4.3.2Feit 2
De rechtbank gaat uit van de volgende redengevende feiten en omstandigheden, die zijn ontleend aan de daarbij in de voetnoten genoemde wettige bewijsmiddelen:
- verdachte deed op 7 maart 2013 in Vlissingen een aangifte van verhuizing. Op het betreffende formulier, bestemd voor inschrijving in de Gemeentelijke Basis Administratie van de gemeente Vlissingen, vermeldde hij dat [adres pand 1] te Vlissingen zijn nieuw woonadres was en dat hij op dat adres “inwonend” was bij [eigenaar pand 1], niet zijnde een briefadres of een geheim adres;
- volgens de mede-eigenaresse van het pand [adres pand 1], mevrouw [mede-eigenaar pand 1] heeft verdachte nooit op dat adres gewoond. Hij is niet één keer in de woning geweest.;
- in zijn aan de rechtbank overgelegde schriftelijke verklaring d.d. 29 oktober 2014 bevestigt verdachte dat hij de aangifte onjuist heeft ingevuld. Ter zitting op 26 maart 2015 heeft hij naar de inhoud van deze schriftelijke verklaring verwezen. Voorts heeft hij ter zitting verklaard dat hij het betreffende formulier heeft ingevuld en ondertekend.
Bewijsverweer/oogmerk tot misleiding
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte doelbewust heeft gehandeld met betrekking tot het gebruiken of doen gebruiken van de onjuiste aangifte.
Verdachte stelt dat hij heeft bedoeld zijn postadres te wijzigen. Er kwam een ambtenaar met het verhuisformulier naar zijn kamer op het gemeentehuis. Op het formulier was een aantal velden al ingevuld en een aantal gegevens moest nog door hem worden ingevuld. Dat heeft hij gedaan terwijl de ambtenaar aan zijn bureau stond. Het gebeurde als het ware tussen de bedrijven door. Hij heeft toen niet opgemerkt dat het vakje “briefadres” niet is aangevinkt. Hij moet nu vaststellen dat hij dit formulier kennelijk onvoldoende nauwkeurig heeft bestudeerd om dit op te merken. Datzelfde geldt voor de toestemmingsverklaring. Achteraf bezien is het slordig, maar er is en was geen sprake van opzet om de formulieren onjuist in te vullen. Hij benadrukt dat hij nooit heeft doen voorkomen of de indruk gewekt dat hij feitelijk bij de heer [eigenaar pand 1] woonde of overnachtte en nooit geheimzinnig heeft gedaan over de plaatsen waar hij wel overnachtte. Hij hecht er ook aan op te merken dat hij geen enkel financieel voordeel had bij het opgeven van een woonadres in plaats van een postadres. Hij kan uiteindelijk alleen maar zeggen dat hij het formulier kennelijk te vlug heeft ingevuld. En omdat een ambtenaar het aan kwam dragen en bij het invullen meekeek, heeft hij er misschien ook teveel op vertrouwd dat het goed was.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte stond in de periode van 29 januari 1990 tot 10 maart 2014 in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) ingeschreven op de navolgende adressen:
van 29 januari 1990 tot 1 mei 2012: [adres], (tot 1 januari 2006) gemeente
Leersum, (vanaf 1 januari 2006) gemeentedeel
Leersum, gemeente Utrechtse Heuvelrug;
van 1 mei 2012 tot 7 maart 2013: [adres pand 2], gemeente Vlissingen;
van 7 maart 2013 tot 26 juni 2013: [adres pand 1], gemeente Vlissingen, en
van 26 juni 2013 tot 10 maart 2014: [adres], gemeentedeel Leersum, gemeente
Utrechtse Heuvelrug.
Per 9 juni 2011 trad verdachte aan als wethouder in de gemeente Vlissingen. Volgens artikel 36a Gemeentewet dient een wethouder binnen een jaar na aanstelling door de gemeenteraad in de gemeente van aanstelling te wonen. Verdachte kreeg op 9 juni 2011 van de gemeenteraad ontheffing van het woonplaatsvereiste voor de periode van een jaar. Van de mogelijkheid om verlenging van deze ontheffing aan te vragen heeft verdachte geen gebruik gemaakt, zodat hij uiterlijk 9 juni 2012 in Vlissingen moest wonen.
