Op 28 april 2015 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 12-700126-12. Het verzoek van de verdachte om te verklaren dat de zaak geëindigd is, is afgewezen. De verdachte was niet aanwezig bij de behandeling van het verzoekschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in deze zaak wordt verdacht van bedreiging en mishandeling, gepleegd op 4 maart 2012. De verdachte werd op 6 maart 2012 aangehouden, maar na verhoor op dezelfde dag weer in vrijheid gesteld. Sinds de aanhouding zijn er geen vervolgingshandelingen meer verricht. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met een eerdere veroordeling van de verdachte op 21 juli 2014 voor andere ernstige feiten, waarvoor hij een gevangenisstraf van 15 jaar heeft gekregen. De rechtbank overweegt dat het openbaar ministerie prioriteit heeft gegeven aan de behandeling van deze eerdere zaak, wat heeft geleid tot het aanzienlijke tijdsverloop in de huidige zaak. De rechtbank concludeert dat de verdachte zelf verantwoordelijk is voor de ontstane onzekerheid over de voortzetting van de vervolging. De beslissing van de rechtbank is genomen in het licht van artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat een vervolging kan eindigen als deze niet wordt voortgezet. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen grond is om het verzoek van de verdachte in te willigen, ook al heeft de officier van justitie zich in een andere zaak niet verzet tegen beëindiging.