ECLI:NL:RBZWB:2015:2971

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2015
Publicatiedatum
8 mei 2015
Zaaknummer
3211731 CV EXPL 14-5462
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht beëindiging van autoverzekering door verzekeraar na betalingsachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. P.M. Tromp, en een gedaagde, vertegenwoordigd door mr. B.M. Stroetinga, betreffende de beëindiging van een autoverzekering. De eiser had een WA-verzekering afgesloten voor zijn Ford Fiesta, maar de verzekeraar had de dekking geschorst en de verzekering beëindigd vanwege een vermeende betalingsachterstand. De eiser betwistte echter dat hij de door de verzekeraar verzonden herinneringen en aanmaningen had ontvangen, en stelde dat de beëindiging van de verzekering onterecht was.

De kantonrechter oordeelde dat de verzekeraar niet voldoende bewijs had geleverd dat de eiser op de juiste wijze was aangemaand tot betaling, zoals vereist door artikel 7:934 van het Burgerlijk Wetboek. De rechter concludeerde dat de verzekeraar niet gerechtigd was om de dekking van de verzekering te schorsen en de verzekering te beëindigen. De vorderingen van de eiser werden grotendeels toegewezen, inclusief de verklaring voor recht dat de verzekeringsovereenkomst ten onrechte was beëindigd en de verplichting van de verzekeraar om dekking te verlenen voor de schade die de eiser had geleden als gevolg van een verkeersongeval.

De rechter veroordeelde de verzekeraar tot betaling van een bedrag aan de Stichting Waarborgfonds Motorverkeer en een bedrag aan de eiser zelf, alsook tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis benadrukt het belang van correcte communicatie en aanmaning door verzekeraars bij betalingsachterstanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
Tilburg
zaaknummer 3211731 CV EXPL 14-5462
vonnis van 22 april 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende in [adres],
eiser,
gemachtigde: mr. P.M. Tromp, advocaat te Tilburg,
tegen
[gedaagde]
statutair gevestigd in[adres],
gedaagde,
gemachtigde: mr. B.M. Stroetinga, advocaat te Eindhoven.
Partijen worden door de kantonrechter hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

De procedure blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 30 juni 2014, met producties;
- de conclusie van antwoord, met één productie;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken en op grond van de onbestreden inhoud van de overgelegde producties het volgende vast:
a. Tussen [gedaagde] als verzekeraar en [eiser] als verzekerde is op 12 december 2011 een overeenkomst gesloten met betrekking tot een WA-verzekering voor de auto van [eiser], zijnde een Ford Fiësta met kenteken LH-DR-56.
b. [eiser] woonde ten tijde van het afsluiten van de verzekeringsovereenkomst in [adres].
c. Blijkens de Gemeentelijke Basisadministratie is [eiser] met ingang van 3 april 2012 woonachtig in [adres]
d. Op 12 april 2012 heeft [eiser] de verzekeringspremie van € 34,97 voor de periode van
12 april 2012 tot 12 mei 2012 betaald en op 14 mei 2012 de premie voor de periode van
12 mei 2012 tot 12 juni 2012.
e. Op 25 mei 2012 is [eiser] met zijn auto betrokken geraakt bij een verkeersongeval met de auto van de heer M. [naam] (hierna: [naam]). De politie is na het ongeval ter plaatse geweest en heeft [eiser] meegedeeld dat zijn auto niet zou zijn verzekerd. Telefonisch onderhoud met (een medewerker van) [gedaagde] daarna leerde [eiser] dat zijn verzekeringsovereenkomst door [gedaagde] op 18 mei 2012 met onmiddellijke ingang was beëindigd vanwege een door [gedaagde] gestelde betalingsachterstand, waarover [eiser] door [gedaagde] ook zou zijn geïnformeerd.
