Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 maart 2015 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie betreffende de oudedagsreserve (FOR) van een ondernemer. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2011, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende per 1 januari 2011 een oudedagsreserve had van € 11.811 en een ondernemingsvermogen van € 16.463. De inspecteur had een lagere toevoeging aan de FOR toegestaan dan de belanghebbende had aangegeven, wat leidde tot het geschil over de hoogte van de toevoeging aan de FOR.
Tijdens de zitting op 12 maart 2015 in Eindhoven is het standpunt van de belanghebbende besproken, waarbij hij stelde dat de toevoeging aan de FOR niet beperkt zou moeten worden op basis van de vermogenstoets, omdat de toevoeging niet zou leiden tot een FOR die hoger is dan het ondernemingsvermogen. De rechtbank overwoog dat de wettekst van artikel 3.68, lid 2, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) de inspecteur in het gelijk stelde, omdat de toevoeging aan de FOR niet meer kon zijn dan het verschil tussen het ondernemingsvermogen en de bestaande oudedagsreserve.
De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarbij zij ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel verwierp. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van ongelijke behandeling, aangezien de regels voor zowel de belanghebbende als vergelijkbare ondernemers gelijk zijn, maar de uitkomsten verschillen door de specifieke omstandigheden van de belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.