Vanaf 1 juli 2011 huurde verdachte een appartement aan [adres pand 2] te Vlissingen. Hij kreeg daardoor het eerste jaar na zijn aanstelling recht op een maandelijkse pensionkostenvergoeding en een kilometervergoeding in het kader van de pensionkostenregeling voor woon-werkverkeer Vlissingen-Leersum vv in de weekeinden, en wel tot 9 juni 2012. In dat eerste jaar kon hij daarnaast de hypotheekrente van zijn woning blijven aftrekken omdat hij daar nog woonde.
Toen de toenmalig beleidsmedewerker Personeel en Organisatie ([naam beleidsmedewerker P&O]) ontdekte dat de pensionkostenvergoeding ten onrechte voor een langere periode dan een jaar aan verdachte was uitgekeerd, namelijk tot en met november 2012, sprak hij verdachte daarover aan en zei hem dat dit gecorrigeerd moest worden. In een memo d.d. 21 november 2012 lichtte [naam beleidsmedewerker P&O] verdachte tevens zijn woonverplichting nader toe. De betreffende memo houdt onder meer in:
“Beste [verdachte],
Een wethouder is verplicht in de gemeente te wonen. De gemeenteraad kan voor maximaal een jaar ontheffing van de woonverplichting verlenen. Dat is ook bij je benoeming gebeurd. In de tussentijd is er recht op vergoeding van pensionkosten en reiskosten woon- werkverkeer. Beide heb je ontvangen. Sinds juni woon je feitelijk in Vlissingen, je bent daar ingeschreven in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA). Daarmee voldoe je aan de woonverplichting.
Daarmee is ook de grond voor pensionkostenvergoeding vervallen, want sinds juni is je adres aan de [straatnaam] geen pension meer, maar je feitelijke woonadres.
Het feit dat je in Vlissingen in het GBA bent ingeschreven heeft voor jou verstrekkende nadelige financiële gevolgen omdat daarmee je woning (de rechtbank leest: in Leersum) fiscaal anders behandeld wordt. (…)
Je vertelde me dat iemand van P&O in juni je informatie zou hebben gegeven waaruit je opmaakte dat je nog(de rechtbank leest:
recht) zou hebben op vergoeding van pensionkosten. Ik heb inmiddels vastgesteld dat je contact hebt gehad met [naam] en daarbij is de vraag aan de orde gesteld of je nu definitief verhuisd was. Daarop heb je gezegd dat je je huis in Leersum nog gewoon zou aanhouden. Daaruit is de conclusie getrokken dat de pensionsituatie nog steeds van toepassing was. Formeel dus ten onrechte, vanwege de inschrijving in het GBA.
Wat zijn je opties:
Niets doen
Dan vervalt de pensionkostenvergoeding van € 1.305,- netto per maand en je houdt je fiscale problemen.
Verhuizen binnen Vlissingen
Naar een goedkopere woonruimte. De pensionkostenvergoeding vervalt en als je nieuwe woonruimte (veel) goedkoper is dan de huidige dan heb je minder nadeel. Je houdt de fiscale problemen.
Uitschrijven uit GBA Vlissingen zonder nieuwe ontheffing woonverplichting
Of terug naar Leersum of naar je woonruimte in Heinkenszand. Dat lost je fiscale problemen op, maar je voldoet niet meer aan je woonverplichting. Als je de gemeenteraad daar niet over informeert maak je(de rechtbank leest:
je-)zelf in dat opzicht kwetsbaar. Als je de gemeenteraad daar wél over informeert ben je afhankelijk van de opstelling van de raad.
Opnieuw ontheffing woonverplichting vragen (dus uitschrijven uit GBA)
Als die wordt verleend heb je weer recht op pensionkosten en zijn je fiscale problemen opgelost. Als die niet wordt verleend heb je een probleem met de raad.
[naam beleidsmedewerker P&O] verklaart hierover dat verdachte in de eerste periode dat hij gebruik maakte van het huurappartement aan de [adres pand 2] te Vlissingen zich niet heeft in laten schrijven in de gemeente Vlissingen. Naar [naam beleidsmedewerker P&O] begreep hield dit verband met het feit dat verdachte een woning had met wat fiscale voordelen. De fiscale voordelen gelden voor de eigenaar van die woning mits die er ook woont, dus had verdachte alle reden ingeschreven te staan in de gemeente waar die woning was. [naam beleidsmedewerker P&O] verklaart dat verdachte dat zelf op enig moment zo aan hem vertelde en die situatie zo bij hem heeft neergelegd. [naam beleidsmedewerker P&O] heeft verdachte daarop uitgelegd dat hij moest kiezen tussen tóch te verhuizen of de raad nog een keer om ontheffing te vragen.