f. Onder de processtukken bevindt zich een brief van [gedaagde] van 2 mei 2012, gericht aan [eiser] op het adres [adres] met als onderwerp:
“Uw Ford FIESTA met het kenteken LHDR56 is (tijdelijk) onverzekerd door betalingsachterstand(en)”
Deze brief luidt onder meer als volgt:
“(…) Wij hebben u meerdere keren laten weten dat u een betalingsachterstand heeft van uw autoverzekering. Het gaat om uw Ford FIESTA met het kenteken LHDR56. Omdat u nog niet betaald heeft, hebben wij de dekking van uw autoverzekering per dagtekening van deze brieftijdelijk stopgezet. Dit staat ook in onze polisvoorwaarden. GevolgenDit betekent dat u:- bij een voorval waarvoor u aansprakelijk bent, geen aanspraak kunt maken op de dekking van uw [gedaagde] autoverzekering. De kosten van schade zoals blikschade en eventuele letselschade kunnen erg oplopen;- strafbaar bent omdat u niet voldoet aan uw wettelijke verzekeringsplicht voor uw voertuig; - het risico loopt een boete te krijgen bij een politiecontrole, het risico dat uw auto in beslag wordt genomen, of zelfs dat u door Officier van Justitie wordt gedagvaard. (…) Hebben wij uw betalinguiterlijk 11 mei 2012niet op onze rekening staan? Danzeggen wij uw autoverzekering op. (…)”
g. Onder de processtukken bevindt zich een brief van [gedaagde] van 18 mei 2012, gericht aan [eiser] op het adres [adres]met als onderwerp:
“Uw autoverzekering voor uw Ford FIESTA met het kenteken LHDR56 is beëindigd.”
Deze brief luidt onder meer als volgt:
“ (…) Wij hebben u meerdere keren herinnerd aan uw betalingsachterstand van uw autoverzekeringspremie. Het gaat om uw Ford FIESTA met het kenteken LHDR56. De dekking van uw autoverzekering is stopgezet (…) Omdat u nog niet betaald heeft, hebben wij uw autoverzekering per direct beëindigd. Dit staat ook in onze polisvoorwaarden.Uw auto is niet meer verzekerd is bij [gedaagde].(…)”h. Op of omstreeks 9 juli 2012 heeft [eiser] van het CJIB een beschikking ontvangen waarbij aan hem een administratieve sanctie is opgelegd van € 396,- vanwege het feit dat voor zijn auto op 16 mei 2012 geen WA-verzekering was afgesloten en in stand gehouden.
i. Op of omstreeks 10 juli 2012 heeft [eiser] van het CJIB een strafbeschikking ontvangen waarbij aan hem een geldboete is opgelegd van € 500,- vanwege het op 25 mei 2012 rijden in een onverzekerde auto.
j. Op of omstreeks 31 mei 2013 heeft [eiser] van de Stichting Waarborgfonds Motorverkeer (hierna ook het Waarborgfonds genoemd) een brief ontvangen, waarin het Waarborgfonds naar aanleiding van het ongeval op 25 mei 2012 op grond van artikel 27 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen van [eiser] als aansprakelijke voor de schade een bedrag van € 9.392,84 vorderde.
k. Op of omstreeks 16 juli 2013 heeft [eiser] van (de gemachtigde van) de werkgever van [naam], [naam] (hierna ook [naam] genoemd) een brief ontvangen, waarin [eiser] aansprakelijk werd gesteld voor alle door [naam] geleden en te lijden schade naar aanleiding van het ongeval van [naam] op 25 mei 2012.
l. Bij brief van 20 augustus 2013 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] verzocht alsnog dekking te verlenen uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst en over te gaan tot vergoeding van de schade.
m. Bij brief van 10 september 2013 heeft [gedaagde] de dekking afgewezen. Zij zal de gevolgen van het ongeval van 25 mei 2012 en de boetes wegens het onverzekerd zijn van de auto niet voor haar rekening nemen.
n. Correspondentie die hierna nog tussen de gemachtigde van [eiser] en [gedaagde] is gevoerd heeft niet tot een ander standpunt van [gedaagde] geleid.

