ECLI:NL:RBZWB:2015:1525

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 maart 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
295326 HA RK 15-37
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in belastingzaken

Op 9 maart 2015 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende in Breda, het wrakingsverzoek van een verzoeker afgewezen. Het verzoek was gericht tegen mr. D. Hund, de behandelend rechter in verschillende belastingzaken van de verzoeker, die eerder had geprocedeerd tegen beslissingen van de Belastingdienst over zijn aanslagen Inkomstenbelasting voor de jaren 2010 en 2011. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoeker niet is gelukt om voldoende feiten of omstandigheden aan te voeren die zouden wijzen op een vooringenomenheid van de rechter. De verzoeker had eerder al een wrakingsverzoek ingediend, dat ook was afgewezen, en zijn huidige verzoek werd gezien als een misbruik van het wrakingsmiddel. De wrakingskamer oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de rechter in eerdere zaken ongunstig had beslist voor de verzoeker, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid. De rechtbank heeft bovendien bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van de verzoeker in deze belastingprocedures niet in behandeling zal worden genomen, gezien de eerdere afwijzingen en het wantrouwen dat de verzoeker jegens de rechtspraak heeft geuit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 295326 HA RK 15-37
Beslissing van 9 maart 2015 inzake het wrakingsverzoek, ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van:
[naam],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen verzoeker.

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de zitting van de enkelvoudige kamer team belastingrecht van 12 februari 2015, waarin opgenomen het door verzoeker op de zitting mondeling gedaan wrakingsverzoek, gericht tegen mr. D. Hund, behandelend rechter van na te zaken;
  • de van mr. Hund op 16 februari 2015 ingekomen schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek;
  • de processtukken in na te noemen zaken, en
  • de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer ter zitting van 4 maart 2015, waarbij zijn verschenen verzoeker en mr. N. Barkane, namens de inspecteur van Belastingdienst, verweerder in na te noemen zaken. Ofschoon daartoe in de gelegenheid gesteld, is mr. Hund niet verschenen.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Hund, voornoemd, als behandelend rechter, belast met de behandeling van het door verzoeker ingestelde beroep tegen de beslissingen van de inspecteur van de Belastingdienst, gegeven op de bezwaarschriften van verzoeker tegen de aan hem opgelegde aanslagen Inkomstenbelasting 2010 en 2011 (procedurenummers AWB 14/2879, 14/2568, 14/3087 en 14/3089).
2.2.
Blijkens de van hem ingekomen schriftelijke reactie berust mr. Hund, verder te noemen de rechter, niet in het verzoek tot zijn wraking.

3.De gronden van het wrakingsverzoek

3.1.
De behandeling door de rechter van het hiervoor genoemde beroep heeft plaatsgevonden op de zitting 12 februari 2015, althans de rechter heeft daartoe, blijkens het van die zitting opgemaakte proces-verbaal, een aanvang gemaakt.
3.2.
In dat proces-verbaal is (onder meer) het volgende vermeld:
“De rechter deelt mee dat mr. Van Schaik zich om persoonlijke redenen heeft doen vervangen door hem. Belanghebbende verklaart: Ik ben het niet met u eens, omdat u een vooringenomenheid koestert ten opzichte van mij. Ik ben u vaker tegengekomen. Ik ben van mening dat subjectieve aspecten aanwezig zijn waardoor de vrees wordt gerechtvaardigd dat ik bij u geen eerlijk proces krijg. Ik vraag mij af of u ooit een uitspraak hebt gedaan in mijn voordeel. Daarom wraak ik u.”
3.3.
Bij gelegenheid van de behandeling van zijn wrakingsverzoek heeft verzoeker dit verzoek als volgt toegelicht. Verzoeker is van mening dat het proces-verbaal van de zitting onjuist en onvolledig is. Zo heeft de rechter op de zitting verklaard dat hij de zaken zal afdoen en dat hij geen dossierkennis heeft. De door rechter eerder behandelde zaken betroffen volgens verzoeker zaken van zijn ex-partner, waarin hij haar als gemachtigde bijstond en waarin de rechter negatief heeft beslist. Verzoeker voert voorts aan dat hij geen enkel vertrouwen meer heeft in de rechtspraak, waaronder ook alle belastingrechters van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Verzoeker stelt dat hij sedert 2007 talloze (circa 1000) rechtszaken heeft gevoerd, die alle voor hem negatief zijn afgedaan. Daarnaast voert hij aan dat hij door toedoen van de rechtspraak als miljonair is beland in de welfare.

