ECLI:NL:RBZWB:2015:2783

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
30 april 2015
Zaaknummer
C/12/84126 / HA ZA 12-148
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige toe-eigening van gelden bij exploitatie van een strandpaviljoen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 maart 2015 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap Grolo B.V. en een gedaagde, die betrokken was bij de exploitatie van een strandpaviljoen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde zich onrechtmatig een bedrag van € 60.353,71 had toegeëigend, dat afkomstig was van de exploitatie van het strandpaviljoen. Dit bedrag was op de privérekening van de gedaagde of zijn echtgenote gestort en niet afgedragen aan de eiseres, Grolo B.V. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 10.707,02 aan Grolo B.V. wegens privéuitgaven die ten laste van de rekening van Grolo waren gekomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Grolo B.V. voldoende bewijs heeft geleverd dat de gedaagde zich dit bedrag onrechtmatig heeft toegeëigend. De rechtbank heeft daarbij getuigenverklaringen en bankafschriften in overweging genomen. De gedaagde had geen verweer gevoerd tegen de wijziging van eis door Grolo, waardoor de rechtbank op de gewijzigde eis heeft beslist. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van Grolo B.V. toegewezen, omdat de gedaagde als de overwegend in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van partijen in een commerciële samenwerking en de gevolgen van onrechtmatige handelingen in het kader van financiële transacties. De rechtbank heeft de vordering van Grolo B.V. in conventie toegewezen en de gedaagde in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/12/84126 / HA ZA 12-148
Vonnis van 18 maart 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap
GROLO B.V.,
gevestigd te Loenen aan de Vecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. T.B.M. Faaij te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te[woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.M. de Jonge te Goes.
Partijen zullen hierna Grolo en [gedaagde] worden genoemd.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het incidenteel vonnis van 16 juli 2014
  • de conclusie na enquête van [gedaagde] d.d. 3 september 2014
  • de brief d.d. 6 januari 2015 van mr. Faaij met producties
  • het proces-verbaal van het pleidooi gehouden op 22 januari 2015 en de ter gelegenheid daarvan door beide partijen overgelegde pleitnota’s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
[gedaagde] is het niet eens te met de beslissing van de rolrechter d.d. 22 oktober 2014 waarbij het verzoek van Grolo tot het houden van pleidooi alsnog is toegewezen en verzoekt de rechtbank zich uit te laten omtrent deze kwestie. De rechtbank gaat aan dat verzoek voorbij, nu geen hogere voorziening tegen een rolbeslissing openstaat.
2.2.
Bij tussenvonnis d.d. 23 januari 2013 is Grolo toegelaten te bewijzen dat [gedaagde] zich € 91.918,08 of enig ander bedrag bij de exploitatie van het strandpaviljoen onrechtmatig heeft toegeëigend. Zij heeft daartoe [getuige 1] directeur/aandeelhouder van Grolo, [getuige 2], financieel adviseur, [getuige 3], stylist/ontwerper, [getuige 4], eigenaar reïntegratiebedrijf, en [getuige 5], kunstenaar, doen horen. Voorts heeft Grolo verwezen naar de door haar bij conclusie na enquête tevens akte vermeerdering van eis tevens houdende incidentele conclusie ex art. 843a Rv en nadien overgelegde stukken betreffende onder meer de administratie (waaronder de boekhouding) van het strandpaviljoen, kasstaten van het strandpaviljoen en bankafschriften van de privérekeningen van [gedaagde] en zijn echtgenote.
2.3.
Na het getuigenverhoor heeft Grolo bij de hiervoor genoemde conclusie haar eis gewijzigd in die zin dat zij thans veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan haar van een bedrag van € 111.307,96 vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 augustus 2011 vordert. Nu [gedaagde] zich niet heeft verzet tegen deze wijziging van eis, zal de rechtbank op die gewijzigde eis beslissen.
2.4.
Aan de hand van de getuigenverklaringen is onder meer komen vast te staan dat tijdens de exploitatie van het strandpaviljoen uitsluitend contant werd afgerekend met de klanten en dat [gedaagde] de contante inkomsten kreeg afgedragen. Deze punten zijn door [gedaagde] overigens niet betwist.