3.De vorderingen en het verweer

3.1
[eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat de verzekeringsovereenkomst tussen hem en [gedaagde] op
12 december 2011 gesloten ten onrechte door [gedaagde] is beëindigd, op grond waarvan [gedaagde] gehouden is aan hem alsnog dekking te verlenen voor de schade die hij heeft geleden, thans nog lijdt en/of in de toekomst nog zal lijden ten gevolge van het ongeval dat op 25 mei 2012 heeft plaatsgevonden;
II. primair: [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 9.242,84, te vermeerderen met eventuele aanspraken ter zake van wettelijke rente, aan de Stichting Waarborgfonds Motorverkeer ter zake en in verband met de door de Stichting Waarborg-fonds vergoede schade aan [naam] in verband met het ongeval dat op 25 mei 2012 heeft plaatsgevonden;
subsidiair: [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan hem van alle bedragen waarvoor hij aansprakelijk wordt of zal worden gehouden door de Stichting Waarborgfonds Motorverkeer ter zake en in verband met de door de Stichting Waarborgfonds vergoede schade aan [naam] in verband met het ongeval dat op 25 mei 2012 heeft plaatsgevonden;
III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan hem van alle bedragen waarvoor hij aansprake-lijk wordt of zal worden gehouden door de besloten vennootschap met beperkte aansprake-lijkheid [naam] Leder B.V. (de werkgeefster van [naam]) in verband met de schade die [naam] Leder B.V. heeft geleden, thans nog lijdt en/of in de toekomst nog zal lijden ten gevolge van het ongeval dat op 25 mei 2012 heeft plaatsgevonden;
IV. [gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen de schade die hij ten gevolge van de onterechte beëindiging van de verzekeringsovereenkomst heeft geleden ten bedrage van
€ 1.084,50 (hoofdsom), althans te beslissen dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door hem geleden schade en te beslissen dat de omvang van de aan hem toe te kennen somma ten titel van schadevergoeding nader zal worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet;
V. [gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen de wettelijke rente over voormelde hoofdsom, berekend vanaf de dag van dagvaarding althans vanaf een zodanige datum zoals de kantonrechter in goede justitie meent te moeten vaststellen, zulks tot aan de dag van de volledige betaling daarvan;
VI. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 77,00, althans een bedrag zoals de kantonrechter in goede justitie meent te moeten vaststellen, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf de dag van dagvaarding, althans vanaf een zodanige datum zoals de kantonrechter in goede justitie meent te moeten vaststellen, zulks tot aan de dag van de volledige betaling daarvan;
VII. [gedaagde] te veroordelen in zijn proceskosten en te bepalen dat [gedaagde] de wettelijke rente over deze proceskosten verschuldigd zal zijn als zij de proceskosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis zal hebben betaald;
VIII. [gedaagde] te veroordelen in de nakosten.
3.2
[eiser] heeft aan zijn vorderingen -kort samengevat- ten grondslag gelegd dat [gedaagde] op onterechte gronden geweigerd heeft dekking te verlenen voor de schade ontstaan ten gevolge van het ongeval dat op 25 mei 2012 heeft plaatsgevonden en dat [gedaagde] op
18 mei 2012 de verzekeringsovereenkomst op onterechte gronden heeft beëindigd. Beweerdelijk door [gedaagde] verzonden e-mailberichten of brieven hebben [eiser] niet bereikt. Aldus geldt dat [eiser] geen herinnering of aanmaning heeft ontvangen. [gedaagde] was dan ook niet bevoegd de dekking van de verzekering van [eiser] te schorsen en vervolgens te beëindigen.
