In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 februari 2015 een wrakingsverzoek toegewezen dat was ingediend door een verzoeker in een onderbewindstellingsprocedure. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. J.M. van Luyck, de plaatsvervangend kantonrechter die belast was met de behandeling van het verzoek tot onderbewindstelling van de goederen van de minderjarige dochter van verzoeker. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat er omstandigheden waren die de rechterlijke onpartijdigheid in gevaar konden brengen. Verzoeker voerde aan dat er sprake was van een 'driehoek' tussen de kantonrechter, de moeder van de minderjarige en de beoogde bewindvoerster, wat volgens hem leidde tot vooringenomenheid van de kantonrechter. Tijdens de zitting op 10 februari 2015 had de kantonrechter opmerkingen gemaakt die verzoeker als ongepast en vooringenomen beschouwde. De kantonrechter ontkende echter enige vooringenomenheid en stelde dat hij de zaak op een objectieve manier had behandeld. De wrakingskamer oordeelde echter dat de uitlatingen van de kantonrechter en de gang van zaken tijdens de zitting een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bij verzoeker opriepen. Daarom werd het wrakingsverzoek toegewezen, wat betekent dat de kantonrechter niet langer de zaak kon behandelen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de wrakingskamer, bestaande uit drie rechters.