ECLI:NL:RBZWB:2015:1843

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 maart 2015
Publicatiedatum
23 maart 2015
Zaaknummer
14_5995
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor woonzorgcentrum in Vlissingen: toetsing aan bestemmingsplan en ladder voor duurzame verstedelijking

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 maart 2015, werd het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen inzake de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een woonzorgcomplex in het plangebied Scheldekwartier ongegrond verklaard. Eiseres, die eigenaar is van appartementen in de nabijheid van het project, stelde dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan en dat er een verklaring van geen bedenkingen vereist was. De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om de omgevingsvergunning te verlenen, ook al was het project in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank benadrukte dat de toetsing van de discretionaire bevoegdheid van het college terughoudend moest plaatsvinden.

De rechtbank constateerde dat de omgevingsvergunning niet in strijd was met de maximale bouwhoogtes die het bestemmingsplan toestond. Eiseres voerde aan dat de vergunde bouwhoogte negatieve gevolgen zou hebben voor haar zichtlijnen, privacy en zonlichttoetreding. De rechtbank oordeelde echter dat de vergunde bouwhoogte al binnen de grenzen van het bestemmingsplan viel en dat de zorgen van eiseres niet voldoende onderbouwd waren. Bovendien werd opgemerkt dat de vergunde ontwikkeling een actuele regionale behoefte aan woonzorgvoorzieningen vervulde, wat in lijn was met het kabinetsbeleid.

De rechtbank concludeerde dat het college in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid om de omgevingsvergunning te verlenen, en dat de belangen van eiseres niet onaanvaardbaar werden geschaad. De beslissing van de rechtbank werd openbaar uitgesproken en het beroep werd ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 14/5995 CHWA

uitspraak van 23 maart 2015 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], te [vestigingsplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. C.M.A. Delissen-Buijnsters,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghoudster], te [vestigingsplaats2],
vergunninghoudster, gemachtigde: mr. H.J.M. Besselink.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 12 augustus 2014 (bestreden besluit) van het college inzake het verlenen van een omgevingsvergunning aan vergunninghoudster voor het realiseren van een woonzorgcomplex met aanverwante voorzieningen in het plangebied [naam plangebied 1].
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 10 februari 2015.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en door haar adviseurs[naam adviseur1], [naam adviseur2] en [naam adviseur3]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger1],[naam vertegenwoordiger2],[naam vertegenwoordiger3] en [naam vertegenwoordiger4], Msc. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en door [naam vertegenwoordiger5] en[naam vertegenwoordiger6].