Op 30 november 2012 zegde verdachte de huur van het appartement aan [adres pand 2] op met ingang van 1 januari 2013. Als reden voor deze beëindiging schreef hij in een email aan de betrokken verhuurmakelaar: “
o.a. fiscale regelingen in relatie tot mijn woning in Leersum noodzaken mij de huur van de woning aan de [adres pand 2] te moeten beëindigen”.
Verdachte meldde [naam beleidsmedewerker P&O] dat hij per 1 januari 2013 over een andere woonruimte in Vlissingen beschikte. Naar aanleiding van de correctie van de ten onrechte uitgekeerde pensionkostenvergoeding vroeg verdachte of dit niet anders geïnterpreteerd kon worden zodat het toch betaald kon worden en hij vroeg tevens de pensionkostenvergoeding over december uit te betalen. [naam beleidsmedewerker P&O] schreef verdachte dat hij de uitbetaling van de pensionkostenvergoeding over december 2012 niet zonder meer kon doen omdat de toepasselijke regels daar niet in voorzien. Arendse stelde voor dat het bedrag van de teveel ontvangen pensionkostenvergoeding mogelijk verrekend kon worden met vergoedingen voor verhuiskosten (herinrichtingskosten, dubbele woonlasten en transportkosten voor overbrenging van de inboedel), waar verdachte recht op zou krijgen als hij naar Vlissingen zou verhuizen, maar dat verdachte dit eerst ter goedkeuring aan de raad moest voorleggen. Dat is niet gebeurd.
Verdachte liet zich vervolgens per 7 maart 2013 in het GBA-register inschrijven op het adres [adres pand 1], gemeente Vlissingen als “inwonend bij:
[eigenaar pand 1]”.
Bij genoemde aangifte is een zogenoemde “toestemmingsverklaring” gevoegd.
Dit formulier “verklaring ten behoeve van de juiste bijhouding van het bevolkingsregister van de gemeente Vlissingen” bevat twee verklaringen (onder A en B), die elk met een ander (hierna cursief afgedrukt) handschrift zijn ingevuld en ondertekend, te weten:
“A.
Ondergetekende
naam, voornamen:
[eigenaar pand 1]
geboren op:
[geboortedatum eigenaar pand 1]
Wonende te Vlissingen
adres:
[adres pand 1],
postcode/woonplaats:
[postcode pand 1] Vlissingen
Verklaart hiermee dat
B.
naam, voornamen:
[verdachte]
geboren op:
[geboortedag] 1953
oude adres:
[adres pand 2]
postcode/woonplaats:
[postcode pand 2]
(vorige) gemeente:
Vlissingen
1. Op zijn/haar adres woont en er mee instemt dat dat deze op zijn/haar adres wordt ingeschreven.
2. Bekend te zijn met de betreffende bepalingen van de Wet gemeentelijke basisadministratie personen (GBA) en dat deze verklaring daar niet mee in strijd is;
3. Dit formulier naar waarheid te hebben ingevuld.
Vlissingen,
7 maart 2013.
Het formulier is onder “B” ingevuld en ondertekend door verdachte.
[getuige], manager bij de gemeente Vlissingen, onder meer belast met de basisregistratie personen verklaarde op 12 maart 2014:
De inschrijving van de oud-wethouder van de gemeente Vlissingen, [verdachte], van
7 maart 2013 tot 26 juni 2013 in perceel [adres pand 1] te Vlissingen was een inschrijving als bewoner. In een gesprek met oud-wethouder [verdachte] is expliciet
aangegeven wat er van hem werd verwacht als ingeschrevene op het adres [adres pand 1] te Vlissingen. Mijn medewerkers herinnerden zich nog dat zij dit gesprek met oud-wethouder [verdachte] hebben gevoerd om duidelijkheid te krijgen om wat voor een inschrijving het hier ging. In het gesprek en uit het inschrijfformulier blijkt dat het om een verhuizing gaat naar het adres [adres pand 1] te Vlissingen, niet zijnde een briefadres of een geheim adres.
