ECLI:NL:RBZWB:2015:1790

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 maart 2015
Publicatiedatum
20 maart 2015
Zaaknummer
293900 HA RK 15-17122
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen politierechter in strafzaak op basis van procedurele beslissingen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 maart 2015 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de advocaat van de verzoeker, mr. N. van Vliet, tegen de politierechter mr. L.P. Hertsig. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een beslissing van de politierechter om een verzoek tot het horen van getuigen in een strafzaak, waarin de verzoeker werd beschuldigd van een misdrijf ingevolge de Opiumwet, af te wijzen. De verzoeker stelde dat de politierechter blijk gaf van vooringenomenheid door dit verzoek af te wijzen zonder voldoende motivering.

De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De politierechter had in haar schriftelijke reactie aangegeven dat haar beslissing tot afwijzing van het getuigenverzoek begrijpelijk en toereikend was gemotiveerd. De wrakingskamer oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de politierechter het verzoek tot het horen van getuigen had afgewezen, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een procedurele beslissing, zoals het afwijzen van een verzoek tot het horen van getuigen, niet automatisch leidt tot een gerechtvaardigde grond voor wraking, tenzij deze beslissing onbegrijpelijk zou zijn.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat de behandeling van de strafzaak met parketnummer 02/242157-14 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van het wrakingsverzoek. Deze beslissing werd genomen door de rechters G.J.E. Poerink, D. van Kralingen en B.F. Th. de Roos, in aanwezigheid van griffier A.C.L.M. de Jong.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK BREDA
Wrakingskamer, locatie Breda
zaaknummer 293900 HA RK 15-17122
beslissing van 9 maart 2015
inzake
het wrakingsverzoek ex artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[naam],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen verzoeker,
advocaat mr. N. van Vliet.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit het volgende:
- het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter mr. L.P. Hertsig van 21 januari 2015, waarin opgenomen het namens verzoeker op die zitting tegen mr. Hertsig gedane mondelinge wrakingsverzoek;
- de van mr. Hertsig daarop ingekomen schriftelijke reactie d.d. 25 februari 2015, en
- de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer van de rechtbank op 4 maart 2015, waarbij zijn verschenen namens verzoeker mr. Van Vliet, voornoemd en mr. R.K. Nanhkoesingh, officier van justitie. Ofschoon daartoe uitgenodigd is mr. Hertsig niet verschenen.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt tot wraking van mr. Hertsig voornoemd, in haar hoedanigheid van politierechter, belast met de behandeling van de tegen verzoeker dienende strafzaak met parketnummer 02/242157-14.
Mr. Hertsig, verder te noemen de politierechter, berust niet in het verzoek tot haar wraking.

3.De feiten

3.1.
In de hiervoor genoemde strafzaak wordt aan verzoeker een misdrijf ingevolge de Opiumwet tenlastegelegd. De behandeling van de zaak door de politierechter heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 21 januari 2015.
293900 HA RK 15-17
pagina 2
3.2.
Blijkens het van die zitting opgemaakte proces-verbaal heeft de politierechter een door de verdediging gedaan verzoek tot het horen van een drietal getuigen afgewezen. Zij heeft dit gedaan nadat de advocaat van verzoeker in de gelegenheid was gesteld dit verzoek toe te lichten en nadat de officier van justitie had kenbaar zich niet tegen dit verzoek te verzetten. Ter zake van die afwijzende beslissing vermeldt het proces-verbaal het volgende:
“Als ik kijk naar het verzoek van de raadsvrouw, dan zie ik dat zij drie getuigen wenst te bevragen over de inzet van een bijzonder opsporingsmiddel (pseudokoop). Ik dacht eerst dat de raadsvrouw van oordeel is, dat op basis van het proces-verbaal dat er nu ligt, ten onrechte tot het inzetten van een bijzonder opsporingsmiddel (pseudokoop) is besloten door de officier van justitie, omdat het proces-verbaal bevindingen onvoldoende verdenking geeft of om een andere reden. Dat dient de raadsvrouw aan de officier van justitie voor te leggen en dan dient de officier van justitie hier verantwoording over af te leggen. Echter, daar gaat het de raadsvrouw niet om. Aan de andere kant zegt de raadsvrouw niet waar het wel om gaat. Zij stelt slechts: “mocht de bevraging leiden tot de conclusie dat gebruik is gemaakt van een bijzondere opsporingsbevoegdheid…”De raadsvrouw onderbreekt de politierechter en stelt dat het om de aanleiding gaat. De politierechter vervolgt haar onderbouwing:
“De Hoge Raad heeft op 1 juli 2014 duidelijk aangegeven dat, bij een beroep op een vormverzuim, de verdediging gemotiveerd uiteen moet zetten waarom daartoe getuigen dienen te worden gehoord. Het verzoek van de raadsvrouw is helemaal niet feitelijk en geeft niet concreet weer wat niet correct of onduidelijk is aan het proces-verbaal bevindingen dat op ambtseed is opgesteld door twee verbalisanten. De cliënt van de raadsvrouw heeft een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. Het proces-verbaal bevindingen van de verbalisanten op ambtseed heeft extra bewijswaarde. Nu het verzoek van de raadsvrouw om de drie getuigen te horen niet verfeitelijkt is, zal ik het verzoek afwijzen.”
Nadat de politierechter het verzoek van de raadsvrouw om haar beslissing te heroverwegen heeft afgewezen, heeft de raadsvrouw van verzoeker de politierechter gewraakt.

