ECLI:NL:RBZWB:2015:1801

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 maart 2015
Publicatiedatum
23 maart 2015
Zaaknummer
AWB 14_2059 & AWB 14_3761 & AWB 14_6298
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake handhavingsbesluiten illegale bewoning Parc Patersven te Zundert

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een aantal ontbrekende handhavingsbesluiten met betrekking tot illegale bewoning op Parc Patersven te Zundert. Het beroep tegen 191 van deze besluiten is door de rechtbank als prematuur verklaard, wat betekent dat het niet-ontvankelijk is. Eiser heeft echter terecht gesteld dat verweerder niet tijdig heeft beslist over 193 kavels, wat leidt tot de conclusie dat er in totaal 100 handhavingsbeschikkingen ontbreken. Dit resulteert in een verbeurd bedrag van € 126.000,00 voor verweerder. Eiser had ook verzocht om een preventieve last onder dwangsom voor alle kaveleigenaren, maar dit verzoek werd afgewezen zonder voldoende onderzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van verweerder niet goed gemotiveerd was en heeft het beroep inzake de weigering van de preventieve last onder dwangsom gegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog beslissingen te nemen op de bezwaarschriften van eiser, met een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 100.000,00. De proceskosten van eiser zijn vastgesteld op € 974,00. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 9 maart 2015.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 14/2059 GEMWT, 14/3761 GEMWT en 14/6298 GEMWT

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. M.M. Breukers
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert, verweerder.

Procesverloop

Inzake 14/2059 heeft eiser bij brief van 25 maart 2014 beroep ingesteld tegen 191 hand-havingsbesluiten met betrekking tot recreatiewoningen op kavels in [naam park] binnen het zogeheten restsegment.
Naar aanleiding van dit beroep heeft op 24 april 2014 een regiezitting plaatsgevonden. Eiser heeft deze regiezitting bijgewoond, evenals zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M.A.J. Braspenning.
De rechtbank heeft de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
Inzake 14/3761 heeft eiser bij brief van 17 juni 2014 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen met betrekking tot - in totaal - 193 kavels op [naam park].
Inzake 14/6298 heeft eiser bij brief van 17 oktober 2014 beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaren tegen de weigering van verweerder om alle eigenaren van kavels op [naam park] een preventieve last onder dwangsom op te leggen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 26 januari 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoor-digen door mr. M.M.A.J. Braspenning en [naam persoon1].

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting van zowel 24 april 2014 als 26 januari 2015 gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser heeft op 2 januari 2014 aan verweerder verzocht “om overdracht van alle resterende besluiten inzake [naam park] over welke (hij) op dat moment nog niet beschikte”. Op 14 februari 2014 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld omdat verweerder naar zijn mening niet tijdig heeft beslist op zijn verzoek om afschriften van de gevraagde handhavingsbeschikkingen toe te zenden. Verweerder heeft bij besluit van 24 februari 2013 (lees: 2014, bestreden besluit I inzake 14/2059) laten weten dat op 12 februari 2014 de overdracht van alle resterende beschikkingen heeft plaatsgevonden, dat dit een handeling van feitelijke aard is en dat eiser daarom geen beroep op de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen toekomt.
Daarop heeft eiser bij brief van 25 maart 2014 beroep ingesteld tegen alle handhavings-besluiten met betrekking tot [naam park] binnen het zogenaamde restsegment. Volgens eiser betreft dit restsegment 191 huisnummers/kavels.
Op 24 april 2014 heeft een regiezitting op de rechtbank plaatsgevonden. Bij die gelegenheid is namens verweerder verklaard dat tot op dat moment ten aanzien van 144 kavels een of meer handhavingsbesluiten waren genomen. Voorts is namens verweerder ter zitting verklaard dat de destijds gemaakte afspraak tussen eiser en de rechtbank, te weten dat eiser geacht wordt alleen in beroep te komen tegen besluiten waarin de begunstigingstermijn langer dan 1 jaar is, aldus is opgevat dat daarna de handhavingsbeschikkingen met een begunstigingstermijn korter dan 1 jaar, niet naar eiser toegezonden behoefden te worden. Omdat dit een onjuiste interpretatie was, is namens verweerder toegezegd dat deze besluiten binnen 2 weken alsnog toegezonden zouden worden. Tevens is toegezegd dat eiser kopieën zou krijgen van de brieven waarin aan recreanten is medegedeeld dat ten aanzien van hun kavel geen met het bestemmingsplan strijdige bewoning is geconstateerd.
Op 2 juni 2014 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld omdat hij niet alle ontbrekende handhavingsbesluiten heeft gekregen. De naar aanleiding van de regiezitting alsnog aan hem toegezonden beschikkingen had eiser naar zijn zeggen al in zijn bezit.
Op 17 juni 2014 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen met betrekking tot de eerder bedoelde 191 kavels alsmede met betrekking tot kavel 24 en kavel 305 (bestreden besluiten II inzake 14/3761).
Op 2 januari 2014 heeft eiser aan verweerder verzocht om alle kaveleigenaren van [naam park] een preventieve last onder dwangsom op te leggen. Bij het primaire besluit van
20 februari 2014, verzonden 25 februari 2014, heeft verweerder dit verzoek afgewezen op grond van de overweging dat overtreding van het gebruiksverbod door kaveleigenaren niet klaarblijkelijk is.
Bij besluit van 9 september 2014 (bestreden besluit III inzake 14/6298) heeft verweerder het door eiser daartegen ingediende bezwaarschrift, ongegrond verklaard.
Op 8 december 2014 heeft verweerder een kaart van [naam park] naar de rechtbank gestuurd waarop 48 kavels zijn gemarkeerd als onbebouwd.
Op 22 januari 2015 heeft verweerder een kadastrale kaart van [naam park] naar de rechtbank gestuurd waarop 83 kavels zijn gemarkeerd als niet bewoond.

