In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 mei 2015 uitspraak gedaan over de intrekking van de drank- en horecavergunning van verzoekster, een horecabedrijf in Breda. De burgemeester had op 7 november 2014 de vergunning per direct ingetrokken, omdat er zich twee ernstige geweldsincidenten hadden voorgedaan in en rondom de inrichting. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting op 22 mei 2015 gehouden, waarbij verzoekster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en de burgemeester door mr. P. Eekhof.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de motivering van de burgemeester voor de intrekking van de vergunning onvoldoende was. De burgemeester had enkel gesteld dat er sprake was van een ernstig geweldsincident, maar had niet voldoende onderbouwd waarom het voortduren van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde en veiligheid. De voorzieningenrechter wees op de noodzaak van een deugdelijke motivering en concludeerde dat de burgemeester niet had aangetoond dat de vrees voor toekomstige incidenten gerechtvaardigd was.
Daarom verklaarde de voorzieningenrechter het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de burgemeester en herstelde het primaire besluit van 7 november 2014. Tevens werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de herroeping van het primaire besluit voldeed aan de wensen van verzoekster. De burgemeester werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekster. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten die de rechten van burgers aangaan, vooral in het bestuursrecht.