ECLI:NL:RBZWB:2015:3041

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
12-715141-12
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarigen en niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 mei 2015, stond de verdachte terecht voor meerdere ontuchtige handelingen met minderjarigen. De tenlastelegging omvatte onder andere het seksueel binnendringen van het lichaam van minderjarigen en het plegen van ontuchtige handelingen met hen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een ontuchtige handeling met een minderjarige, terwijl hij voor andere feiten, waaronder mishandeling en zedendelicten, werd vrijgesproken. De zaak kwam aan het licht na aangiftes van de slachtoffers, die op verschillende momenten verklaringen hebben afgelegd. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld, maar heeft ook kritisch gekeken naar de bewijsvoering, vooral in het licht van de ontkenning door de verdachte. De rechtbank oordeelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was in de vervolging van enkele feiten vanwege schending van het vertrouwensbeginsel, aangezien er eerder een onvoorwaardelijk politiesepot was afgegeven. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 13 dagen, een taakstraf van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 12/715141-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 mei 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsman mr. R. Wouters, advocaat te Middelburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 april 2015. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Aan verdachte wordt, met inachtneming hiervan, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2011 tot en met 31 oktober 2011 te Middelburg, meermalen, althans eenmaal, met [benadeelde partij 1] (geboren [geboortedag benadeelde partij 1] 2008), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij 1], hebbende verdachte (telkens) zijn penis in de mond van die [benadeelde partij 1] gebracht/geduwd, althans die [benadeelde partij 1] de penis van hem, verdachte, in haar mond laten nemen;
art 244 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2011 tot en met 31 oktober 2011 te Middelburg, meermalen, althans eenmaal, met [benadeelde partij 1] (geboren [geboortedag benadeelde partij 1] 2008), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, hebbende verdachte (telkens) die [benadeelde partij 1] zijn, verdachtes, penis laten betasten/vasthouden;
art 247 Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2011 tot en met 24 november 2011 te Middelburg, meermalen, althans eenmaal, met [benadeelde partij 2] (geboren [geboortedag benadeelde partij 2] 2003), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van en/of wrijven over en/of knijpen in de vagina/schaamstreek van die [benadeelde partij 2] en/of het betasten van de billen van die [benadeelde partij 2];
art 247 Wetboek van Strafrecht
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2006 tot en met 1 mei 2010 te Middelburg, meermalen, althans eenmaal, met [benadeelde partij 3] (geboren [geboortedag benadeelde partij 3] 2005), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij 3], hebbende verdachte zijn vinger(s) in de vagina, althans tussen de schaamlippen, van die [benadeelde partij 3] gebracht/geduwd;
art 244 Wetboek van Strafrecht
5.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 20
6tot en met 1 mei 2010 te Middelburg, meermalen, althans eenmaal, met [benadeelde partij 3] (geboren [geboortedag benadeelde partij 3] 2005), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit wrijven over, althans het betasten van, de vagina/schaamstreek van die [benadeelde partij 3];
art 247 Wetboek van Strafrecht
6.
hij op of omstreeks 01 mei 2010 te Middelburg opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij 4]), meermalen, althans eenmaal, heeft geslagen/gestompt en/of geduwd/getrokken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
3.1
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
3.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
Verdachte heeft in november 2010 een bericht gehad van de politie, inhoudende dat in de zaak met nummer 2010033663 – de mishandeling van [benadeelde partij 4], feit 6 – geen vervolging zou worden ingesteld gelet op de richtlijnen van de politie. Het proces-verbaal van de politie is om deze reden ook niet ingezonden aan het openbaar ministerie. Onder deze omstandigheden staat het het openbaar ministerie vrij om verdachte alsnog ook voor dit feit te vervolgen. Niet is gebleken van een zodanige inhoudelijke betrokkenheid van de officier van justitie bij dit politiesepot dat de verdachte daaraan het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen niet meer voor dat feit vervolgd te worden, dan wel dat daardoor een verdere vervolging door het openbaar ministerie schending van het vertrouwensbeginsel zou opleveren.
