4.3Het oordeel van de rechtbank
Op basis van het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten vast. Naar aanleiding van een melding van een broer van verdachte is de politie op zondag 10 maart 2013, omstreeks 17:00 uur, naar het adres [adres] gegaan. Dit betreft de woning van verdachte en zijn echtgenote [slachtoffer]. Daar heeft de politie verdachte aangetroffen, die zwaargewond op het bed in de slaapkamer lag. Naast hem op het bed lag zijn echtgenote, die overleden bleek te zijn. Eén van de verbalisanten heeft aan verdachte gevraagd wat er gebeurd is. Verdachte heeft geantwoord: “Ik heb het gedaan, het is mijn schuld”. Eén van de inmiddels gearriveerde ambulancemedewerkers heeft vastgesteld dat hij niets meer voor de vrouw kon betekenen.Forensisch arts M. Weststrate heeft op 11 maart 2013 een ‘verslag betreffende een niet natuurlijke dood’ ondertekend met betrekking tot [slachtoffer]. Omdat de doodsoorzaak volgens hem onduidelijk is, heeft hij geadviseerd een sectie te verrichten.Op 12 maart 2013 heeft dr. Kubat, patholoog bij het NFI, haar voorlopige bevindingen gerapporteerd.
In de hele woning van verdachte zijn bloedsporen aangetroffen op de vloer. In de badkamer zijn ook op de muren, kasten en wastafel en met name in de douchecabine bloedsporen aangetroffen. In de douchecabine lag in een bloedpoel een vleesmes met zwart heft.
De verklaringen van verdachte
Verdachte heeft in zijn verklaringen tegenover de politie, meteen na het aantreffen van de situatie op 10 maart 2013 tot en met zijn verklaring op 6 juni 2013, steeds verklaard dat hij zijn echtgenote van het leven heeft beroofd. Hij heeft verklaard dat hij dit heeft gedaan door haar met zijn handen bij haar hals te pakken en haar hals dicht te knijpen. Hij is blijven knijpen tot het moment dat ze geen adem meer haalde en zij achterover op het bed viel. Hij heeft ongeveer een minuut of tien geknepen. Zij bevonden zich op dat moment in de slaapkamer, aan het voeteneind van het bed.Ter terechtzitting van 15 december 2014 heeft verdachte verklaard dat hij zich van die dag, naast het snijden in zijn polsen en het binnenkomen van zijn broer, alleen nog kan herinneren dat hij zijn echtgenote vastpakte in het gebied van haar schouders – nek. Hij heeft voorts verklaard dat hij haar daar anders nooit vastpakte.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij tot deze daad is gekomen, omdat hij het niet meer zag zitten. Hij was werkloos, en sollicitaties en opleidingen liepen niet goed. Ook sliep hij slecht. Hij had al vaker suïcidale gedachten gehad en had dan zelfs met messen in zijn handen gestaan, maar de gedachte aan zijn echtgenote weerhield hem ervan zelfmoord te plegen. Hij vroeg zich dan af wat er van haar terecht moest komen als ze alleen achterbleef. Ze had Multiple Sclerose en zou zich zonder hem niet kunnen redden. Op de ochtend van 10 maart 2013 had verdachte bedacht om er dan maar samen mee te stoppen. Nadat hij zijn echtgenote om het leven had gebracht wilde verdachte zichzelf van het leven beroven. Hij is naar de kamer gegaan om een mes te zoeken. Hij heeft uit de keuken een groot vleesmes gepakt. In de keuken voor het gasfornuis heeft hij geprobeerd zijn polsen door te snijden, maar het bloedde niet hard. Toen heeft hij met datzelfde mes geprobeerd zijn hals door te snijden, maar ook dit was niet voldoende. Hij voelde wel dat het een diepe snee was. Vervolgens heeft hij zichzelf met dat mes een aantal malen in zijn buik gestoken. Hij wilde bij zijn echtgenote op het bed gaan liggen en zo sterven.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van verdachte passen bij de situatie – verdachte is zwaargewond aangetroffen, liggend op het bed in de slaapkamer naast zijn overleden echtgenote – en het sporenbeeldzoals die zijn aangetroffen in de woning.