Met betrekking tot het beroep inzake 14/2059

2.1
Eiser heeft op 13 januari 2015 een lijst overgelegd met daarop aangegeven 229 kavels op Parc Patersven waar hij geen handhavingsbesluit over ontvangen heeft. Hiertoe behoren ook de 191 kavels waar het beroep inzake 14/2059 op ziet. Volgens eiser is deze lijst gebaseerd op alle informatie welke hem na de regiezitting op 24 april 2014 heeft bereikt.
2.2
Namens verweerder is verklaard dat eiser van alle handhavingsbesluiten die inzake [naam park] genomen zijn inmiddels een kopie heeft ontvangen. Tijdens de zitting op
26 januari 2015 heeft verweerder verklaard dat niet geadministreerd is welke besluiten aan eiser zijn toegezonden.
2.3
De rechtbank overweegt dat eiser in beroep duidelijk heeft aangegeven welke besluiten hij niet heeft ontvangen door middel van de door hem overgelegde lijst. Hoewel verweerder stelt dat alle genomen handhavingsbesluiten inmiddels aan eiser zijn overhandigd, is de rechtbank niet gebleken van besluiten met betrekking tot de kavels als genoemd op deze lijst. Verweerder heeft de ontbrekende besluiten in beroep niet kunnen overleggen. Eiser heeft de ontvangst van de ontbrekende besluiten ook steeds ontkend. Voorts overweegt de rechtbank dat verweerder niet beschikt over een verzendadministratie waaruit zou kunnen blijken dat ten aanzien van de 229 kavels wel handhavingsbesluiten zijn genomen en verzonden. De rechtbank acht daarom niet aannemelijk dat deze besluiten zijn genomen, laat staan dat ze in werking zijn getreden.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiser tegen 191 van deze ontbrekende besluiten prematuur is. Het beroep van eiser inzake 14/2059 zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