Daarnaast zijn na het politiesepot nieuwe aangiftes binnengekomen. Daarom zijn nu ook de zedendelicten betreffende [benadeelde partij 3] nu vervolgd.
3.1.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft een sepot ontvangen van het openbaar ministerie op 12 april 2011 voor wat betreft de feiten 4, 5 en 6. Op het moment van schrijven was het dossier kennelijk wel al doorgezonden naar het openbaar ministerie waar het op 18 november 2010 werd ontvangen volgens de ontvangststempel. Het is niet te volgen dat het openbaar ministerie twee jaar later toch tot vervolging overgaat.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank merkt allereerst op dat de verdediging aan bovengenoemd standpunt de conclusie heeft verbonden dat verdachte om die reden dient te worden vrijgesproken. De rechtbank begrijpt het verweer aldus dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in de vervolging met betrekking tot de feiten 4, 5 en 6 wegens schending van het vertrouwensbeginsel.
Het dossier bevat een brief gedateerd 12 april 2011 van Politie Zeeland aan verdachte, die is ondertekend namens het hoofd politiezaken. In deze brief wordt aan verdachte medegedeeld dat de zaak betreffende mishandeling, incest en diefstal is beoordeeld op de vervolgingsmogelijkheden en dat gelet op de richtlijnen het proces-verbaal niet wordt ingezonden aan het parket van de officier van justitie, en dat er dan ook geen vervolging zal worden ingesteld. Voorts wordt medegedeeld dat een eventuele belanghebbende de bevoegdheid heeft om bij niet-vervolging bezwaar te maken bij de officier van justitie in Middelburg.
Het dossier bevat ook een brief van Politie Zeeland van diezelfde datum gericht aan
[benadeelde partij 4] (moeder van [benadeelde partij 3]) waarin eveneens is vermeld dat er geen strafvervolging zal plaatsvinden.
Ongeveer een half jaar eerder werd door het parket te Middelburg reeds een brief gedateerd
18 november 2010 gestuurd aan de raadsman van verdachte waarin is vermeld dat uit navraag bij de politie is gebleken dat de zaak daar is beoordeeld op de vervolgingsmogelijkheden, en dat gelet op de richtlijnen bij de politie het proces-verbaal niet wordt ingezonden aan het parket en dat er dan ook geen vervolging zal worden ingesteld. Deze brief is ondertekend namens de officier van justitie.
De rechtbank overweegt allereerst dat uit de brief van Politie Zeeland opgemaakt kan worden dat de sepotbeslissing niet slechts ziet op de aangifte van mishandeling (feit 6), maar ook op zedenfeiten. Hoewel het in die brief opgenomen registratienummer alleen correspondeert met de aangifte van mishandeling, gaat de rechtbank mede gelet op de brief van diezelfde datum van Politie Zeeland aan [benadeelde partij 4] ervan uit dat de sepotbeslissing ook ziet op de zedenfeiten (feiten 4 en 5).
De rechtbank overweegt voorts dat uit de brief van Politie Zeeland van 12 april 2011 niet blijkt van een voorwaardelijk politiesepot, waarvan wel sprake is in de door de officier van justitie in zijn requisitoir aangehaalde uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 maart 2013 (ECLI:NL:GHARL:2013:CA1622). Er zijn in de brief van 12 april 2011 geen voorbehouden gemaakt ten aanzien van de beslissing dat geen vervolging wordt ingesteld.
Op grond van de onvoorwaardelijke sepotbeslissing van de politie van 12 april 2011 in samenhang met de brief van het parket in Middelburg van 18 november 2010 – waaruit blijkt van betrokkenheid van de officier van justitie bij de sepotbeslissing – mocht verdachte erop vertrouwen dat hij voor de feiten 4, 5 en 6 niet zou worden vervolgd. Met de dagvaarding voor die feiten is het vertrouwensbeginsel geschonden, hetgeen tot gevolg heeft dat de officier van justitie voor die feiten niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Dit betekent voor het hierna volgende dat de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging omtrent een eventuele bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten 4, 5 en 6 onbesproken kunnen blijven, nu de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling van die ten laste gelegde feiten niet meer toekomt.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [benadeelde partij 1], zoals ten laste gelegd onder feit 2. Hij baseert zich daarbij op het studioverhoor en de aangifte, alsmede op de verklaringen van getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6]. Hij acht de verklaring van [benadeelde partij 1] betrouwbaar. De officier van justitie heeft gewezen op de jurisprudentie met betrekking tot artikel 342, derde lid, Sv in zedenzaken. Ook heeft hij naar voren gebracht dat uit het geheel van het strafdossier een patroon naar voren komt waarbij ten aanzien van de overtuiging belangrijk is dat de verschillende verklaringen van de drie meisjes elkaar ondersteunen waar het de persoon van de verdachte betreft en zijn modus operandi.