4.Het standpunt van de rechter

4.1.
In zijn schriftelijke reactie voert de rechter aan, dat hij enkele dagen voor de zitting het verzoek kreeg van mr. Van Schaik, aanvankelijk de behandelend rechter van de zaken van verzoeker, om haar in die zaken te vervangen, omdat zij heeft moeten vaststellen dat het verweerschrift in die zaken was ondertekend door een met haar bevriende inspecteur. Zij wilde enige schijn van vooringenomenheid vermijden. Met dit verzoek heeft de rechter ingestemd en verzoeker verkeerde tot de zitting in de veronderstelling dat mr. Van Schaik de behandelend rechter van zijn zaken was.
4.2.
De rechter betoogt verder dat hij de zitting begon met de mededeling dat mr. Van Schaik zich om persoonlijke redenen had doen vervangen door hem, waarop verzoeker hem op de wijze als vermeld in het proces-verbaal heeft gewraakt.
4.3.
Het is volgens de rechter juist dat hij verzoeker eerder op zitting heeft gehad. Voor zover hij heeft kunnen nagaan was dat eenmalig, op 7 april 2011, toen verzoeker optrad als gemachtigde voor [naam]. De uitspraken dateren van 20 juli 2011 en de rechter stelt zich op het standpunt dat hij zich er niet van bewust is dat hij toen enigerlei aanleiding heeft gegeven voor de aantijging dat hij jegens verzoeker bevooroordeeld is of anderszins niet in staat om jegens hem tot een onafhankelijk oordeel te komen. Volgens de rechter is hij op de zitting van 12 februari 2015 niet verder gekomen dan wat inleidende zinnen, waarin van een waardeoordeel over de zaken al helemaal geen sprake was.
4.4.
Verder voert de rechter aan dat hij zich niet kan herinneren of, en in hoeverre, de door hem gedane uitspraken destijds voor de cliënte van verzoeker ongunstig waren. Naar zijn opvatting kunnen echter zodanige negatieve uitspraken, en dan nog niet eens betrekking hebbend op verzoeker persoonlijk, in geen geval aanleiding zijn voor het oordeel dat hij als behandelend rechter enig vooroordeel jegens verzoeker zou koesteren. Voor het honoreren van het wrakingsverzoek bestaat dan ook naar de mening van de rechter volstrekt geen aanleiding.

5.De beoordeling en de gronden daarvoor

5.1.
Ingevolge artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
Daarbij moet voorop worden gesteld dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt dient, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
Naar het oordeel van de wrakingskamer doet zich een dergelijke omstandigheid in het onderhavige geval niet voor.
5.4.
De enkele omstandigheid dat de rechter in een eerdere zaken, waarin verzoeker bovendien nog uitsluitend als gemachtigde van de betreffende belanghebbende partij was betrokken, kan in geen geval leiden tot een objectief gerechtvaardigde grond voor wraking van de rechter, ook al waren de daarin door de rechter gedane uitspraken voor die belanghebbende ongunstig.
De onderhavige zaak en die uit het verleden zijn bovendien volledig los van elkaar staande zaken, waartussen geen enkel verband bestaat. Niet valt in te zien dat de rechter alleen op grond van die eerdere behandeling jegens verzoeker enig vooroordeel zou koesteren. Het wrakingsverzoek behoort dan te worden afgewezen.
5.5.
Hieruit volgt dat er geen reden bestaat de behandeling van het wrakingsverzoek aan te houden om de rechter, die volstaan heeft met een schriftelijke reactie, alsnog daarop te horen, zoals verzoeker ter zitting van de wrakingskamer heeft verzocht.
5.6.
Gelet op de uitlatingen van verzoeker tijdens de zitting van de wrakingskamer stelt de wrakingskamer vast dat het wrakingsverzoek verzoeker in wezen wordt ingegeven door zijn wantrouwen tegen en misnoegen over de rechtspraak in het algemeen en die van de belastingrechters van de rechtbank in het bijzonder. Verzoeker heeft echter op geen enkele wijze concreet gemaakt op grond van welke feiten en/of omstandigheden die eerder behandelde zaken en de daarop gegeven beslissingen zouden moeten leiden tot een objectiveerbare vrees voor vooringenomenheid bij de behandeling van de onderhavige zaak door de rechter. Het door hem gestelde feit dat in al die zaken voor hem negatief is beslist, is daarvoor volstrekt onvoldoende. In feite is verzoeker dan ook op oneigenlijke gronden tot wraking overgegaan. Daarmee heeft hij misbruik gemaakt van het middel van wraking. De wrakingskamer ziet hierin aanleiding om op de voet van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker, gedaan in de onderhavige beroepszaken, niet in behandeling zal worden genomen.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaken met procedurenummers AWB 14/2879, 14/2568, 14/3087 en 14/3089 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek, en
  • bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in de onderhavige belastingprocedure niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven op 9 maart 2015, door mrs. G.J.E. Poerink, D. van Kralingen en B.F.Th. de Roos, in tegenwoordigheid van A.C.L.M. de Jong, griffier, en in het openbaar uitgesproken.
--