3.3
[gedaagde] heeft verweer gevoerd en heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [eiser]. [gedaagde] heeft daartoe -kort samengevat- het volgende aangevoerd. Op 12 maart 2012 heeft [gedaagde] geprobeerd de factuur voor de periode 12 maart 2012 tot 12 april 2012 te incasseren. Deze automatische incasso kon niet plaatsvinden, waarna [gedaagde] [eiser] bij e-mail van 28 maart 2012 op de betalingsachterstand heeft gewezen. [gedaagde] heeft geen betaling ontvangen, waarna op 12 april 2012 per e-mail een tweede herinnering aan [eiser] is verzonden. In deze tweede herinnering wordt gewaarschuwd voor een mogelijke schorsing van de verzekering indien de factuur niet betaald wordt. Ook op de tweede herinnering is geen betaling ontvangen, waarna [gedaagde] op 25 april 2012 [eiser] per e-mail nogmaals een waarschuwing heeft gestuurd betreffende de aankomende schorsing. Omdat nog geen betaling was ontvangen heeft [gedaagde] bij brief van 2 mei 2012 en per
e-mail van 3 mei 2012 bevestigd dat de dekking geschorst zou gaan worden als (opnieuw) niet tijdig zou worden betaald. Vervolgens heeft [gedaagde] [eiser] bij brief van 18 mei 2012 bericht dat de verzekeringsovereenkomst was beëindigd (zie de punten 10 tot en met 14 van de dagvaarding).
3.4
Op de nadere stellingen en argumenten van partijen zal hierna, voor zover nodig en van belang, in de beoordeling worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Vast staat dat de automatische incasso voor de premiebetaling van de autover-zekering van [eiser] over de periode 12 maart 2012 tot 12 april 2012 door [gedaagde] op
12 maart 2012 niet heeft kunnen plaatsvinden en dat betaling voor die periode door [eiser] ook na 12 maart 2012 is uitgebleven.
4.2
In artikel 7:934 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald:
“Het niet nakomen van de verplichting tot betaling van de vervolgpremie kan eerst leiden tot beëindiging of schorsing van de verzekeringsovereenkomst of de dekking, nadat de schuldenaar na de vervaldag onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van 14 dagen, aanvangende de dag na aanmaning.”
4.3
[gedaagde] stelt dat zij [eiser] heeft aangemaand met de hierboven onder 3.3 genoemde e-mails van 28 maart 2012, 12 april 2012 en 25 april 2012, en dat zij vervolgens
- toen betaling uit bleef - de in rechtsoverweging 2 onder f. genoemde schorsingsbrief van
2 mei 2012 aan [eiser] heeft gezonden, gevolgd op 18 mei 2012 door de in rechtsoverweging 2 onder g. genoemde beëindigingsbrief.
4.4
[eiser] betwist dat hij de genoemde e-mails en brieven heeft ontvangen. De brieven van [gedaagde] van 2 mei 2012 en 18 mei 2012 zijn ook gericht aan een adres waar [eiser] op dat moment niet meer woonde en ingeschreven stond. Verder is volgens [eiser] ook uit niets gebleken dat hij een aanmaning heeft ontvangen die voldoet aan de inhoudelijke vereisten van artikel 7:934 BW voor schorsing of beëindiging.
4.5
De kantonrechter stelt voorop dat op [gedaagde] de stelplicht en bewijslast rust, nu zij zich beroept op het rechtsgevolg van het (verzenden en) ontvangen van de e-mails en de brieven, namelijk de werking van artikel 7:934 BW en de schorsing en de beëindiging van de verzekering.
4.6
Vast staat dat de premie-incasso bij [gedaagde] een geautomatiseerd proces is en dat afdrukken van de e-mails van 28 maart 2012, 12 april 2012 en 25 april 2012 door [gedaagde] niet kunnen worden verstrekt. Wel heeft [gedaagde] voorbeeldberichten overgelegd (zie productie 15 bij de dagvaarding) van de tekst die volgens haar in de betreffende e-mails heeft gestaan.
[gedaagde] heeft gesteld dat [eiser] de e-mail van 28 maart 2012 in ieder geval heeft ontvangen. Van deze e-mail heeft zij een zogenoemde leesbevestiging van [eiser] ontvangen, aldus [gedaagde] (punt 21 van de conclusie van antwoord).