Ten aanzien van feit 1 is onvoldoende wettig bewijs voorhanden, omdat [benadeelde partij 1] pas later en terloops het verhaal over de penis in haar mond heeft verteld.
Ten aanzien van feit 3
Gelet op hetgeen onder ‘ten aanzien van de feiten 1 en 2’ naar voren is gebracht over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de meisjes en over het patroon, kan ook dit feit wettig en overtuigend worden bewezen. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte en het studioverhoor, in combinatie met de verklaringen van de getuigen [benadeelde partij 1] en [getuige 7] en de brief van de huisarts.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Verdachte heeft de feiten steeds ontkend. Hij heeft verklaard dat hij op 29 oktober 2011 nog even naar [benadeelde partij 1] ging toen zij net op bed lag, om haar een kus te geven. [benadeelde partij 1] had daarom gevraagd aan haar moeder. Toen hij voor het bed stond, kreeg hij jeuk aan zijn kruis omdat hij zich kort daarvoor geschoren had. Omdat zijn onderbroek vol gaten zat en zijn spijkerbroek kapot was aan de knoop en de rits floepte zijn penis onbedoeld uit zijn broek. Hij heeft die meteen terug gestopt en juist op dat moment kwam aangeefster boven.
De verdediging heeft kortgezegd aangevoerd dat de verklaringen van [benadeelde partij 1] niet betrouwbaar zijn. Door IPT-ers is een boekje gemaakt over de gang van zaken dat als hulpmiddel dient voor [benadeelde partij 1]. De inhoud van dit boekje was volledig bekend bij [benadeelde partij 1] voordat het studioverhoor heeft plaatsgevonden. In dit boekje wordt aangegeven dat verdachte zijn piemel uit zijn broek zou hebben gehaald en dat [benadeelde partij 1] die moest vastpakken. In het studioverhoor heeft [benadeelde partij 1] het over dit “piemelboek”, zie pagina 61 van het studioverhoor. Ze zegt dus niet ‘piemelbroek’ zoals in het proces-verbaal van het studioverhoor is opgenomen. De verdediging heeft het studioverhoor beluisterd en gehoord dat zij ‘piemelboek’ zei. En feitelijk is dat wat ze vertelt tijdens het verhoor, de inhoud van het piemelboek. Pas veel later is [benadeelde partij 1] gaan vertellen dat zij de piemel van verdachte soms in haar mond moest doen. Dit is een uitbreiding op haar eerdere versie. Door het vele spreken over het voorval is het goed mogelijk dat [benadeelde partij 1] dingen is gaan verzinnen. In de praktijk is het gevolg hiervan veelal een steeds heftigere versie van de gebeurtenissen.
Het scenario dat verdachte schetst is overtuigender dan het belastende scenario. Op zijn minst genomen zijn de scenario’s even overtuigend. Verdachte dient te worden vrijgesproken van de feiten 1 en 2.