Voorts staat aan de hand van de verklaringen van de getuigen, met name die van getuige [getuige 2], vast dat [gedaagde] alle dagopbrengsten over de maanden april tot en met augustus 2011 afgedragen heeft gekregen. Zij verklaart namelijk:
“Dhr. [gedaagde] heeft tegen mij gezegd dat hij alle inkomsten over april, mei, juni, juli en augustus heeft afgedragen gekregen van [getuige 1].”
Ook uit de verklaring van getuige [getuige 4] volgt dat het afdragen van de dagopbrengsten aan [gedaagde] tot eind augustus 2011 heeft geduurd. Deze getuige verklaart eind augustus 2011 drie dagen te hebben meegelopen en gekeken in het strandpaviljoen en toen een keer aanwezig te zijn geweest bij de afdracht van de dagopbrengst door [getuige 1] aan het adres van [gedaagde]. Gelet op deze verklaringen staat voldoende vast dat tot eind augustus 2011 de dagopbrengsten contant zijn afgedragen aan [gedaagde].
De rechtbank gaat voorbij aan de op dit punt door [gedaagde] in zijn conclusies wisselend ingenomen (en niet nader onderbouwde) stellingen betreffende het moment waarop de contante afdrachten aan hem zijn gestopt.
2.5.
Teneinde te kunnen bepalen of, zoals Grolo stelt, [gedaagde] zich een deel van de door hem ontvangen gelden onrechtmatig heeft toegeëigend, dient eerst de hoogte van het aan hem in voornoemde periode afgedragen bedrag te worden bepaald.
In de boekhouding van het strandpaviljoen, zoals opgesteld door [gedaagde], is op de “balance sheet” van 8 december 2011 een bedrag van € 163.672,06 opgenomen onder “total opbrengst”. Uit de verklaring van getuige [getuige 2] volgt dat dit bedrag nagenoeg overeenkomt met het totaalbedrag van de kasstaten betreffende de periode van 27 mei tot en met 31 oktober 2011. Zij verklaart:
“Ik heb alle aanwezige kassabonnen opgeteld en ik kwam uit op een bedrag van ongeveer € 163.000,-- over een periode van 27 mei t/m 31 oktober 2011. Dat is het bedrag wat dhr. [gedaagde] in zijn boekhouding heeft verwerkt.”
Gelet daarop kan geconcludeerd worden dat het bedrag van € 163.672,06 geen betrekking heeft op de periode van 18 april tot 27 mei 2011 waarover de kasstaten ontbreken.
Dat het strandpaviljoen in die periode wel geopend was en er ook inkomsten werden gegenereerd kan aan de hand van de getuigenverklaringen worden vastgesteld. [getuige 1] verklaart:
“De kasstaat vermeldt onder meer de weersgesteldheid, openingstijden. De kasstaat toont hoeveel geld aan het begin van de dag aanwezig was gespecificeerd in biljetten en munt. Aan de hand van de kasstaten kan ik het verloop en de omzet van een dag zien. In april en mei is aanvankelijk alles met de hand gegaan. Vanaf 27 mei 2011 zijn we gaan werken met een elektronisch systeem waarbij de order elektronisch werd geplaatst door een medewerker dat aan hem/haar was gekoppeld.”en
”We zijn 17/18 april voor het eerst opengegaan.”[getuige 3], die heeft geholpen in de bediening in het strandpaviljoen, verklaart:
“Het zal eind april zijn geweest toen ik daar voor de tweede keer kwam. De eerste keer dat ik daar kwam was ongeveer half april. Ik heb toen wel geconstateerd dat er kasstaten werden opgemaakt door dhr. [gedaagde], voor zover ik mij herinner elke dag.”Over de tweede keer dat hij bij het strandpaviljoen kwam werken verklaart [getuige 3]:
“Toen begonnen we actief te draaien en toen was er ook een kok.”[getuige 5], die eveneens heeft gewerkt in het strandpaviljoen, verklaart:
“Toen ik daar kwam was de exploitatie al begonnen. (…) Ik was vanaf
2 mei 2011 werkzaam bij het paviljoen. Er was toen al een kok aanwezig” “Toen ik begon was het meivakantie en waren het drukke dagen.”en
“Dagelijks werd aan het einde van de dag een kas opgemaakt.”