Met betrekking tot het beroep inzake 14/3761

3.1
Uit het vorenstaande vloeit voort dat eiser zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van de door hem in dit beroep genoemde 193 kavels niet tijdig is beslist.
3.2
In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit is gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
In artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, het niet aan een termijn gebonden is.
Artikel 6:12, tweede lid, bepaalt dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, én
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel verbindt de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch ten hoogste 42 dagen.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de dwangsom de eerste veertien dagen
€ 20,00 per dag bedraagt, de daaropvolgende veertien dagen € 30,00 per dag en de overige dagen € 40,00 per dag.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag is waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Krachtens artikel 4:18 van de Awb stelt het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank, indien het beroep gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank, indien het beroep gegrond is verklaard en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
Ingevolge artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb verbindt de bestuursrechter aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb bepaalt – voor zover hier van belang – dat in bijzondere gevallen de bestuursrechter een andere termijn kan bepalen.
3.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet tijdig heeft beslist op de bezwaarschriften inzake handhaving op de door eiser vermelde kavels en dat eiser voldaan heeft aan de in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb gestelde vereisten om een beroepschrift te kunnen indienen. Verweerder is in gebreke tijdig de besluiten te nemen met betrekking tot 193 kavels én er zijn twee weken verstreken na de dag waarop eiser het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Het beroep van eiser inzake 14/3761 is daarom gegrond.
3.4
De rechtbank zal verweerder op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:55d, derde lid, van de Awb, een termijn stellen van acht weken voor het nemen en bekendmaken van de ontbrekende besluiten.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 1.000,00 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden (en niet álle ontbrekende besluiten zijn bekendgemaakt), met een maximum van € 100.000,00.
3.5
De gemachtigde van eiser heeft in het beroepschrift de rechtbank verzocht om een beslissing te nemen op de verschuldigdheid van de dwangsommen ingevolge artikel 4:17 van de Awb. Verweerder heeft ook hierop nog niet beslist. De rechtbank zal dan ook gevolg geven aan artikel 8:55c van de Awb en de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom vaststellen.
De rechtbank stelt vast dat de ingebrekestelling op 2 juni 2014 bij verweerder is ingediend. De rechtbank constateert dat sinds de ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken, en dat verweerder nog steeds niet (opnieuw) op de bezwaren van eiser tegen het besluit van 9 november 2010 (waarbij handhaving was geweigerd) heeft beslist. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat verweerder inmiddels het maximale bedrag van € 1.260,00 aan dwangsommen per ontbrekend besluit heeft verbeurd.
3.6
Eiser heeft de rechtbank verzocht om bij de verschuldigdheid van dwangsommen uit te gaan van (minimaal) 193 ontbrekende besluiten, nu ten aanzien van alle afzonderlijke kavels om handhaving is verzocht.
De rechtbank maakt uit de wel reeds aan eiser bekendgemaakte besluiten met betrekking tot handhaving op [naam park] op dat door verweerder steeds aanleiding is gezien om tenminste één handhavingsbesluit te nemen voor elke kavel waarop illegaal gebruik is geconstateerd. Verweerder heeft echter een kaart overgelegd waarop 83 kavels zijn gemarkeerd als bebouwd, maar niet bewoond. Voor deze kavels is in de visie van verweerder geen handhavingsbeschikking nodig. Uit hetgeen op de zitting naar voren is gebracht leidt de rechtbank af dat eiser ten aanzien van deze (bebouwde maar onbewoonde) kavels geen besluiten heeft ontvangen.
Blijkens een andere kaart van verweerder zijn nog 48 kavels onbebouwd. Ten aanzien van deze lege kavels is het zonder meer duidelijk dat handhaving niet aan de orde is. Aangezien [naam eiser] op de door hem ingediende lijst is uitgegaan van slechts 37 onbebouwde kavels, maken 11 van de onbebouwde kavels kennelijk deel uit van de 193 kavels waarvan [naam eiser] heeft aangegeven dat besluiten ontbreken.
De constatering dat geen sprake is van met het bestemmingsplan strijdige bewoning betekent niet dat besluitvorming ten aanzien van deze kavels achterwege kan blijven. In die situaties had verweerder tot de conclusie moeten komen dat de bezwaren van eiser ongegrond zijn, omdat verweerder niet bevoegd was handhavend op te treden. In een emailbericht van 27 augustus 2014 is namens verweerder weliswaar verklaard dat deze constateringen ook hebben geleid tot een besluit, maar het nemen en verzenden van het desbetreffende besluit heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank acht het overigens mogelijk om de onbevoegdheid ten aanzien van de in totaal 94 (83 plus 11) onbebouwde en onbewoonde kavels in één beschikking neer te leggen, aangezien in deze gevallen geen handhavingsbeschikkingen worden genomen.
De overige kavels ten aanzien waarvan geen besluiten zijn genomen betreffen - naar de rechtbank moet concluderen - kavels waarop sprake is van bewoning. Ten aanzien van deze kavels gaat de rechtbank ervan uit dat steeds een afzonderlijk besluit ontbreekt.
3.7
Met inachtneming van het vorenstaande komt de rechtbank uit op een totaal van 100 ontbrekende handhavingsbeschikkingen, te weten 193 minus 94 plus 1. Dit betekent dat verweerder in totaal een bedrag van € 126.000,00 heeft verbeurd (100 x € 1.260,00).

Met betrekking tot het beroep inzake 14/6298

4. Tijdens de zitting op 26 januari 2015 is namens verweerder verklaard dat sedert juni 2013 op [naam park] niet meer is gecontroleerd op met het bestemmingsplan strijdige bewoning. Het door eiser op 2 januari 2014 ingediende verzoek om alle kaveleigenaren van [naam park] een preventieve last onder dwangsom op te leggen is derhalve door verweerder afgewezen zonder nader onderzoek op [naam park]. Aan het standpunt van verweerder in bestreden besluit III dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de wijze waarop verweerder thans handhavend optreedt onvoldoende of ontoereikend zou zijn, ligt dan ook geen zorgvuldige voorbereiding ten grondslag. Bestreden besluit III ontbeert hiermee ook een deugdelijke motivering en komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Het beroep van eiser inzake 14/6298 zal gegrond worden verklaard.
5. Het beroep inzake 14/2059 zal niet-ontvankelijk worden verklaard. De beroepen inzake 14/3761 en 14/6298 zullen gegrond worden verklaard en de rechtbank zal bestreden besluiten II en III vernietigen.
De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,00.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep inzake 14/2059 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep inzake 14/3761 gegrond en vernietigt het met besluiten gelijk te stellen niet tijdig nemen van beslissingen op het bezwaarschrift van eiser;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak beslissingen op het bezwaarschrift van eiser te nemen en te verzenden;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 1.000,00 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 100.000,00;
  • bepaalt dat verweerder een bedrag van € 126.000,00 aan dwangsommen heeft verbeurd;
- verklaart het beroep inzake 14/6298 gegrond en vernietigt bestreden besluit III;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, voorzitter, en mr. J.J.M. van Lanen en mr. S. Ketelaars-Mast, leden, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2015.
P.H.M. Verdonschot, griffier C.A.F. van Ginneken, voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.