ECLI:NL:RBZWB:2015:1555

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
12 maart 2015
Zaaknummer
3134372
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M.J.M. Klarenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-concurrentiebeding en schadevergoeding na overtreding door werknemer

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd behandeld, ging het om een geschil tussen een besloten vennootschap (hierna: eiseres) en een voormalige werknemer (hierna: gedaagde) over de overtreding van een non-concurrentiebeding. Gedaagde was per 1 september 2012 in dienst getreden bij eiseres als crew operator, met een arbeidscontract dat verschillende concurrentieverboden en een geheimhoudingsplicht bevatte. Op 15 november 2013 heeft gedaagde haar dienstverband opgezegd en is zij aansluitend in dienst getreden bij een concurrent van eiseres, genaamd vennootschap A. Eiseres stelde dat gedaagde hiermee het non-concurrentiebeding had overtreden en vorderde schadevergoeding en betaling van contractuele boetes.

Tijdens de procedure erkende gedaagde de overtreding van het non-concurrentiebeding, maar betwistte zij de schade die eiseres zou hebben geleden. Eiseres voerde aan dat gedaagde, door haar overstap naar vennootschap A, had bijgedragen aan een massale overstap van klanten van eiseres naar vennootschap A. De kantonrechter oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd voor het causaal verband tussen de schade en de overtreding van het non-concurrentiebeding door gedaagde. De vorderingen tot schadevergoeding en boete werden afgewezen, met uitzondering van de schade die voortvloeide uit de overstap van een specifieke klant, waarvoor gedaagde wel aansprakelijk werd gehouden.

De kantonrechter besloot dat eiseres mocht bewijzen dat ook andere klanten van eiseres naar vennootschap A waren overgestapt als gevolg van gedaagdes handelen. De zaak werd aangehouden voor verdere bewijsvoering en de beslissing over de vorderingen werd uitgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
Zittingsplaats: Middelburg
zaak/rolnr.: 3134372 / 14-3787

vonnis van de kantonrechter d.d. 25 februari 2015

in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiseres],
gevestigd te Vlissingen,
eisende partij,
verder te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. A. Goudriaan, advocaat te Zoetermeer,
t e g e n :

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] , Filipijnen ,
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. H.B. Dekker, advocaat te Rotterdam.

het verloop van de procedure

De procedure is als volgt verlopen:
- dagvaarding van 6 maart 2014,
- akte wijziging van eis,
- conclusies van antwoord, repliek en dupliek.
Bij repliek heeft [eiseres] twee onderdelen van haar vordering ingetrokken.