Grolo heeft de hoogte van de inkomsten in die periode van 34 dagen becijferd op een bedrag van € 34.323,26. De rechtbank overweegt dat gelet op de verklaringen van getuigen [getuige 3] en [getuige 5], die beiden ten aanzien van de betreffende periode aangeven dat de omzet ongeveer € 1.000,-- per dag was, de als productie 21 bij de dagvaarding overgelegde berekening van accountantskantoor Van der Post, die de omzet over een periode van 25 dagen in april en mei 2011 theoretisch begroot op een bedrag tussen € 21.576,-- en
€ 32.036,-- en de uit de administratie blijkende inkoopgegevens tot en met 26 mei 2011, voldoende is komen vast te staan dat de inkomsten over de periode van 18 april tot 27 mei 2011 in ieder geval € 30.000,-- hebben bedragen.
Dit betekent dat het totaal aan contante inkomsten over de gehele exploitatieperiode van
18 april tot en met oktober 2011 kan worden gesteld op (€ 163.672,06 + € 30.000,--=) €193.672,06.
2.6.
Het totaalbedrag aan contante inkomsten dat aan [gedaagde] is afgedragen, wordt becijferd door op voornoemd bedrag in mindering te brengen de omzet vanaf september 2011 die niet meer aan [gedaagde] is afgedragen alsmede de in de periode van 18 april tot en met augustus 2011 aan de hulpkrachten gedane contante betalingen. De rechtbank gaat voorbij aan de enkele niet nader onderbouwde stelling van [gedaagde] dat (lokale) leveranciers contant werden betaald en dat de desbetreffende kosten in mindering dienen te strekken op de dagomzet.
De niet aan [gedaagde] afgedragen omzet vanaf september 2011 is door Grolo becijferd op een bedrag van € 33.428,39, namelijk de uit de administratie blijkende omzet over september en oktober 2011 van € 42.618,39 verminderd met een bedrag van € 9.190,-- dat op 9 oktober 2011 door [getuige 1] contant aan [gedaagde] is afgedragen om op de rekening van Grolo te storten. Deze berekening is niet betwist door [gedaagde], zodat de rechtbank met dat bedrag rekening houdt. Uit het als productie 36 overgelegde overzicht, dat ook onweersproken is gebleven, blijkt dat in de maanden april tot en met augustus 2011 in totaal een bedrag van € 8.895,62 aan hulpkrachten is betaald. Uit het vorenstaande volgt dat een bedrag van (€ 193.672,06 - € 33.428,39 - € 8.895,62 =) € 151.348,05 aan contante inkomsten aan [gedaagde] is afgedragen in de periode van 18 april tot en met augustus 2011. Zulks komt overeen met de schatting van getuige [getuige 2], die verklaart:
“ik heb vastgesteld dat ongeveer een bedrag van € 150.000,-- door de handen van dhr. [gedaagde] is gegaan.”En:
“Naar mijn schatting is € 150.000,-- of € 160.000,-- in handen gekomen van dhr. [gedaagde] dat toebehoorde aan Grolo.”
2.7.
Gelet op hun stellingen is tussen partijen niet in geschil dat [gedaagde] een bedrag van € 61.276,29 op de rekening van Grolo terecht heeft doen komen. Zulks blijkt ook uit de als productie 37 overgelegde bankafschriften van de rekening van Grolo.
2.8.
De rechtbank overweegt dat het enkele feit dat er een verschil van € 90.071,76 zit tussen het aan [gedaagde] afgedragen bedrag en het door hem op de rekening van Grolo gestorte bedrag, niet volstaat als bewijs van het zich onrechtmatig toeëigenen van dat bedrag door [gedaagde].
2.9.