Ten aanzien van feit 3
Verdachte heeft het feit ontkend. Ten aanzien van dit feit bevat het dossier volgens de verdediging onvoldoende bewijs. Tijdens het studioverhoor verklaart [benadeelde partij 2] onsamenhangend. Ze vertelt en beeld uit dat verdachte heel snel met zijn hand tussen haar benen kwam. Ze legt dan uit hoe zij en verdachte liepen. Verdachte liep vóór haar. Doordat tijdens het lopen de armen bewegen, raakt de hand van verdachte heel kort tussen de benen van [benadeelde partij 2]. Verdachte is vrij klein dus dat is fysiek mogelijk. Uit het studioverhoor blijkt dat het betasten van de billen helemaal niet aan de orde is. Verdachte dient ook van dit feit te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Algemene overwegingen ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
Seksueel misbruik is naar zijn aard een feit waarbij vaak alleen de dader en het slachtoffer betrokken zijn. In het geval van een ontkennende verdachte kan dit tot bewijsproblemen leiden. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 [1]
[benadeelde partij 1] heeft tegenover haar moeder [2] verklaard over het voorval op 29 oktober 2011 dat verdachte zijn penis uit zijn broek haalde en dat zij die moest vasthouden. Tijdens het studioverhoor heeft [benadeelde partij 1] verklaard dat verdachte zijn penis uit zijn broek haalde toen hij haar naar bed bracht. [3] De verklaringen van aangeefster [4] , [benadeelde partij 1] [5] en verdachte [6] over het voorval op 29 oktober 2011 stemmen grotendeels overeen. Aangeefster had [benadeelde partij 1] naar bed gebracht en [benadeelde partij 1] had gevraagd of aangeefster aan verdachte wilde vragen of hij nog een kus kwam geven. Aangeefster is naar beneden gelopen en verdachte is daarna naar de kamer van [benadeelde partij 1] gegaan. [benadeelde partij 1] en verdachte hebben verklaard dat toen op enig moment de penis van verdachte uit zijn broek is geweest, en aangeefster heeft verklaard dat zij zag dat verdachte zijn penis terug stopte in zijn broek.
De verklaring van [benadeelde partij 1] wordt derhalve ondersteund door ander bewijsmateriaal voor wat betreft plaats, tijd en omstandigheden waaronder de ontuchtige handeling heeft plaatsgevonden. Het dossier bevat derhalve voldoende wettig bewijs. De rechtbank acht dit bewijs ook overtuigend, mede gelet op de verklaring van getuige [getuige 1]. Zij is pedagogisch medewerker op de peuterspeelzaal die [benadeelde partij 1] destijds bezocht. Zij constateerde in oktober 2011 een extreme gedragsverandering bij [benadeelde partij 1]. [getuige 1] merkte dat [benadeelde partij 1] een boosheid in zich had. [7]
De rechtbank gaat uit van de eerste verklaring van [benadeelde partij 1] tegenover haar moeder over hetgeen is voorgevallen die avond. De verklaring van verdachte dat hij jeuk had aan zijn kruis en dat zijn penis door gaten in zijn onderbroek en een kapotte knoop en rits van zijn spijkerbroek onbedoeld uit zijn broek is gefloept, acht de rechtbank niet geloofwaardig en stelt zij terzijde. De rechtbank acht, gelet op het bovenstaande, feit 2 wettig en overtuigend bewezen, te weten dat verdachte op 29 oktober 2011 een ontuchtige handeling heeft gepleegd in die zin dat [benadeelde partij 1] zijn penis moest vasthouden.
Aangaande overige ontuchtige handelingen waarover in het dossier wordt gesproken met betrekking tot [benadeelde partij 1] overweegt de rechtbank het volgende. Tijdens het studioverhoor heeft [benadeelde partij 1] verklaard dat verdachte ‘heel vaak’ zijn ‘piemel uit zijn broek’ had gedaan en dat zij de penis van verdachte ook in haar mond moest nemen. Na de aangifte en vóór het studioverhoor heeft [benadeelde partij 1] tegenover diverse personen ook gesproken over het in de mond nemen van de penis van verdachte. Zij heeft hiermee het aantal en het soort ontuchtige handelingen ten opzichte van haar eerdere verklaringen, die zij af heeft gelegd tegenover haar moeder en ook tegenover getuige [getuige 4], uitgebreid. De rechtbank overweegt dat behoedzaam moet worden omgegaan met later toegevoegde en uitbreidende ontuchtelementen ten opzichte van de oorspronkelijke verklaring. Daarbij komt dat de verklaring van [benadeelde partij 1] voor wat betreft deze uitbreidingen onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Van deze handelingen is alleen bekend dat deze zouden hebben plaatsgevonden in de woning waarin [benadeelde partij 1], aangeefster en verdachte verbleven, maar niet wanneer deze – bij benadering – zouden hebben plaatsgevonden. Het enkele feit dat verdachte bij [benadeelde partij 1] en aangeefster in de woning woonde en deelnam aan het gezinsleven staat naar het oordeel van de rechtbank in een te ver verwijderd verband ten aanzien van de uitbreidingen om tot wettig bewijs daarvoor te kunnen komen.