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is eigenaresse van 30 appartementen en 2 commerciële ruimten in het project ‘[naam project]’ in het plangebied [naam plangebied 1] te [vestigingsplaats2].
Op 3 juni 2014 heeft vergunninghoudster bij het college een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor de activiteit planologisch strijdig gebruik. Feitelijk gaat het om het realiseren van een woonzorgcomplex met aanverwante voorzieningen (het project) in het plangebied [naam plangebied 1], ter plaatse van de voormalige [naam gebouw] en het oostelijk daaraan grenzende bouwperceel aan de [adres1] en [adres2] (de locatie). In het verleden was op deze locatie scheepswerf [naam scheepswerf] gevestigd.
Het college heeft het ontwerpbesluit vanaf 12 juni 2014 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Eiseres heeft een zienswijze naar voren gebracht.
Bij het bestreden besluit heeft het college, onder weerlegging van de zienswijze van eiseres, de omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend. De vergunning ziet op het afwijken van het bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan]” ten behoeve van het realiseren van het project.
2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat een verklaring van geen bedenkingen vereist was, maar dat deze niet, althans niet op procedureel juiste wijze, is verleend door de gemeenteraad.
Daarnaast stelt eiseres dat zij, gelet op de inhoud van het masterplan “[naam plan]” uit 2006 en het daarop gebaseerde stedenbouwkundig bestek, deelplan I “[naam plan]”, geen rekening hoefde te houden met een grotere bouwhoogte dan 2 tot 3 bouwlagen aan de [adres2] en 3 tot 5 bouwlagen aan de [adres1]. Doordat in het plan van vergunninghoudster hogere bouwlagen worden toegepast, wordt de totale bouwhoogte van het complex opgerekt. Eiseres stelt dat de geplande bouwhoogte ernstige gevolgen voor haar gebouw heeft voor wat betreft zichtlijnen, privacy en zonlichttoetreding. Bovendien ontstaat een groot trekgat in de smalle [adres2] met de in verhouding hoge bebouwing. Eiseres vreest daarom voor windhinder in de [adres2]. Ter onderbouwing van haar standpunten heeft eiseres rapporten ingebracht van door haar ingeschakelde deskundigen, [naam kantoor1] stadsadvies en [naam kantoor2].
Verder stelt eiseres stelt dat het college ten onrechte niet heeft getoetst aan het bepaalde in artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) juncto artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), betreffende de ladder voor duurzame verstedelijking.
Tot slot verzoekt eiseres een proceskostenvergoeding, bestaande uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, reiskosten, verletkosten en kosten voor het inschakelen van deskundigen.
3. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo, voor zover hier van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, 3º, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
4. De rechtbank stelt vast dat het college bevoegd is om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, 3º, van de Wabo in afwijking van het bestemmingsplan omgevingsvergunning te verlenen voor het project.
Het college meent dat voor het onderhavige project geen verklaring van geen bedenkingen nodig is. Op 18 december 2014 heeft de raad alsnog een verklaring van geen bedenkingen afgegeven ten behoeve van het project. Gelet daarop behoeft deze beroepsgrond geen verdere bespreking meer.
5. Aan de rechtbank ligt de vraag voor of het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, 3º, van de Wabo in afwijking van het bestemmingsplan omgevingsvergunning te verlenen voor het project. De rechtbank mag de toepassing van deze discretoinaire bevoegdheid alleen terughoudend toetsen.
5.1
Op de locatie rust ingevolge het bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan]” (het bestemmingsplan) uit 1991 de bestemming “Industriële doeleinden”.
De rechtbank constateert dat het bestemmingsplan voorziet in maximale bouwhoogtes van deels 13 meter en deels 20 meter. Ter plaatse van de hoek van de [adres2] en de [adres1] staat het bestemmingsplan tot aan het gebouw van eiseres een bouwhoogte van 20 meter toe. Het project overschrijdt deze maximaal toegestane bouwhoogtes niet, zodat het project op dit punt niet in strijd is met het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning is wel nodig om, in afwijking van het bestemmingsplan, de locatie te gebruiken voor een woonzorgcomplex (maatschappelijk/wonen) in plaats van voor industrie.
5.2
Eiseres stelt dat het college in redelijkheid geen gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan omgevingsvergunning te verlenen en wijst daartoe in de eerste plaats op de volgende beleidsmatige stukken:
- het masterplan “[naam plan]”;
- het stedenbouwkundig bestek, deelplan I “[naam plan]”;
- de structuurvisie “[naam structuurvisie]”; en
- de ontwikkelingsvisie “[naam ontwikkelingsvisie]”.
De rechtbank stelt vast dat de genoemde documenten niet juridisch bindend zijn. Alleen de structuurvisie is een instrument op grond van de Wet ruimtelijke ordening. In deze structuurvisie is aangegeven dat het [naam plangebied 1] onderdeel wordt gemaakt van de binnenstad door het toevoegen van een divers woon- werk- en voorzieningenprogramma. Door [naam kantoor1] stadsadvies is in het rapport van 23 oktober 2014 erkend dat deze visie onvoldoende houvast biedt voor een nadere stedenbouwkundige invulling van het plangebied. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat een woonzorgcomplex niet past binnen de structuurvisie.