Grolo heeft door het overleggen van afschriften van de bankrekeningen van [gedaagde] en zijn echtgenote over de periode april tot en met augustus 2011 voornoemd bewijs wel geleverd voor zover het een bedrag van € 60.353,71 betreft.
Uit die afschriften volgt dat in de periode van eind april tot en met 12 september 2011 grote bedragen contant op de privérekeningen van [gedaagde] en zijn echtgenote zijn gestort, waarbij de bedragen die op de rekening van de echtgenote van [gedaagde] werden gestort, vrijwel direct, dat wil zeggen dezelfde dag of een dag later, (deels) werden overgeboekt naar de rekening van [gedaagde] en één keer rechtstreeks naar de rekening van Grolo. In totaal is een bedrag van € 71.595,19 op de rekening van de echtgenote van [gedaagde] gestort, waarvan een bedrag van € 70.160,-- is overgemaakt naar de rekeningen van [gedaagde] en Grolo. Een bedrag van € 1.435,-- is derhalve op de rekening van de echtgenote van [gedaagde] achtergebleven. Van de rekening van [gedaagde] werd in de desbetreffende periode in totaal een bedrag van € 41.236,29 overgeboekt naar de rekening van Grolo, terwijl op die rekening aan stortingen door hemzelf en overschrijvingen door zijn echtgenote een bedrag van
€ 100.155,-- is ontvangen. Voldoende staat vast dat de stortingen en overboekingen afkomstig waren van het strandpaviljoen. Zulks volgt uit het feit dat de bedragen op de rekeningen van [gedaagde] en zijn echtgenote zijn gestort in dezelfde periode als die waarin [gedaagde] de contante opbrengsten van het strandpaviljoen afgedragen kreeg, waarbij er gedurende de zomerperiode een piek is te zien in de hoogte van de gestorte bedragen. Daarbij vinden de overboekingen van bedragen die gestort werden op de rekening van de echtgenote van [gedaagde] naar de rekening van [gedaagde] alleen plaats gedurende deze periode. Ten slotte zijn door [gedaagde] van de rekening van Grolo bedragen betreffende stortingskosten overgemaakt naar zijn eigen rekening en naar die van zijn echtgenote, welke bedragen bijna exact corresponderen met het aantal stortingen dat door hen is gedaan. Zo is onder vermelding van ‘stortingskosten’ een bedrag dat correspondeert met 11 stortingen overgemaakt naar de rekening van [gedaagde], op welke rekening 12 stortingen zijn gedaan, en een bedrag voor 14 stortingen naar de rekening van zijn echtgenote, dat overeenkomt met het aantal stortingen dat door haar is gedaan.
[gedaagde] heeft zijn stelling dat een deel van de contante stortingen op de rekeningen van hem en zijn echtgenote afkomstig zou zijn van andere door hen geëxploiteerde bedrijven tegenover de gemotiveerde betwisting door Grolo niet voldoende onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
2.10.
Uit het vorenstaande volgt dat ten aanzien van een bedrag van (€ 58.918,71+
€ 1.435,--=) € 60.353,71 is bewezen dat [gedaagde] zich dit onrechtmatig heeft toegeëigend. Van dit bedrag is immers komen vast te staan dat het afkomstig is van de exploitatie van het strandpaviljoen, aan hem dan wel zijn echtgenote is afgedragen op de privérekening van hem c.q. van zijn echtgenote is gestort en niet is afgedragen aan Grolo.
Ten aanzien van de rest van het hierboven genoemde bedrag van € 90.071,76, derhalve een bedrag van € 29.718,05, is onduidelijk wat daarmee is gebeurd. Nu echter niet concreet is gemaakt waar het geld is gebleven, kan ook niet worden geconcludeerd dat [gedaagde] zich dat bedrag onrechtmatig heeft toegeëigend. Voor dat wat deel van haar vordering betreft is Grolo er derhalve niet in geslaagd te bewijzen dat er sprake is van onrechtmatige toeëigening door [gedaagde].
2.11.
