Op 9 maart 2015 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende in Breda, het wrakingsverzoek van een verzoeker afgewezen. Het verzoek was gericht tegen mr. D. Hund, de behandelend rechter in verschillende belastingzaken van de verzoeker, die eerder had geprocedeerd tegen beslissingen van de Belastingdienst over zijn aanslagen Inkomstenbelasting voor de jaren 2010 en 2011. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoeker niet is gelukt om voldoende feiten of omstandigheden aan te voeren die zouden wijzen op een vooringenomenheid van de rechter. De verzoeker had eerder al een wrakingsverzoek ingediend, dat ook was afgewezen, en zijn huidige verzoek werd gezien als een misbruik van het wrakingsmiddel. De wrakingskamer oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de rechter in eerdere zaken ongunstig had beslist voor de verzoeker, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid. De rechtbank heeft bovendien bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van de verzoeker in deze belastingprocedures niet in behandeling zal worden genomen, gezien de eerdere afwijzingen en het wantrouwen dat de verzoeker jegens de rechtspraak heeft geuit.