[eiser] heeft naar aanleiding daarvan onder meer aangevoerd dat in deze e-mail, indien die althans gelijk was aan productie 15 bij de dagvaarding, geen melding wordt gemaakt van de gevolgen van het uitblijven van betaling. Daarmee voldoet deze e-mail volgens [eiser] inhoudelijk niet aan het bepaalde in artikel 7:934 BW.
Kijkend naar de tekst van deze e-mail (bijlage 1 bij productie 15) onderschrijft de kanton-rechter het standpunt van [eiser] en maakt dat tot de zijne. Nu verder niet gebleken is dat de e-mails van 12 april 2012 en 25 april 2012 [eiser] hebben bereikt en dus evenmin dat [eiser] “na de vervaldag onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van 14 dagen, aanvangende de dag na aanmaning” was [gedaagde] niet gerechtigd bij brief van 3 mei 2012 de dekking van de verzekering te schorsen.
4.7
Vervolgens is de vraag of [gedaagde] wel gerechtigd was om bij brief van 18 mei 2012 de verzekering te beëindigen. Ook deze vraag beantwoordt de kantonrechter ontkennend.
Allereerst geldt dat de in rechtsoverweging 2 onder f. genoemde schorsingsbrief van 2 mei 2012, waarin de beëindiging van de verzekering wordt aangekondigd, een betalingstermijn van 9 dagen kent, terwijl de wet 14 dagen voorschrijft. Daarnaast draagt [gedaagde] ook voor de ontvangst van deze brief door [eiser] de bewijslast. Deze brief is een mededeling als bedoeld in artikel 7:933 lid 1 BW en moet worden gedaan aan degene die de premie verschuldigd is, in casu [eiser]. Ingevolge het bepaalde in artikel 3:37 lid 3 BW werkt de mededeling eerst wanneer zij de geadresseerde heeft bereikt. [eiser] heeft betwist dat hij de brief van 2 mei 2012 heeft ontvangen. [gedaagde] heeft gesteld dat zij deze brief per gewone post naar het adres [adres] heeft gestuurd. Vast staat echter dat [eiser] vanaf 3 april 2012 woonachtig was op de Jozef Israëlsstraat 31 inTilburg.
Nu [gedaagde] de brief niet aangetekend heeft verzonden en vóór verzending kennelijk evenmin de Gemeentelijke Basisadministratie heeft geraadpleegd, dienen de gevolgen daarvan naar het oordeel van de kantonrechter voor haar rekening en risico te komen.
4.7.1
[gedaagde] heeft nog gesteld dat zij de brief van 2 mei 2012 krachtens de wet en de overeenkomst naar het adres [adres]mocht sturen en dat het tot de risicosfeer van [eiser] behoort dat hij de brief niet heeft ontvangen, nu hij heeft nagelaten zijn veranderde adres kenbaar te maken (punt 9 van de conclusie van dupliek).
4.7.2
Die stelling kan [gedaagde] niet baten. Voor zover [gedaagde] heeft verwezen naar de geldende polisvoorwaarden, kan de kantonrechter haar stelling niet volgen. In punt 26 van de conclusie van antwoord heeft [gedaagde] verwezen naar een artikel 4 van die polisvoorwaar-den, dat als volgt zou luiden:
“de woonplaats van de verzekeringnemer, zoals opgegeven aan [gedaagde]. De woonplaats omvat niet de andere plaatsen die binnen dezelfde gemeente vallen.”In de door [gedaagde] overgelegde geldende polisvoorwaarden Auto 004 (productie 13 bij de dagvaarding, bijlage 3) heeft de kantonrechter die bepaling echter niet kunnen terugvinden. Artikel 4 van die voorwaarden (met als opschrift
“Wat doet u als u schade heeft”) luidt ook volstrekt anders.