de beoordeling van de zaak

1.1.
[gedaagde] is per 1 september 2012 voor onbepaalde tijd in dienst getreden van [eiseres] in de functie van crew operator tegen een salaris van € 3.000,- bruto per maand, met een vakantietoeslag van 8 % en mobiele telefoon en auto van de zaak. Voorafgaand aan de functie van crew operator heeft [gedaagde] vier maanden voor [eiseres] gewerkt in de functie van recruiter. Haar arbeidscontract bevat in de artt. 6, 7 en 8 concurrentieverboden en een geheimhoudings-plicht. Artikel 9 van het arbeidscontract stelt op overtreding van de geheimhoudingsplicht en van de verboden in de artt. 6 en 7 een direct opeisbare boete van € 10.000,- met een boete van € 1.000,- voor elke dag dat de overtreding voortduurt.
1.2.
Op 15 november 2013 heeft [gedaagde] opgezegd, waardoor haar dienstverband bij [eiseres] per 1 december 2013 is geëindigd. Haar salaris bedroeg toen € 3.089,- bruto per maand. Aansluitend is [gedaagde] per 1 december 2013 in loondienst getreden bij [vennootschap A] gevestigd te [vestiging A] (verder: [vennootschap A] ), dat op 15 november 2013 is opgericht. Blijkens haar arbeidscontract is zij voor onbepaalde tijd bij [vennootschap A] in loondienst getreden in de functie van liaison manager tussen [vennootschap B] en Rederijen/ Managers die de bemanning van [vennootschap B] afnemen. Haar aanvangssalaris bedroeg € 3.750,- bruto per maand met een vakantietoeslag van 8 % en mobiele telefoon, laptop en auto van de zaak en andere emolumenten. In het arbeidscontract is vermeld dat zij in eerste instantie voor een periode tussen zes en twaalf maanden haar werkzaamheden zal uitvoeren vanuit het kantoor van [vennootschap B] in [vestiging B] , Filipijnen .
1.3.
Bij aangetekende brief d.d. 8 januari 2014 heeft [eiseres] aan [gedaagde] meegedeeld dat [eiseres] heeft waargenomen dat [gedaagde] werkzaam is voor [vennootschap B] en dat zulks in strijd is met het concurrentiebeding en heeft [gedaagde] gesommeerd haar werkzaamheden onmiddellijk te beëindigen. Bij brief d.d. 17 januari 2014 heeft [gedaagde] onder meer de overtreding van het non-concurrentiebeding ontkend en subsidiair erop gewezen dat voor de overtreding geen boete is overeengekomen.
2.1.
In dit geding echter heeft [gedaagde] onomwonden erkend dat zij het non-concurrentie-beding van art. 8 lid 1 van haar arbeidscontract met [eiseres] heeft overtreden door bij [vennootschap A] in dienst te treden. [vennootschap A] is namelijk een concurrent van [eiseres] . [gedaagde] heeft er daarbij op gewezen dat op die overtreding geen contractuele boete is gesteld.
2.2.
Na wijziging van eis en intrekking van twee onderdelen van de eis strekt de vordering van [eiseres] tot:
a. vergoeding van schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, die [eiseres] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de overtreding van het non-concurrentiebeding door [gedaagde] ;
b. betaling van contractuele boeten tot 1 juli 2014 berekend op € 191.000,- en voorts € 1.000,- per dag vanaf 1 juli 2014 zolang de overtreding voortduurt.
[gedaagde] heeft deze vorderingen bestreden.
boeten
3.1.
[eiseres] heeft gesteld dat [gedaagde] de verboden van art. 7 leden 2 en 3 van het arbeidscontract heeft overtreden. Op beide overtredingen is het boetebeding van art. 9 van het arbeidscontract van toepassing. [eiseres] heeft daartoe aangevoerd:
[gedaagde] is feitelijk tewerkgesteld bij [vennootschap B] . [gedaagde] heeft art. 7 lid 2 overtreden door werk te verrichten voor [vennootschap B] , die cliënt was van [eiseres] tijdens het dienstverband van [gedaagde] met [eiseres] . [gedaagde] heeft art. 7 lid 3 overtreden door te bevorderen of op welke wijze dan ook eraan mee te werken dat een cliënt van [eiseres] overgaat naar [vennootschap A] , bij zodanige overgang enige bemiddeling of tussenkomst te verlenen of hierbij behulpzaam te zijn.
3.2.
[gedaagde] heeft met juistheid tegengeworpen dat [vennootschap B] geen cliënt was van [eiseres] . [eiseres] werkte samen met [vennootschap B] teneinde via [vennootschap B] bemanningen uit de Filipijnen te betrekken en die ter beschikking te stellen aan schepen van de klanten van [eiseres] . Partijen zijn het hierover eens; [eiseres] heeft een en ander zelf gesteld. [gedaagde] heeft dan ook niet het verbod van art. 7 lid 2 overtreden.
3.3.
[gedaagde] heeft voorts met juistheid tegengeworpen dat de gestelde overtreding van art. 7 lid 3 niet met feiten is onderbouwd. [eiseres] heeft slechts melding gemaakt van een massale overstap van haar klanten naar [vennootschap A] , maar heeft niet uitgelegd wat [gedaagde] zelf precies heeft gedaan om elke afzonderlijke overstap te bevorderen of daaraan mee te werken, dan wel bij elke afzonderlijke overstap te bemiddelen of daarbij behulpzaam te zijn. Omdat [eiseres] de gestelde overtreding van art. 7 lid 3, niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd, wordt daaraan voorbij gegaan.
3.4.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen ter zake van contractuele boeten moeten worden afgewezen.
schade
4.1.
Vast staat dat [gedaagde] jegens [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld door aansluitend aan haar dienstverband bij [eiseres] in dienst te treden bij de concurrent [vennootschap A] . Dat is namelijk in strijd met het non-concurrentiebeding van art. 8, lid 1, van haar arbeidscontract met [eiseres] . Aannemelijk is dat [eiseres] schade heeft geleden door een massale overstap van klanten naar [vennootschap A] . [vennootschap A] heeft erkend, althans niet weersproken dat vijf klanten van [eiseres] naar [vennootschap A] zijn overgestapt. Uit onbetwiste fotokopieën van bescheiden (produktie 4 bij dagvaarding) blijkt dat zijn overgestapt:
- [bedrijfsnaam1] per 6 januari 2014,
- [bedrijfsnaam2] vanaf de eerstkomende crew change na 6 januari 2014,
- [bedrijfsnaam3] per 1 januari 2014,
- [bedrijfsnaam4] per 1 januari 2014, en
- [bedrijfsnaam5] per 1 januari 2014.
Dit alles is gebeurd kort nadat [gedaagde] bij [vennootschap A] in dienst was getreden.
4.2.
[gedaagde] heeft echter goed gemotiveerd betwist dat er een causaal verband is tussen haar in dienst treden bij [vennootschap A] en de overstap van klanten van [eiseres] naar [vennootschap A] . [eiseres] heeft de stelplicht en bewijslast van dit causaal verband.
4.3.
[eiseres] heeft dienaangaande het volgende aangevoerd:
In dienst van [eiseres] had [gedaagde] als crew operator intensief contact met klanten. De datum waarop [gedaagde] haar dienstverband met [eiseres] heeft opgezegd, valt samen met de datum van oprichting van [vennootschap A] , namelijk 15 november 2013. [gedaagde] is aansluitend bij [vennootschap A] in dienst getreden met een aanmerkelijk hoger salaris. Dit is een indicatie dat zij is weggekaapt. [gedaagde] heeft willens en wetens besloten bij [eiseres] te vertrekken om bij een rechtstreekse concurrent in dienst te treden. Bij [vennootschap A] is zij liaison manager tussen [vennootschap B] en rederijen/manager die de bemanning van [vennootschap B] afnemen. Bij [vennootschap A] verricht [gedaagde] precies dezelfde werkzaamheden als bij [eiseres] , namelijk het plaatsen van dezelfde bemanning bij dezelfde klanten. Deze klanten behielden dezelfde bemanning maar dan door bemiddeling van [vennootschap A] in plaats van [eiseres] . Daarnaast kenden zij [gedaagde] en bleven zaken met haar doen. [gedaagde] was voor klanten bij [eiseres] de spin in het web. Zij zorgde ervoor dat het bemannen van schepen gladjes verliep en had een vertrouwensband met Filipijnse bemanningen. Met haar activiteiten is zij bij [vennootschap A] gewoon doorgegaan. Aldus is er niets veranderd voor deze klanten, behalve de naamsvermelding op de maandelijkse afrekening. Kortom: de activiteiten van [eiseres] worden nu onder de vlag van [vennootschap A] voortgezet. [eiseres] is door [vennootschap A] weggeconcurreerd. [vennootschap A] had [gedaagde] hiervoor nodig, vandaar dat de arbeidsovereenkomst direct is aangegaan voor onbepaalde tijd met een aanzienlijke salarisverhoging.
Het heeft een belangrijke rol gespeeld dat [eiseres] bij het dagvaarden van [gedaagde] in kort geding een termijn van drie maanden in acht moest nemen vanwege de aan [eiseres] onbekende verblijfplaats van [gedaagde] in het buitenland. Tijdens die periode kon [gedaagde] ongehinderd haar gang gaan. Terwijl [gedaagde] wist dat [eiseres] haar wilde verbieden om nog langer voor [vennootschap A] te werken, ging zij hiermee gewoon door.
Nadat [gedaagde] bij [vennootschap A] in dienst was getreden zijn alle klanten met uitzondering van HGO Innovation Shipping overgestapt van [eiseres] naar [vennootschap A] . Dit omzetverlies zou [eiseres] niet geleden hebben wanneer [gedaagde] niet bij [vennootschap A] in dienst getreden was.
4.4.
[eiseres] heeft ook betoogd dat klanten niet vrij waren en wel gedwongen waren om over te stappen naar [vennootschap A] , omdat het zonder tussenkomst van [vennootschap B] niet mogelijk was om bemanningen vanuit de Filipijnen te betrekken, en wel vanwege de vergunning van [vennootschap B] van de Filipijnse overheidsinstelling POEA. [gedaagde] heeft hieruit correct afgeleid dat klanten zijn vertrokken als gevolg van de beëindiging van de samenwerking tussen [eiseres] en [vennootschap B] . Het is niet duidelijk waarom deze oorzaak aan [gedaagde] zou moeten worden toegerekend. [eiseres] heeft aangevoerd dat klanten alleen maar [gedaagde] konden volgen naar [vennootschap A] , indien zij dezelfde bemanning wilden behouden. Dat moge zo zijn, maar daaruit volgt niet dat de oorzaak, de noodzakelijke tussenkomst van [vennootschap B] , aan [gedaagde] moet worden toegerekend.
4.5.
Maar indien klanten van [eiseres] naar [vennootschap A] zijn overgestapt omdat zij de dienstverlening van [gedaagde] persoonlijk wilden behouden is dat een oorzaak, die wel aan het onrechtmatige handelen van [gedaagde] (indiensttreding bij de concurrent) mag worden toegerekend. In dit verband is van groot belang dat [naam1] van [bedrijfsnaam2] met een e-mail d.d. 6 januari 2014 (produktie 4 bij dagvaarding) de overstap van [bedrijfsnaam2] naar [vennootschap A] als volgt heeft toegelicht:

Wij gaan dit namelijk onderbrengen bij [vennootschap B] . Niets ten nadele van jou, zoals ik al had aangegeven, maar de contacten die wij hadden met [voornaam gedaagde] waren dusdanig goed dat wij hebben besloten dit voort te zetten met haar.
[bedrijfsnaam2] is dus overgestapt teneinde de dienstverlening van [gedaagde] persoonlijk te behouden.
4.6.
De schade als gevolg van het verlies van [bedrijfsnaam2] als klant van [eiseres] kan aan [gedaagde] toegerekend worden, omdat zij in strijd met het non-concurrentiebeding bij [vennootschap A] in dienst is getreden, wetende dat het de bedoeling was dat haar persoonlijke dienstverlening klanten van [eiseres] zou bewegen over te stappen naar haar nieuwe werkgever. Deze wetenschap van [gedaagde] wordt afgeleid uit diverse omstandigheden waarop [eiseres] heeft gewezen. [gedaagde] heeft opgezegd op de datum waarop [vennootschap A] is opgericht. Zij is aansluitend aan haar dienstverband met [eiseres] bij [vennootschap A] in dienst getreden op aanzienlijke betere arbeidsvoorwaarden, terwijl haar werkzaamheden niet wezenlijk veranderden. Zij bleef zorgen voor dezelfde bemanningen voor dezelfde klanten. Deze zorg was praktisch van aard: het regelen van vliegtickets, controleren van visums, coördineren van de aflossing, etc. Voorts heeft [gedaagde] aanvankelijk voor [eiseres] verborgen gehouden dat zij het non-concurrentiebeding van art. 8, lid 1, heeft overtreden door aansluitend bij [vennootschap A] in dienst te treden. Dat blijkt uit de volgende feiten.
Nadat [eiseres] had vernomen dat [gedaagde] voor [vennootschap B] werkte heeft [eiseres] dat aan [gedaagde] verboden bij aangetekende brief d.d. 8 januari 2014. In haar antwoord bij brief d.d. 17 januari 2014 heeft [gedaagde] verzwegen dat zij in dienst van [vennootschap A] voor [vennootschap B] werkte en de overtreding van het non-concurrentiebeding ontkend. In haar brief d.d. 3 februari 2014 heeft [gedaagde] aan de advocaat van [eiseres] meegedeeld dat zij niet meer in [woonplaats] woont, maar in de Filipijnen zonder daarbij een adres op te geven. Als een gevolg daarvan heeft [eiseres] [gedaagde] in kort geding moeten dagvaarden op een termijn van drie maanden. De vorderingen waren gericht tegen [gedaagde] en [vennootschap B] .
4.7.
[gedaagde] heeft tegengeworpen dat zij geen commerciële functie had, maar een ondersteunende en vooral intern gerichte functie. Dat is echter niet relevant, omdat het gaat om de dienstverlening van [gedaagde] persoonlijk, zoals ook duidelijk blijkt uit de e-mail van [bedrijfsnaam2] d.d. 6 januari 2014 (zie 4.5.). Onjuist is dat [gedaagde] geen klanten aan zich bond.
4.8.
Gelet op het voorgaande is er voldoende causaal verband tussen het onrechtmatige handelen van [gedaagde] en de schade van het omzetverlies van [bedrijfsnaam2] voor [eiseres] . De vordering tot vergoeding van die schade op te maken bij staat ligt voor toewijzing gereed.
bewijs
5.1.
Zulk causaal verband van omzetverlies van andere klanten is niet aangetoond. [bedrijfsnaam3] heeft bij e-mail d.d. 18 december 2013 meegedeeld dat het overstappen puur is om financiële redenen. Dat kan niet aan [gedaagde] worden toegerekend. Ook de e-mail van [bedrijfsnaam4] d.d. 5 december 2013 en [bedrijfsnaam5] d.d. 23 december 2013 wijzen niet op redenen voor overstappen, die aan [gedaagde] kunnen worden toegerekend.
5.2.
[eiseres] heeft bij conclusie van repliek een nader gespecificeerd bewijsaanbod gedaan. [eiseres] heeft in het bijzonder aangeboden door getuigen te bewijzen dat [eiseres] door indiensttreding van [gedaagde] bij [vennootschap A] omzet heeft verloren. [eiseres] zal daarom worden toegelaten te bewijzen dat ook andere klanten van [eiseres] dan [bedrijfsnaam2] zijn overgestapt naar [vennootschap A] teneinde de dienstverlening van [gedaagde] persoonlijk te behouden. Indien [eiseres] zulk bewijs zal leveren ten aanzien van een of meer van die overgestapte klanten, wordt ook het omzetverlies van die klant(en) toegerekend aan het onrechtmatige handelen van [gedaagde] . Onder 4.6. is immers reeds beslist dat [gedaagde] wist dat het de bedoeling was dat haar persoonlijke dienstverlening klanten van [eiseres] zou bewegen over te stappen naar haar nieuwe werkgever.

de beslissing

De kantonrechter:
laat [eiseres] toe om, desgewenst door middel van getuigen, te bewijzen hetgeen is geformuleerd onder 5.2. van dit vonnis;
verwijst deze zaak naar de rolzitting van woensdag 25 maart 2015 te 09.00 uur, opdat [eiseres] het aantal getuigen zal opgeven dat deze partij wil doen horen, en opdat beide partijen hun verhinderdata zullen opgeven voor de maanden april, mei en juni 2015 (Daarna zal dag en uur van het getuigenverhoor worden bepaald.);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. Klarenbeek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 februari 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.