaald in artikel 6:82 lid 1 BW, wordt voldaan.
4.3.3.
[eiser] heeft daarnaast onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die, gelet op de eisen van redelijkheid en billijkheid, meebrengen dat een ingebrekestelling in de gegeven omstandigheden niet van [eiser] kon worden gevergd.
4.3.4.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] niet in verzuim is komen te verkeren.
De vordering van [eiser] tot veroordeling van [gedaagde] om aan [eiser] te voldoen datgene waartoe hij als gedaagde in de hoofdzaak jegens [naam koper] mocht worden veroordeeld, zal dientengevolge worden afgewezen. Al hetgeen partijen voor het overige nog naar voren hebben gebracht, behoeft – als niet meer van belang zijnde voor de uitkomst van deze procedure – geen bespreking meer.
4.4.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
€ 608,00
- salaris advocaat
€ 904,00
(2 punten x tarief II, € 452,00)
Totaal
€ 1.512,00
4.5.
De wettelijke rente over de proceskosten is, zoals gevorderd en niet weersproken, toewijsbaar vanaf twee weken na dagtekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijst de vorderingen van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.512,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf twee weken na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Zuijdweg en in het openbaar uitgesproken op
1 april 2015.