Voor zover [gedaagde] zich beroept op artikel 7:933 lid 1 BW (
“Alle mededelingen waartoe de bepalingen van deze titel of de overeenkomst de verzekeraar aanleiding geven, geschieden schriftelijk. De verzekeraar kan zich daarbij houden aan de laatste hem bekende woonplaats van de geadresseerde”) kan dat beroep [gedaagde] evenmin baten. Immers bij gebreke van de aangetekende verzending van de brief van 2 mei 2012 (en hetzelfde geldt overigens ook voor de hierboven in rechtsoverweging 2 onder g. genoemde beëindigingsbrief van 18 mei 2012) is in deze procedure niet komen vast te staan dát deze brief is verzonden én dat deze vervolgens het oude adres van [eiser] ook heeft bereikt. Aan risicotoedeling, zoals door [gedaagde] bepleit, wordt onder deze omstandigheden niet toegekomen. In noot 7 van de conclusie van dupliek heeft [gedaagde] nog opgemerkt dat aangetekend verzenden van een brief niet meer bewijs oplevert dan dat de brief aan de post is aangeboden, maar niet (langer) van de ontvangst daarvan. Het is de kantonrechter ambtshalve echter bekend dat die stelling onjuist is (zie ook de website van www.post.nl onder “aangetekende brief” waaruit blijkt dat aangetekend versturen de zekerheid biedt van een verzendbewijs én een ontvangstbevestiging).
4.7.3
Bij bovenstaande stand van zaken kan in het midden worden gelaten of [eiser] [gedaagde] in april 2012 telefonisch op de hoogte heeft gesteld van zijn verhuizing naar de Jozef Israëlsstraat, zoals [eiser] heeft gesteld, maar [gedaagde] heeft betwist.
4.8
Nu uit het bovenstaande volgt dat [gedaagde] niet gerechtigd was de verzekering van [eiser] te schorsen en te beëindigen, kan de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen, op de wijze zoals hierna in de beslissing zal worden vermeld.
4.9
[eiser] vordert verder betaling door [gedaagde] van de bedragen waarvoor hij door het Waarborgfonds en [naam] aansprakelijk is gehouden (Waarborgfonds) dan wel zal worden gehouden ([naam]).
4.9.1
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] op basis van haar onjuist gebleken stelling dat de verzekeringsovereenkomst met [eiser] met ingang van 18 mei 2012 beëindigd is, ten onrechte geweigerd heeft dekking te verlenen voor de schade die is ontstaan ten gevolge van het ongeval op 25 mei 2012.
Nu uit de processtukken blijkt dat het Waarborgfonds de schade reeds aan [naam] heeft vergoed, leidt dit ertoe dat de vordering betreffende het Waarborgfonds kan worden toegewezen, op de wijze zoals hierna in de beslissing zal worden vermeld. Daarbij zal geen wettelijke rente worden toegewezen, waarom [eiser] wel heeft gevraagd. Want uit de brief van het Waarborgfonds van 30 augustus 2013 (productie 12 bij de dagvaarding) blijkt niet dat het Waarborgfonds wettelijke rente over het bedrag van € 9.392,84 in rekening brengt.
Bij conclusie van dupliek heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat zij niet gehouden is de vordering van het Waarborgfonds te voldoen omdat zij als WAM-verzekeraar gerechtigd is zelf een beeld te vormen over de pretense aansprakelijkheid van haar verzekerde(n).
Dat betoog miskent echter dat [gedaagde] die mogelijkheid met betrekking tot de vordering van het Waarborgfonds zelf heeft laten lopen door dekking meteen vanaf 25 mei 2012 af te wijzen. De vaststelling van de aansprakelijkheid van [eiser] en de aansprakelijkstelling door het Waarborgfonds van [eiser] is daarmee in dit geval een gegeven voor [gedaagde].