De doodsoorzaak
Dr. B. Kubat, arts en patholoog bij het NFI, heeft in haar rapport ‘pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ van 30 juli 2013betreffende [slachtoffer]onder meer het volgende vastgesteld:
- in het gelaat op de kin een kleine recente oppervlakkige huidbeschadiging;
- op de borst drie kleine recente bloeduitstortingen;
- stipvormige bloeduitstortingen in de bindvliezen van de oogleden en in de nierbekkens;
- bloedstuwing in de hersenen en terminaal hersenoedeem;
- bloedstuwing in het hoofd/halsgebied;
- te zwaar hart;
- postmortaal spieronderzoek toont het beeld van myocarditis (ontsteking van de hartspier);
- zwakke aanwijzingen verkregen voor schade aan de schildklier;
- bij de sectie waren er tekenen van bij leven opgetreden inwerking van gering uitwendig mechanisch botsend en/of samendrukkend geweld op de mond en borstkas. Dit geweld was recent en gering. Smoren kan middels een sectie worden aangetoond, noch uitgesloten;
- zowel de hartvergroting als de hartspierontsteking kunnen leiden tot ernstige (fatale) hartritmestoornissen. De bloedstuwing past bij kort voor het overlijden opgetreden hartfalen;
- hartfalen kan optreden in het kader van hartritmestoornissen, maar ook ten gevolge van zuurstoftekort bijvoorbeeld in het kader van verstikking;
Zij heeft geconcludeerd dat er geen doodsoorzaak is gevonden en dat eventueel het overlijden kan berusten op een verstoring van de hartfunctie (hartritmestoornis) opgetreden ten gevolge van een hartspierontsteking en/of hartvergroting.
In de bijlage 1 bij dit rapport is de in- en uitwendige schouwing opgenomen. Over het onderzoek aan de hals is opgenomen dat de halsspieren en het onderhuids weefsel geen afwijkingen vertoonden. Ook de halsvaten waren zonder afwijkingen. Het tongbeen en het strottenhoofd waren elastisch en gaaf.
In de bijlage 5 bij het rapport is het toxicologisch onderzoek opgenomen. Vastgesteld is dat een hoeveelheid van 70,4 ug/l van de stof thyreoglobuline is aangetroffen in het bloed van het slachtoffer. Dit is een stof die in de schildklier wordt gevormd en opgeslagen. Bij schade aan de schildklier, bijvoorbeeld door mechanisch geweld, zou deze stof in verhoogde mate kunnen worden afgegeven aan het bloed, waardoor de concentratie in het bloed stijgt. Normaalwaarden in serum liggen bij leven doorgaans lager dan 55 ug/l.
Op aanvullende vragen heeft dr. Kubat op 30 juli 2013 geantwoord dat de omstandigheid dat er geen aanwijzingen zijn voor geweld op de hals, dergelijk geweld niet volledig uitsluit. Verder heeft zij geantwoord dat bij een verwurging er zuurstoftekort in onder meer de hersenen ontstaat en dat men in het algemeen kan verwachten dat bij een verwurging de dood na meerdere minuten intreedt.
Dr. D. Botter, forensisch arts bij het NFI, heeft in zijn rapport van 10 september 2014 op vragen van de rechter-commissaris onder meer het volgende geschreven:
“Afwezigheid van letsels aan en in de hals sluit doorgemaakt hevig en langdurig geweld op de hals niet uit, met name niet wanneer de geweldpleging snel fataal verloopt. Vooral bij manuele (…) strangulatie waarbij de hals wordt gecomprimeerd door een breed en glad oppervlak zonder scherpe oneffenheden kunnen uitwendig (maar ook inwendig) waarneembare letsels ontbreken. Bovendien had het slachtoffer in de onderhavige casus een vrij dikke hals vanwege haar zwaarlijvige postuur, waardoor kneuzing en bloeduitstorting aannemelijk minder snel optreden bij samendrukkende geweldsinwerking op de hals”.