De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van feit 1 en van het plegen van meer ontuchtige handelingen dan die bewezenverklaard op 29 oktober 2011 zoals ten laste gelegd onder feit 2.
Ten aanzien van feit 3
[benadeelde partij 2] heeft in eerste instantie tegenover haar moeder verklaard dat verdachte één keer aan haar kont en haar kruis had gezeten. Dit had plaatsgevonden toen [benadeelde partij 2] naar de woning van verdachte was gegaan om met [benadeelde partij 1] en haar kleine broertje te spelen.
De verklaring van [benadeelde partij 2] wordt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende door andere bewijsmiddelen ondersteund. Het enkele feit dat [benadeelde partij 2] en haar gezinsleden wel eens bij verdachte en zijn gezin op bezoek kwamen en vice versa, staat naar het oordeel van de rechtbank in een te ver verwijderd verband ten aanzien van de beweerde ontuchtige handelingen en de omstandigheden waaronder deze zouden zijn gepleegd, om tot wettig bewijs daarvoor te kunnen komen. Het dossier bevat derhalve onvoldoende wettig bewijs ten aanzien van dit feit, zodat verdachte hiervan wordt vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
in
of omstreeksde periode van 1 oktober 2011 tot en met 31 oktober 2011 te Middelburg,
meermalen, althanseenmaal, met [benadeelde partij 1] (geboren [geboortedag benadeelde partij 1] 2008), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een
of meerontuchtige handeling
(en)heeft gepleegd, hebbende verdachte
(telkens)die [benadeelde partij 1] zijn, verdachtes, penis laten
betasten/vasthouden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte vanwege de feiten 2 tot en met 6 op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat bij een eventuele strafoplegging rekening gehouden dient te worden met het tijdsverloop. De tenlastegelegde periode is lang en de eis lijkt hierop afgestemd. Een taakstraf kan volstaan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een ontuchtige handeling met een zeer jong kind dat aan zijn zorg was toevertrouwd. Hij heeft daarmee op brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Hierdoor heeft verdachte een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Dat ook [benadeelde partij 1] nog steeds psychische last heeft van de gevolgen van verdachtes daad is duidelijk naar voren gekomen in de schriftelijke slachtofferverklaring. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk nimmer stilgestaan en heeft zijn eigen bevrediging vooropgesteld.
De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij het vertrouwen dat een kind in zijn primaire verzorger heeft op die manier heeft geschaad.
Voorts neemt de rechtbank verdachte het bijzonder kwalijk dat hij, naast het vertrouwen dat [benadeelde partij 1] in hem had, ook het vertrouwen van zijn partner, haar moeder, heeft geschaad.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 9 april 2015 blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar twee keer met justitie in aanraking is geweest in verband met rijden onder invloed.
Reclassering Nederland heeft op 13 april 2012 een beknopt reclasseringsadvies opgesteld. Volgens de reclassering zijn er mogelijk problemen op het gebied van alcoholgebruik. Verder is er sprake van een zorgelijke financiële situatie. De reclassering heeft de indruk dat verdachte geen volledige openheid heeft willen geven. De reclassering kan geen inschatting maken van het recidiverisico.
De raadsman heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat verdachte momenteel getrouwd is en dat hij in de schuldsanering zit.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest noodzakelijk is. In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de ouderdom van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
Om de ernst van het feit tot uitdrukking te brengen legt de rechtbank naast deze straf eveneens een werkstraf van 150 uur op en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar.