Na vermeerdering van eis vordert Grolo voorts een bedrag van € 16.912,93 van [gedaagde] wegens het doen van priveuitgaven vanaf de rekening van Grolo en het onrechtmatig gebruik en onrechtmatig toeëigenen van eigendommen van Grolo. Zij verwijst daarbij naar de overgelegde administratie van het strandpaviljoen. De rechtbank zal hierna de ter zake door Grolo opgevoerde posten bespreken.
Inventaris en kleine aanschaffingen
2.12.
Grolo stelt dat [gedaagde] bij de voortzetting van de exploitatie van het strandpaviljoen in 2012 zonder dat daar afspraken over waren gemaakt of door [gedaagde] een vergoeding voor is betaald, gebruik heeft gemaakt van eigendommen van Grolo, zoals inventaris en zaken geboekt onder de post “kleine aanschaffingen”. Ter zake worden bedragen van respectievelijk € 3.903,45 en € 1.657,23 gevorderd. [gedaagde] heeft in zijn conclusie na enquête in reactie hierop gesteld dat aan het eind van het seizoen de eigendommen van Grolo zijn verdeeld tussen hem en [getuige 1], zodat Grolo na 4 november 2011 geen activa meer in eigendom had. Nu Grolo deze stelling niet heeft weersproken, kan niet worden geconcludeerd dat [gedaagde] de desbetreffende zaken onrechtmatig heeft gebruikt c.q. zich deze zaken onrechtmatig heeft toegeëigend. De ter zake gevorderde bedragen komen derhalve niet voor toewijzing in aanmerking.
Brandstofkosten
2.13.
Deze post betreft de door [gedaagde] van de rekening van Grolo betaalde brandstofkosten van in totaal € 2.766,50. Grolo heeft onweersproken gesteld dat [gedaagde] vele malen zijn privé-brandstofuitgaven heeft voldaan vanaf de rekening van Grolo zonder dat daaraan een afspraak tussen partijen ten grondslag lag. De kosten zijn volgens Grolo ook niet in rekening-courant verantwoord. [gedaagde] heeft deze stelling slechts in algemene bewoordingen betwist, door te stellen dat de privébetalingen van partijen die via de rekening van Grolo zijn gelopen, zijn verwerkt in de rekening-courant. De rechtbank acht die enkele betwisting onvoldoende om de met stukken onderbouwde stelling van Grolo te kunnen weerleggen. Gelet op het vorenstaande is voldoende komen vast te staan dat voornoemde bedragen privébetalingen van [gedaagde] betreffen die ten onrechte ten laste van Grolo zijn gekomen. Deze post komt dan ook voor toewijzing in aanmerking tot het ter zake gevorderde bedrag van € 2.766,50.
Autokosten
2.14.
Deze post betreft de na het einde van de exploitatie van het strandpaviljoen gemaakte kosten voor de op naam van Grolo staande auto met kenteken [kenteken] welke [gedaagde] in zijn bezit had. Voor zover uit de stellingen van [gedaagde] al een betwisting ter zake deze vordering kan worden afgeleid, is deze te algemeen geformuleerd en derhalve onvoldoende om de met stukken onderbouwde stelling van Grolo op dit punt te kunnen weerleggen.
Derhalve is voldoende komen vast te staan dat de beide facturen kosten betreffen van [gedaagde] privé die betaald zijn door Grolo. Deze post komt dan ook voor toewijzing in aanmerking tot het ter zake gevorderde bedrag van € 703,43.
Kantoorkosten
2.15.
Deze kosten hebben betrekking op de posten NXS internet en DirectPay voor een totaalbedrag van € 799,33. Grolo stelt dat uit navraag blij NXS en DirectPay is gebleken dat deze kosten ten behoeve van [gedaagde] in privé zijn gemaakt, nu hij als klant op de facturen is vermeld. Grolo verwijst ter onderbouwing van haar stelling tevens naar een overzicht van de websites waarvoor zij een factuur heeft gestuurd. [gedaagde] heeft deze vordering slechts in algemene bewoordingen betwist door te stellen dat door hem geen privébetalingen zijn geboekt ten laste van Grolo en dat de enkele privébetalingen die via de rekening van Grolo zijn gelopen, verwerkt zijn in de rekening-courant.