“Bovendien waren er bij de gerechtelijke sectie bevindingen die zeer wel veroorzaakt zouden kunnen zijn door geweld op de hals, namelijk stuwing van hoofd, hals en hersenen, puntbloedingen en huidletsel aan de kin. Deze bevindingen zijn derhalve niet discrepant met de verklaringen over langdurig uitgeoefend hevig geweld op de hals”.
“De gevonden thyreoglobulineconcentratie is juist boven de norm, valt binnen het bereik van doodsoorzaken zonder geweld op de hals (I), maar bevindt zich eveneens boven de mediaan van gevonden waarden bij verhanging (II), als ook binnen het bereik van de waarden gevonden bij strangulatie met een voorwerp (III)”.
“Concluderend kan gesteld worden dat er geen bewijswaarde mag worden toegekend aan het thyreoglobulinegehalte met betrekking tot geweldsinwerkingen op de hals. (…) Met betrekking tot de onderhavige casus kan derhalve gesteld worden dat ook de bevonden thyreoglobulineconcentratie niet discrepant is (c.q. hoeft te zijn) met verklaringen over langdurig uitgeoefend hevig geweld op de hals”.
De rechtbank overweegt dat op basis van deze rapporten niet zonder meer kan worden uitgegaan van een natuurlijke dood. Met name het letsel aan de kin, de stipvormige bloeduitstortingen en de stuwing in hals, hoofd en hersenen vormen aanwijzingen dat sprake kan zijn geweest van verstikking door geweld aan de hals. Dr. Botter stelt in zijn rapport helder en gemotiveerd dat de afwezigheid van letsels aan en in de hals doorgemaakt hevig en langdurig geweld op de hals niet uitsluit.
De rechtbank gebruikt de onderzoeksresultaten voor wat betreft de gemeten concentratie thyreoglobuline niet voor het bewijs, gezien de rapportage van dr. Botter op dit punt. Wel kan de rechtbank op grond daarvan vaststellen dat deze specifieke resultaten geen contra-indicatie vormen voor het aannemen van een overlijden door verstikking door geweld aan de hals op de wijze zoals door verdachte is verklaard.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van verdachte
Op verzoek van de verdediging is door K.I.M. van Oorsouw van het TMFI onderzoek gedaan naar het mogelijk afleggen van een valse bekentenis door verdachte. Het uitgangspunt van de verdediging dat “de verklaringen van verdachte absoluut niet aansluiten bij de bevindingen van het forensisch onderzoek” (e-mailbericht van 4 september 2013 van de raadsman aan het TMFI) vormde de basis voor dit onderzoek. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt de rechtbank dit uitgangspunt niet.
Van Oorsouw concludeert in het “Deskundigenrapport betreffende onderzoek naar geheugenverlies en mogelijk valse bekentenis bij dhr. [verdachte]” d.d. 18 april 2014 dat aannemelijk is dat verdachte last heeft gehad van organisch geheugenverlies. Door hevig bloedverlies, waarvan bij hem sprake was gezien de foto’s in het dossier, neemt de toevoer van zuurstof aan de weefsels en hersenen af. Hierdoor kan desoriëntatie, verwarring en bewustzijnsverlies optreden. Het is aannemelijk dat het bloedverlies effecten heeft gehad op de opslag van herinneringen in het brein. Gelet op de aard en het verloop van het geheugenverlies, de presentatie van verdachte op de geheugentaken en de verhoogde mate van meegaandheid en gevoeligheid voor confabulaties en pseudo-herinneringen, kan niet worden uitgesloten dat verdachte een pseudo-herinnering heeft ontwikkeld aangaande het ten laste gelegde en op basis daarvan mogelijk een valse bekentenis heeft afgelegd. Naar aanleiding van de vraag van de verdediging of er sprake is van een valse bekentenis door de aanwezigheid van geheugenverlies heeft Van Oorsouw geconcludeerd dat er meer bouwstenen te vinden zijn voor het scenario dat er sprake is van een valse bekentenis veroorzaakt door een gebrekkig geheugen en pseudoherinneringen dan voor het scenario van geveinsd geheugenverlies.
