In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 mei 2015, staat de premieplicht voor de volksverzekeringen en de Zorgverzekeringswet (Zvw) centraal. De belanghebbende, een inwoner van Nederland, ontving in 2011 een Duitse pensioenuitkering en vanaf 1 december 2011 een AOW-uitkering. De rechtbank moest beoordelen of de inspecteur van de Belastingdienst terecht aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen had opgelegd voor het jaar 2011. De rechtbank oordeelde dat voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 1 december 2011 geen premieheffing voor de AWBZ en Zvw mogelijk was, omdat Duitsland op basis van Europese regelgeving bevoegd was tot premieheffing. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende erop mocht vertrouwen dat hij geen premies verschuldigd was, gezien eerdere uitspraken op bezwaar. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar en verminderde de aanslag Zvw tot nihil. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.