De rechtbank acht een dergelijke niet nader onderbouwde betwisting onvoldoende om de met stukken onderbouwde stelling van Grolo op dit punt te kunnen weerleggen. Derhalve is voldoende komen vast te staan dat de betreffende posten kosten betreffen van [gedaagde] privé die betaald zijn door Grolo. Deze post komt dan ook voor toewijzing in aanmerking tot het ter zake gevorderde bedrag van € 799,33.
Verkoop en reiskosten
2.16.
Deze post betreft hotelovernachtingen in Duitsland en in Den Haag. Grolo heeft onweersproken gesteld dat de desbetreffende kosten door [gedaagde] zijn gedeclareerd terwijl er geen afspraak bestond op grond waarvan Grolo dergelijke kosten zou dragen. Voor zover uit de stellingen van [gedaagde] al een betwisting ter zake van deze vordering kan worden afgeleid is deze te algemeen geformuleerd en derhalve onvoldoende om de met stukken onderbouwde stelling van Grolo op dit punt te kunnen weerleggen. Gelet op het vorenstaande is voldoende komen vast te staan dat voornoemde bedragen privébetalingen van [gedaagde] betreffen die ten onrechte ten laste van Grolo zijn gekomen. Deze post komt dan ook voor toewijzing in aanmerking tot het ter zake gevorderde bedrag van € 711,90.
Kas/liquide middelen
2.17.
Deze post betreft in de juli 2011 gemaakte kosten bij “The Soprano’s piano bar” in Amsterdam ad € 162,50 en bij strandpaviljoen “de Oase” in Domburg ad € 94,00, een restaurantrekening van € 201,97 d.d. 30 november 2011 en brandstofkosten d.d. 15 juni 2011 en 18 juli 2011 van respectievelijk € 250 en € 27,17. Grolo heeft onweersproken gesteld dat deze kosten uit de kas zijn opgenomen door [gedaagde] en dat ten aanzien van dergelijke kosten tussen partijen geen afspraken zijn gemaakt betreffende het declareren daarvan. Voor zover uit de stellingen van [gedaagde] al een betwisting ter zake van deze vordering kan worden afgeleid is deze te algemeen geformuleerd en derhalve onvoldoende om de met stukken onderbouwde stelling van Grolo op dit punt te kunnen weerleggen. Grolo heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende aangetoond dat voornoemde bedragen privébetalingen van [gedaagde] betreffen die ten onrechte ten laste van Grolo zijn gekomen. Deze post komt dan ook voor toewijzing in aanmerking tot het ter zake gevorderde bedrag van € 735,64.
Rabobank
2.18.
Deze post betreft bedragen die zijn voldaan van de rekening van Grolo, namelijk bankkosten, een pintransactie op Aruba van € 493,56, betalingen aan restaurant De Vriendschap te Middelburg ad € 41,60, een betaling aan het postkantoor van € 9,40, de tankkosten van € 45,96 en € 58,84 en de aankopen bij Profix van € 19,92. Uit de ter zake overgelegde stuken blijkt dat al deze bedragen na het einde van de exploitatie van het strandpaviljoen ten laste van de rekening van Grolo zijn gekomen. [gedaagde] heeft deze vordering slechts in algemene bewoordingen betwist door te stellen dat door hem geen privébetalingen zijn geboekt ten laste van Grolo en dat de enkele privébetalingen die via de rekening van Grolo zijn gelopen, verwerkt zijn in de rekening-courant.
