ECLI:NL:RBZWB:2015:336

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
23 januari 2015
Zaaknummer
AWB- 14_7654 VV en AWB- 14_7655
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) op basis van onveilige woonsituatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert. De verzoeker had op 3 september 2014 verzocht om inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) op een bepaald adres, maar dit verzoek werd afgewezen door het college op grond van de onveilige woon- en leefsituatie op dat adres. De verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college weigerde opnieuw de inschrijving, ditmaal 'om moverende redenen'. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was en dat de motivering niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tijdens de zitting werd duidelijk dat de weigering om in te schrijven niet op een wettelijke grondslag was gebaseerd, aangezien de Wet BRP geen mogelijkheid biedt om inschrijving te weigeren vanwege veiligheidsredenen. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen de verzoeker binnen twee weken in te schrijven in de BRP op het gewenste adres. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoeker. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering bij bestuursbesluiten en het verbod op détournement de pouvoir.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 14/7654 GBA VV en BRE 14/7655 GBA

uitspraak van 23 januari 2015 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats], verzoeker,

gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 16 december 2014 van het college (bestreden besluit) inzake de weigering van het college om hem in te schrijven in de Basisregistratie Personen (BRP) op het adres [adres1]. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 16 januari 2015. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.J.N. de Groot.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker heeft op 3 september 2014 verzocht om inschrijving in de BRP op het adres [adres1].
Bij besluit van 3 september 2014 van het college (primair besluit) is dit verzoek afgewezen, omdat de woon- en leefsituatie daar mogelijk gevaarlijk is.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard. Om moverende redenen weigert het college de inschrijving echter opnieuw.
2.1
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit, samengevat, aangevoerd dat de Wet BRP geen grondslag biedt voor het weigeren van een inschrijving in verband met de veiligheid. Het bestreden besluit is dan ook onvoldoende gemotiveerd. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om het college op te dragen hem zo snel mogelijk in te schrijven op het gewenste adres.
Ten aanzien van de spoedeisendheid heeft verzoeker aangevoerd dat hij geen bijstandsuitkering kan aanvragen zonder adres. Daarnaast staat verzoeker onder bewind, waardoor de weigering om in te schrijven ook praktische problemen meebrengt.
2.2
Ter zitting is het standpunt van het college nader toegelicht. Hoewel de BRP daartoe geen grondslag biedt, wordt inschrijving op het [adres1] geweigerd uit veiligheidsoverwegingen. Het adres betreft de camping [naam camping]. Op deze camping is geen permanente bewoning toegestaan. Het college probeert de huidige permanente bewoning dan ook op verscheidene manieren te stoppen en tracht ook nieuwe permanente bewoning te voorkomen. Daarom is het verzoek om inschrijving van verzoeker geweigerd.
Voorts stelt het college zich op het standpunt dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij de verzochte voorziening. Verzoeker kan zich namelijk binnen de gemeente op een briefadres inschrijven en dan een bijstandsuitkering aanvragen.
3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat er, gelet op artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een spoedeisend belang moet bestaan bij een verzoek om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker een voldoende spoedeisend belang heeft bij de door hem gevraagde voorziening. Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat verzoeker zonder inschrijving in het BRP geen aanvraag om een bijstandsuitkering kan doen. Verzoek heeft dan ook belang bij inschrijving op het door hem verzochte adres, zodat hij die aanvraag kan doen. Daarbij is spoed, gelet op de financiële situatie van verzoeker, geboden.
Dat verzoeker zich ook op een briefadres kan inschrijven, doet daar niet aan af. Het college heeft namelijk geen concreet voorstel gedaan op welk briefadres verzoeker zich dan kan inschrijven. In die omstandigheid kan van verzoeker niet worden gevergd dat hij zelf op zoek gaat naar een briefadres, terwijl zijn verzoek ziet op inschrijving op het adres waar hij feitelijk ook verblijft.
4. De voorzieningenrechter is daarnaast van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en daarom zal hij op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak doen op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
5. Artikel 3:3 van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel gebruikt dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.
Ingevolge artikel 7:12, eerste lid, van de Awb dient een beslissing op bezwaar op een deugdelijke motivering te berusten, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de motivering van het bestreden besluit onvoldoende kenbaar is. Het verzoek om inschrijving wordt geweigerd “om moverende redenen”. Hieruit blijkt voor verzoeker niet waarom zijn aanvraag is afgewezen. Wat die moverende redenen inhouden wordt namelijk niet nader toegelicht. Het beroep is dan ook gegrond en de voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen.
7. Ter zitting is door het college wel nader toegelicht waaruit die moverende redenen bestaan. Dit zijn dezelfde redenen als op grond waarvan het primaire besluit is genomen, kort gezegd de veiligheidsoverwegingen.
De voorzieningenrechter overweegt dat de Wet BRP geen bepaling kent die het mogelijk maakt een inschrijving te weigeren in verband met een onveilige woonsituatie, zoals door het college ter zitting ook is erkend. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het bestreden besluit ook niet op een deugdelijke motivering berust.
Daarnaast volgt uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) met betrekking tot de Wet gemeentelijke basisadministratie (GBA), de voorloper van de Wet BRP, dat het doel van de Wet GBA is dat de in de GBA vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de GBA gegevens over de feitelijk verblijfplaats te worden geregistreerd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 14 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV8767). Met de Wet BRP is op dit punt geen wijziging beoogd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter geldt deze jurisprudentie dan ook evenzeer voor de BRP.
Gelet op deze jurisprudentie is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college zijn bevoegdheden in het kader van de Wet BRP in dit geval heeft gebruikt voor andere doeleinden dan waarvoor deze zijn bestemd. Het verzoek wordt immers niet geweigerd omdat verzoeker niet zijn feitelijk verblijfplaats heeft op de [adres1], maar om permanente bewoning op dit adres te ontmoedigen. Dit levert dan ook strijd op met het in artikel 3:3 van de Awb neergelegde verbod op détournement de pouvoir.
Gelet op het voorgaande kan de voorzieningenrechter de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand laten.
8. Nu ter zitting door het college is erkend dat er geen andere redenen zijn om inschrijving te weigeren, zal de voorzieningenrechter zelf in de zaak voorzien en bepalen dat het college verzoeker binnen twee weken dient in te schrijven in de BRP op het adres [adres1].
9. Aangezien het beroep gegrond wordt verklaard en de zaak finaal wordt afgedaan, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
10. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, bepaalt de voorzieningenrechter dat het college aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht voor het beroep vergoedt. Vanwege de uitkomst van de zaak ziet de voorzieningenrechter ook aanleiding te bepalen dat het college aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht voor het verzoek om een voorlopige voorziening vergoedt.
11. De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Vanwege de uitkomst van de zaak heeft die proceskostenveroordeling ook betrekking op het verzoek om een voorlopige voorziening en de bezwaarprocedure. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.948,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het het verzoek om een voorlopige voorziening en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487, en wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat het college verzoeker binnen 2 weken dient in te schrijven in de BRP op het adres[adres1];
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 330,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.948,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Schnitzler, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.