Uit het dossier blijkt dat er in de woning veel bloed is aangetroffen. Gelet op de verwondingen bij verdachte en het vrijwel ongeschonden lichaam van zijn echtgenote acht de rechtbank het aannemelijk dat het bloed van verdachte is.
Dr. Botter heeft in zijn hierboven aangehaalde rapport geconcludeerd dat de aanname in het TMFI-rapport dat geheugenverlies kan zijn opgetreden door verminderde doorbloeding van het brein, enige vorm van objectieve onderbouwing mist. Hij brengt naar voren dat zelfs áls uit het medisch dossier zou blijken dat er aanwijzingen waren voor een bedreigde bloedcirculatie, dit niet zonder meer een verminderde doorbloeding van het brein impliceert, aangezien het lichaam bij bloedverlies fysiologisch zal reageren om zuurstoftekort van het brein te voorkomen. Deze ‘autoregulatie’ zorgt ervoor dat de doorbloeding van het brein pas in gevaar komt wanneer de bovenwaarde van de bloeddruk lager wordt dan 50 millimeter kwik. Daarvan is niet gebleken. In het TMFI-rapport wordt gerefereerd aan een EHBO-rapport waarin niet vermeld is of aan verdachte bloed is toegediend en hoeveel bloedverlies er ongeveer was.
Ook de deskundigen Vuister (psycholoog) en Trompenaars (psychiater) hebben in hun rapportages en aanvullende rapportages van 29 mei 2013 en 22 juli 2014, respectievelijk 3 juni 2013 en 11 augustus 2014 aangaande verdachte geen melding gemaakt van zaken die de conclusie van Van Oorsouw onderschrijven of aannemelijk maken, evenmin als de rechtspsycholoog Rassin in zijn rapport van 1 december 2014.
Gelet op het voorgaande neemt de rechtbank de conclusies van Van Oorsouw met betrekking tot het geheugenverlies en pseudoherinneringen niet over. De omstandigheid dat verdachte mogelijk aanleg heeft voor het ontwikkelen van pseudo-herinneringen leidt niet zonder meer tot de conclusie dat verdachte deze ook heeft ontwikkeld naar aanleiding van de gebeurtenissen van 10 maart 2013.
De rechtbank merkt daarbij op dat verdachte herhaaldelijk en op consistente wijze heeft verklaard over de manier waarop hij op 10 maart 2013 heeft gehandeld en over de reden waarom hij dit heeft gedaan. Verdachte heeft zelfs verklaard over zijn gevoelens direct voor, tijdens en na de fatale gebeurtenis, die eveneens passend zijn in het geheel van de verklaringen van verdachte over hetgeen zich op 10 maart 2013 heeft afgespeeld. Daarbij komt dat de verklaringen van verdachte en zijn broer, die na de feiten als eerste in de woning van verdachte en zijn echtgenote was, overeenstemmen voor wat betreft de plaats waar verdachte zich bevond op het moment dat zijn broer hem zag, en over het feit dat zij kort met elkaar hebben gesproken. Gelet hierop en op de omstandigheid dat de verklaringen van verdachte met betrekking tot het verwurgen van zijn echtgenote aansluiten bij de bevindingen van de sectie en zijn verklaringen over het nadien toebrengen van verwondingen bij zichzelf, passen bij het sporenbeeld zoals omschreven in het dossier en zoals in beeld gebracht op de foto’s, acht de rechtbank de verklaringen zoals door verdachte afgelegd tegenover de politie met betrekking tot deze feiten betrouwbaar.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn echtgenote van het leven heeft beroofd door zijn handen om haar hals te leggen en haar hals gedurende enige tijd dicht te knijpen, totdat zij op het bed viel. Het door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario is in het licht van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen onvoldoende aannemelijk geworden. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat om dit feit te kwalificeren als moord, nu zij het, gelet op de toestand waarin verdachte naar zijn zeggen op dat moment verkeerde, niet aannemelijk acht dat verdachte in staat was tot kalm beraad en rustig overleg. De rechtbank kwalificeert het feit als doodslag.