4.De gronden van het wrakingsverzoek en het standpunt van verzoeker

4.1.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 21 januari 2015 stelt de raadsvrouw van verzoeker zich op het standpunt, dat de politierechter met haar beslissing tot afwijzing van het horen van getuigen blijk heeft gegeven van vooringenomenheid. De raadsvrouw voert op de eerste plaats aan dat zij niet de mogelijkheid heeft gehad haar verzoek tot het horen van getuigen eerder, in het kader van het opsporingsonderzoek, te doen, omdat zij eerst van het dossier kennis heeft kunnen nemen nadat dit al was gesloten.
4.2.
Daarnaast voert zij aan dat zij het verzoek tien dagen voor de zitting en dus tijdig heeft gedaan en dat dit daarom dient te worden getoetst aan het verdedigingscriterium. Gegeven de meest recente uitspraak van de Hoge Raad op dit punt dient een dergelijk verzoek gemotiveerd te worden en dient de rechter terughoudend gebruik te maken van de bevoegdheid verzoeken af te wijzen. De raadsvrouw van verzoeker heeft ter zitting van 21 januari 2015 verder aangevoerd, dat het hier gaat om getuigen die iets kunnen verklaren over een beslissing tot het inzetten van een bijzonder opsporingsmiddel, met name de aanleiding daarvoor. Ook de officier van justitie ziet het belang van het horen van getuigen, zij het ten overstaan van de rechter-commissaris, aldus de raadsvrouw van verzoeker. Zij stelt zich op het standpunt dat, nu de politierechter in wezen niet geïnteresseerd is in de resultaten van het verhoor van de opgegeven getuigen, zij daarmee vooruit loopt op de beslissing, die zij echter pas na het sluiten van het onderzoek op de zitting mag nemen. Omdat ook de officier van justitie het belang van verzoeker bij het horen van de getuigen onderkent, is de beslissing tot afwijzing volgens de raadsvrouw van verzoeker onbegrijpelijk en levert dit een zwaarwegende aanwijzing op voor de vrees van vooringenomenheid.
293900 HA RK 15-17
pagina 3
4.3.
Bij gelegenheid van de behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker dit nog toegelicht overeenkomstig haar overgelegde pleitnota. Zij volhardt bij het wrakingverzoek.