7.De benadeelde partijen

7.1
Benadeelde partij [benadeelde partij 1], feiten 1 en 2
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een schadevergoeding van € 1.587,92 voor schade opgelopen als gevolg van de feiten 1 en 2, te weten € 87,92 in verband met materiële schade en € 1,500,- in verband met immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade een rechtstreeks gevolg is van feit 2 en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde bedrag is voldoende aannemelijk gemaakt. De rechtbank wijst de gevorderde materiële schade daarom toe, te weten een bedrag van € 87,92.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank dat verdachte is vrijgesproken van feit 1, hetgeen van invloed is op de beoordeling van de vordering op dit punt. Uit de onderbouwing van de immateriële schade blijkt dat aansluiting is gezocht bij een uitspraak van de rechtbank Almelo uit 2007 waarin een vordering van immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,- werd toegewezen in een zaak waarin sprake was geweest van seksueel binnendringen. Dit seksueel binnendringen bestond uit het brengen van verdachte’s penis in de mond van benadeelde. In onderhavige zaak is echter niet bewezen dat sprake was van seksueel binnendringen.
De rechtbank acht het voldoende aannemelijk dat [benadeelde partij 1] als gevolg het bewezenverklaarde feit immateriële schade heeft opgelopen. Dit blijkt niet alleen uit het schade-onderbouwingsformulier, maar ook uit verklaringen uit het proces-verbaal.
Gelet op het bewezenverklaarde feit 2 is de rechtbank van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 350,- een rechtstreeks gevolg is van dat feit. De rechtbank zal deze schadepost tot dat bedrag toewijzen.
Het totaal toegewezen schadebedrag bedraagt derhalve € 437,92
Voor het overige acht de het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen vanaf het moment dat de schade is ontstaan. Voor de materiële schade – reiskosten in verband met het studioverhoor in Eindhoven – betreft dit de datum 30 januari 2012, te weten de datum waarop het studioverhoor plaatsvond.
Voor de immateriële schade is dit de datum 29 oktober 2011.
7.2
Benadeelde partij [benadeelde partij 2] bij feit 3
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een schadevergoeding van € 350,- vanwege immateriële schade veroorzaakt door feit 3.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
7.3
Benadeelde partijen [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] bij feiten 4, 5 en 6
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert een schadevergoeding van € 5.000,- voor immateriële schade als gevolg van de feiten 4 en 5.
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] vordert een schadevergoeding van € 300,- voor immateriële schade als gevolg van feit 6.
Het openbaar ministerie is niet-ontvankelijk in de vervolging van de feiten 4, 5 en 6.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 247 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor de onder 4, 5 en 6 tenlastegelegde feiten;
- verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2:Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige
handelingen plegen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 13 (dertien) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- verstaat dat de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf reeds door verdachte is ondergaan;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 (hondervijftig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
75 (vijfenzeventig) dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] van
€ 437,92, waarvan € 87,92 ter zake van materiële schade en € 350,- ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend voor wat betreft de materiële schade vanaf 30 januari 2012 en voor wat betreft de immateriële schade vanaf 29 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] (feit 2), € 437,92 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 8 (acht) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Benadeelde partijen [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4]
-verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. I.M. Josten en mr. R.A. Borm, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 mei 2015.
Mr. G.H. Nomes is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt, tenzij anders vermeld, bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door één of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s betreffen dit de doorgenummerde pagina’s van het dossier van de Regiopolitie Zeeland, nummer PL193C 2012029399.
2.Aangifte van [aangever namens benadeelde partij 1] (namens [benadeelde partij 1]), pagina 43, tweede alinea.
3.Verslag van het studioverhoor op 30 januari 2012, pagina 63, onderste helft van de pagina.
4.Aangifte van [aangever namens benadeelde partij 1] (namens [benadeelde partij 1]), pagina 45 en 46, eerste tot en met vijfde alinea.
5.Verslag van het studioverhoor op 30 januari 2012, pagina 63, onderste helft van de pagina, en pagina 66, vanaf ’10:27:00’ tot en met “…toen gingen ze samen pesten weer.”
6.Verklaring van verdachte, pagina 26, derde alinea.
7.Verklaring van getuige [getuige 1], pagina 78, laatste alinea.