Het masterplan “[naam plan]” dateert uit 2006. [naam kantoor1] stadsadvies stelt terecht dat dit plan uitgaat van kleinschalige bebouwing rond de locatie, maar de rechtbank constateert dat dit eveneens gold voor de locatie waarop het gebouw van eiseres is gesitueerd. Deze visie was dus blijkbaar al eerder door het college verlaten, hetgeen juist voor eiseres ook kenbaar was.
Voorts stelt de rechtbank vast dat de in geding zijnde locatie buiten het plangebied van het stedenbouwkundig bestek, deelplan I valt.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank dan ook van oordeel dat op basis van de genoemde documenten in ieder geval niet verondersteld kon worden dat een ontwikkeling als het onderhavige project niet zou kunnen plaatsvinden. Het project is gebaseerd op de voortschrijdende ontwikkeling in de planologische visie op de locatie. Dat blijkt ook wel uit het meest recente beleidsstuk, de ontwikkelingsvisie “[naam ontwikkelingsvisie]” uit 2011, waarin de woon/zorg ontwikkeling specifiek wordt benoemd.
5.3
Voorts stelt eiseres stelt dat het college ten onrechte niet heeft getoetst aan artikel 5.20 van het Bor juncto artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, betreffende de ladder voor duurzame verstedelijking.
De rechtbank overweegt dat in de ruimtelijke onderbouwing van het project aandacht is geschonken aan de ladder voor duurzame verstedelijking en met name de vraag of de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Op bladzijde 7 van de ruimtelijke onderbouwing staat ten aanzien hiervan het volgende:
“Dit project voorziet voor een belangrijk deel in de vervanging en optimalisering van de bestaande woonzorgvoorzieningen in [vestigingsplaats2] (o.a. [naam woonzorgvoorzieningen]). Daarnaast wordt een uitbreiding van die voorzieningen beoogd. Vaststaat, dat er een actuele behoefte bestaat aan de met dit project beoogde woonzorgvoorzieningen in [vestigingsplaats2]. De locatie is een binnenstedelijke, zodat de conclusie luidt, dat dit project voldoet aan (de uitgangspunten van) de ladder van duurzame verstedelijking.”
Daarnaast is namens het college ter zitting toegelicht dat het woonzorgcomplex dient ter vervanging van een tijdelijk en gedateerd verpleegtehuis in de stad. Het aantal beschikbare plaatsen wordt echter verminderd. Er worden daarnaast 54 aangepaste woningen gerealiseerd, zodat mensen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen.
Volgens vergunninghoudster past dit streven binnen het kabinetsbeleid. Het betreft huurappartementen voor mensen met een zorgindicatie.
Verder is door het college gesteld dat het woonzorgcomplex niet conflicteert met het Woningbouwprogramma Walcheren. De uitbreiding van voorzieningen waarover in de ruimtelijke onderbouwing wordt gesproken, betreffen een kleinschalige winkelvoorziening en een koffieruimte. Deze in het project ondergebrachte ondergeschikte functies zijn gekoppeld aan zorg en toegespitst op de doelgroep. Deze voorzieningen zijn dan ook niet vergelijkbaar met commerciële voorzieningen met eenzelfde functie, zo stelt het college.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college met de hierboven geciteerde passage uit de ruimtelijke onderbouwing en de toelichting op zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat er een actuele regionale behoefte bestaat aan deze ontwikkeling en dat deze ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied passend en wenselijk is. Deze motivering is door eiseres niet overtuigend, betwist.
5.4
Ten aanzien van de afweging van de betrokken belangen stelt eiseres dat de vergunde bouwhoogte van het woonzorgcomplex ernstige gevolgen heeft wat betreft zichtlijnen, privacy en zonlichttoetreding van haar gebouw. Bovendien vreest eiseres voor windhinder als gevolg van het op te richten woonzorgcomplex.
Ten aanzien van het uitzicht en lichttoetreding overweegt de rechtbank dat op basis van het bestemmingsplan al rekening moest worden gehouden met bebouwing tot 20 meter hoog, die het uitzicht en de lichttoetreding negatief kan beïnvloeden. In zoverre worden eiseres en de bewoners van haar pand dus ook niet door de verleende omgevingsvergunning in deze belangen geschaad.
Voorts is van de zijde van eiseres erkend dat zij een belang heeft bij nadere invulling van het [naam plangebied 1]. Dat eiseres een andere invulling zou willen, maakt dat niet anders. Dat sprake zou zijn van (onaanvaardbare) aantasting van privacy heeft eiseres niet onderbouwd.
Ten aanzien van de gevreesde windhinder heeft het college in beroep alsnog een onderzoek laten verrichten door bureau [naam bureau]. In dit rapport wordt geconcludeerd dat de geplande bebouwing zowel positieve als negatieve gevolgen heeft voor het windklimaat bij het appartementencomplex van eiseres. Het positieve effect als gevolg van de afschermende werking van het bouwplan heeft volgens [naam bureau] duidelijk de overhand. De verslechtering van het windklimaat bij de entree van de appartementen kan met eenvoudige windafschermende maatregelen gecompenseerd worden (bijvoorbeeld een windscherm en luifel).
De rechtbank overweegt dat elke vorm van bebouwing de windcirculatie beïnvloedt. Ook hier geldt dat op grond van het bestaande bestemmingsplan bebouwing tot 20 meter hoog is toegestaan. Gelet hierop en op de onderzoeksresultaten van [naam bureau], heeft het college kunnen concluderen dat eventueel te verwachten windhinder geen beletsel vormt voor het toestaan van de onderhavige ontwikkeling.
Gelet hierop heeft het college in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan omgevingsvergunning te verlenen voor het project van vergunninghoudster.
6. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, voorzitter, en mr. M. Breeman en mr. G. Schnitzler, leden, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.