5.Het standpunt van de politierechter

5.1.
De politierechter voert in haar schriftelijke reactie aan dat haar beslissing tot het afwijzen van het verzoek tot het horen van getuigen begrijpelijk en toereikend is gemotiveerd. Zij heeft daarbij het criterium genoemd waaraan zij het verzoek heeft getoetst (artikel 288, eerste lid, aanhef en onder c Sv) en de jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2014:1496, rechtsoverweging 2.7), waarop zij haar beslissing heeft gebaseerd.
5.2.
Onjuist is volgens de politierechter de stelling van de raadsvrouw, dat met die beslissing vooruit is gelopen op de mogelijke uitkomst van de getuigenverhoren. Het verzoek heeft zij immers afgewezen, omdat de raadsvrouw niet heeft aangegeven op grond van welke feiten en omstandigheden er getwijfeld zou kunnen of moeten worden aan de juistheid van het ambtsedig opgestelde proces-verbaal en evenmin waarover de twee verbalisanten zouden moeten worden gehoord. Volgens de politierechter was het verzoek daarom onvoldoende gemotiveerd.
5.3.
In de opvatting van de politierechter leveren de enkele omstandigheid dat het verzoek tot horen van getuigen is afgewezen en het gegeven dat de raadsvrouw zich niet in de motivering van die afwijzing kan vinden, geen grond op voor haar wraking. Het is niet aan de wrakingskamer om die motivering inhoudelijk te toetsen, maar aan de appelrechter.
5.4.
Dat de officier van justitie zich niet tegen het horen van de getuigen verzet, betekent volgens de politierechter niet dat zij blijk geeft van vooringenomenheid door het verzoek toch af te wijzen.
5.5.
De politierechter meent dan ook dat het verzoek tot haar wraking behoort te worden afgewezen.

6.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie voert aan dat hij, anders dan de verdediging van verzoeker, de beslissing van de politierechter voldoende gemotiveerd en niet onbegrijpelijk vindt. Dat hij zich niet tegen het verzoek heeft verzet vloeit voort uit het feit dat hij dit verzoek op basis van standaardnormen heeft beoordeeld en daarbij onvoldoende acht heeft geslagen op de volgens de Hoge Raad vereiste zware motiveringsplicht. Van een gerechtvaardigde wrakingsgrond is dan ook volgens de officier van justitie geen sprake.

7.De beoordeling en de gronden daarvoor

7.1
Ingevolge artikel 512 Sv kan een verdachte of het openbaar ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen, wraken op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
7.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid dient als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief is gerechtvaardigd.
293900 HA RK 15-17
pagina 4
7.3.
Van een dergelijke zwaarwegende aanwijzing is in deze zaak niet gebleken. De namens verzoeker als grondslag voor zijn wrakingsverzoek aangevoerde omstandigheid dat de politierechter ten onrechte zijn verzoek tot het horen van getuigen heeft afgewezen, betreft een procedurele beslissing. Het middel van wraking is niet bedoeld om tegen een dergelijke, verzoeker niet welgevallige beslissing op te komen. Een procedurele beslissing kan alleen dan leiden tot een gerechtvaardigde grond voor wraking, wanneer deze dermate onbegrijpelijk is dat daardoor de schijn wordt gewekt dat zij door vooringenomenheid is ingegeven.
7.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is hiervan geen sprake. De politierechter is bij haar afweging omrent de toewijsbaarheid van het getuigenverzoek tot het duidelijk beredeneerd oordeel gekomen dat zij het verzoek onvoldoende gemotiveerd vindt en het om die reden afwijst. De wrakingskamer acht dit niet onbegrijpelijk. Ook al zou – zoals de raadsvrouw bepleit – tot een andere afweging moeten worden gekomen, dan is het middel van wraking niet de weg om dit aan de orde te stellen, maar is dit, naar de politierechter terecht aanvoert, voorbehouden aan de appelrechter.
7.5.
De omstandigheid dat de officier van justitie op de zitting kenbaar heeft gemaakt zich niet te verzetten tegen het verzoek tot het horen van de getuigen, doet aan het vorenstaande niet af. De politierechter heeft immers een eigen oordeelsvorming en is daarin onafhankelijk.
7.6.
Dit betekent dat het wrakingsverzoek behoort te worden afgewezen

8.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat de behandeling van de strafzaak met parketnummer 02/242157-14 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op .. maart 2015 door mrs. G.J.E. Poerink, D. van Kralingen en B.F. Th. de Roos, in tegenwoordigheid van A.C.L.M. de Jong, griffier, en in het openbaar uitgesproken.
--