De door [eiser] in rechtsoverweging 3.1 onder III. geformuleerde vordering (de vordering betreffende [naam]) zal worden afgewezen. Vast staat dat deze vordering en de omvang daarvan kennelijk nog steeds niet vastgesteld en door het Waarborgfonds betaald is. Onder deze omstandigheden heeft [eiser] geen belang bij zijn vordering omdat [gedaagde] (ook) tot dekking is gehouden van de schade van [naam] als werkgeefster van [naam] (zie ook de hierboven in rechtsoverweging 4.8 toegewezen verklaring voor recht).
4.1
[eiser] heeft ook nog betaling van een bedrag van € 1.084,50 gevorderd.
Dat bedrag bestaat uit de volgende posten:
a. € 150,- welk bedrag door [eiser] reeds aan het Waarborgfonds is betaald;
b. € 38,50 aan kosten juridische bijstand in verband met de vordering van [naam];
c. € 396,-, zijnde de hierboven (rechtsoverweging 2 onder h.) vermelde administratieve sanctie;
d. € 500,-, zijnde de hierboven (rechtsoverweging 2 onder i.) vermelde geldboete.
4.10.1 De kantonrechter is van oordeel dat alle posten kunnen worden toegewezen, met uitzondering echter van post b., die onvoldoende onderbouwd is. Op de pleegdata waarvoor de administratieve sanctie en de geldboete zijn opgelegd, zijnde 16 mei 2012 respectievelijk
25 mei 2012, had [gedaagde] de verzekeringsovereenkomst immers ten onrechte geschorst respectievelijk beëindigd. In totaal zal dus worden toegewezen het bedrag van € 1.046,-.
4.11
De vordering van [eiser] tot betaling van een bedrag van € 77,- aan buitengerechtelijke kosten kan eveneens worden toegewezen. Uit de processtukken blijkt voldoende dat er buitengerechtelijke werkzaamheden hebben plaatsgevonden waarvan de kosten voor rekening van [gedaagde] kunnen worden gebracht.
4.12
Hetgeen partijen overigens nog hebben aangevoerd leidt de kantonrechter niet tot een ander oordeel en behoeft dus geen verdere bespreking.
4.13
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij tevens worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser], op de wijze zoals hierna in de beslissing zal worden vermeld. De gevorderde nakosten zullen worden afgewezen omdat niet is gesteld of onderbouwd dat na het vonnis kosten zullen worden gemaakt, anders dan de eventuele kosten van tenuitvoerlegging van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1
verklaart voor recht dat de verzekeringsovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] op
12 december 2011 gesloten ten onrechte door [gedaagde] is beëindigd, op grond waarvan [gedaagde] gehouden is aan [eiser] alsnog dekking te verlenen voor de schade die hij heeft geleden en/of in de toekomst nog zal lijden ten gevolge van het ongeval dat op 25 mei 2012 heeft plaatsgevonden;
5.2
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 9.242,84 (€ 9.392,84 - € 150,-) aan de Stichting Waarborgfonds Motorverkeer ter zake en in verband met de door de Stichting Waarborgfonds vergoede schade aan [naam] in verband met het ongeval dat op 25 mei 2012 heeft plaatsgevonden;
5.3
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 1.046,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van de volledige betaling;
5.4
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 77,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van de volledige betaling;
5.5
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiser] en bepaalt, nu [eiser] met een toevoeging procedeert, dat betaling van de proceskosten dient te geschieden door voldoening van:
A. € 70,35, te weten 75% van de dagvaardingskosten, voor welk bedrag [gedaagde] van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak een nota met betaalinstructies zal ontvangen;
B. alsmede € 23,45 aan resterende dagvaardingskosten, € 77,- voor het door [eiser] betaalde griffierecht en € 600,- (2 punten van € 300,- per punt) aan salaris voor de gemachtigde van [eiser], welk totaalbedrag van € 700,45 rechtstreeks aan de gemachtigde van [eiser] dient te worden betaald, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan de proceskostenveroordeling heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met de wettelijke rente vanaf de 7e dag na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van de volledige betaling;
5.6
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op
22 april 2015.