Ten aanzien van de onder deze post vallende ‘bankkosten’ overweegt de rechtbank dat aan de hand van de stukken niet zonder meer kan worden vastgesteld dat deze kosten privébetalingen betreffen, zodat het ter zake gevorderde bedrag niet toewijsbaar is. Betreffende de pintransactie op Aruba is door [gedaagde] niet betwist dat hij deze opname heeft gedaan. Het ter zake gevorderde bedrag van € 493,56 is terug te vinden op de derde pagina van productie 32c. Nu achter dat bedrag echter het woord rekening-courant vermeld staat, hetgeen lijkt te wijzen op een verwerking ervan in de rekening-courant zoals [gedaagde] stelt, kan ten aanzien van dit bedrag niet worden geconcludeerd dat het ten onrechte ten laste van Grolo is gekomen. Dit bedrag komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking. Ten aanzien van de betalingen aan restaurant De Vriendschap te Middelburg, het postkantoor, Profix en de tankkosten is aan de hand van de overgelegde stukken, waaruit blijkt dat de desbetreffende kosten na het einde van de exploitatie van het strandpaviljoen zijn gemaakt en nu [gedaagde] deze posten slechts in algemene bewoordingen en niet nader onderbouwd heeft betwist, voldoende aangetoond dat het gaat om privébetalingen van [gedaagde]. Ter zake van deze post is derhalve een bedrag van € 175,72 toewijsbaar.
Auto
2.19.
Grolo stelt dat de bedrijfsauto van Grolo met kenteken [kenteken] door [gedaagde] is verkocht aan een derde zonder dat daar afspraken over waren gemaakt tussen partijen en zonder dat de opbrengst van die verkoop aan Grolo is toegekomen. Grolo begroot haar schade ter zake op een bedrag van € 2.732,--, zijnde de dagwaarde van de auto op het moment van verkoop (in januari 2012) en verwijst daarbij naar de door haar overgelegde prijsanalyse. Voor zover uit de stellingen van [gedaagde] al een betwisting inzake deze vordering kan worden afgeleid, is deze te algemeen geformuleerd en derhalve onvoldoende om de met stukken onderbouwde stelling van Grolo op dit punt te kunnen weerleggen. Deze post komt dan ook voor toewijzing in aanmerking tot het ter zake gevorderde bedrag van
€ 2.732,--.
Accountant van der Post
2.20.
Grolo vordert de kosten van de accountant die zij heeft ingeschakeld teneinde de door [gedaagde] opgestelde administratie van het strandpaviljoen inzichtelijk te maken als kosten gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen deze post en het ter zake gevorderde bedrag van € 2.082,50. Dit bedrag is derhalve toewijsbaar zoals gevorderd.
2.21.
Samenvattend is ter zake de privéuitgaven van [gedaagde] van het gevorderde bedrag van € 16.912,93 een bedrag van € 10.707,02 toewijsbaar.
2.22.
Uit het vorenstaande volgt dat de vordering van Grolo zal worden toegewezen tot een bedrag van (€ 60.353,71 + € 10.707,02=) € 71.060,73. De mede gevorderde wettelijke rente, waartegen geen verweer is gevoerd, is voor zover het een bedrag van € 60.353,71 betreft toewijsbaar zoals gevorderd vanaf 31 augustus 2011. Over het bedrag van
€ 10.707,02 betreffende de privéuitgaven van [gedaagde] zal, anders dan gevorderd, de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 22 januari 2014, de datum waarop de betrokken vordering werd ingesteld.
in reconventie
2.23.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de conventionele vordering volgt dat er geen sprake is van een ten onrechte tegen [gedaagde] aanhangig gemaakte procedure. Gelet daarop kan derhalve ook niet worden geconcludeerd dat Grolo ten onrechte beslag heeft gelegd ten laste van [gedaagde], zodat de gevorderde verklaring voor recht, teruggave van de door [gedaagde] gestelde bankgarantie en de vordering tot betaling van schadevergoeding door Grolo, niet voor toewijzing in aanmerking komen.
in conventie en in reconventie
2.24.
[gedaagde] zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Grolo worden begroot op:
  • dagvaarding € 79,27
  • beslagexploit € 227,23
  • griffierecht (incl. € 575,-- beslag) € 1.789,--
  • salaris advocaat (8,5 x tarief € 1.421)
totaal € 14.174,--

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Grolo te betalen een bedrag van € 60.353,71 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Grolo te betalen een bedrag van € 10.707,02 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
in conventie en in reconventie
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten (daaronder begrepen de beslagkosten), aan de zijde van Grolo tot op heden begroot op € 14.174,--;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.M. Raaijmaakers-Rottier en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2015. [1]

Voetnoten

1.type: aij