[mede-eigenaar pand 1], mede-eigenaresse [adres pand 1] verklaarde op 5 maart 2014:
De heer [verdachte] is een kennis van ons. Mijn man, [eigenaar pand 1] en ik spraken de heer [verdachte] wel eens op een terras hier aan de Boulevard te Vlissingen. Op enig moment vorig jaar, tijdens één van die gesprekken, vertelde hij dat hij op zoek was naar een adres in Vlissingen om post te laten bezorgen, meer niet.
[aangever] (aangever) heeft op 13 februari 2014 verklaard:
Ik heb begin/half april 2013 geprobeerd vast te stellen of de heer [verdachte] daadwerkelijk op het adres [adres pand 1] woonde. Ik heb een periode lang geprobeerd bevestigd te krijgen dat hij er ook daadwerkelijk woonde maar dat is mij niet gelukt. Ik heb ook geprobeerd de heer [verdachte] daarover persoonlijk aan te spreken maar hij wilde mij daarover niet te woord staan. Begin mei 2013 heb ik toen een mail gestuurd naar de fractievoorzitter van de VVD, [naam fractievoorzitter], met de vraag waar de heer [verdachte] nu eigenlijk woonde en hoe het zat met zijn declaraties voor reis- en verblijfkosten. Ik stuurde deze mail naar haar omdat de heer [verdachte] wethouder was namens de VVD. Zij is vervolgens met die mail naar wethouder [verdachte] gegaan maar die wilde er absoluut niet over praten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte niet van plan was om gedurende zijn wethouderschap van de gemeente Vlissingen in die gemeente te gaan wonen. Hij hield zijn eigen woning in Leersum aan.
Nadat hij vanwege het vervallen van de pensionkostenvergoeding de huur van een appartement aan [adres pand 2] te Vlissingen had opgezegd, liet verdachte zich op het adres van het echtpaar [eigenaar en mede-eigenaar pand 1] in de GBA-administratie inschrijven als “inwoner” van Vlissingen. Op de vraag van de rechtbank waarom hij als postadres koos voor het adres van relatief onbekenden (bij wie hij nooit thuis kwam) in plaats van bijvoorbeeld het gemeentehuis, waar hij toch op doordeweekse dagen aanwezig was, heeft verdachte geen antwoord gegeven.
De verklaring van verdachte dat hij nooit heeft doen voorkomen of de indruk heeft gewekt dat hij feitelijk bij de heer [eigenaar pand 1] woonde of overnachtte en nooit geheimzinnig heeft gedaan over de plaatsen waar hij wel overnachtte, staat in schril contrast tot de verklaring van aangever [aangever] dat verdachte (ook met zijn fractievoorzitter van de VVD) daar niet over wilde praten.
Het dossier geeft het beeld van een persoon die oog heeft voor de (financiële) regelingen die de wet hem bieden. Verdachte wist op 7 maart 2013 uit mondelinge en schriftelijke informatie van [naam beleidsmedewerker P&O] dat hij uit hoofde van zijn wethouderschap de verplichting had om uiterlijk een jaar na zijn aanstelling (op 9 juni 2012) in de gemeente Vlissingen feitelijk te wonen, maar hij koos – om welke (fiscale) reden ook - ervoor zijn eigen woning in Leersum te behouden. Vanaf november 2012 was hij er al op aangesproken dat hij problemen zou kunnen krijgen met de raad als hij niet aan zijn woonverplichting voldeed en dat een inschrijving in het GBA-register nadelig zou zijn voor het fiscale voordeel dat hij had van zijn woning in Leersum.
In die context vulde hij het formulier betreffende de aangifte van verhuizing naar het adres [adres pand 1] te Vlissingen in en vermeldde hij ten behoeve van de inschrijving in het GBA–register dat hij “inwoner” was van Vlissingen. Hoewel hem bij het invullen van de aangifte van verhuizing expliciet werd aangegeven wat er als ingeschrevene van hem werd verwacht, kruiste hij niet aan dat dit adres een “briefadres” was.
Uit deze vaststelling kan bezwaarlijk anders worden geconcludeerd dan dat verdachte de aangifte van verhuizing tenminste met het oog op te doen voorkomen dat hij in Vlissingen woonde, heeft opgemaakt, gedateerd en ondertekend met de bedoeling dit geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Aldus heeft verdachte met het vereiste oogmerk – in de zin van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht – gehandeld.