Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 februari 2015 uitspraak gedaan over de verzuimboete die aan de belanghebbende was opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011. De belanghebbende had uitstel gekregen tot 1 mei 2013, maar heeft de aangifte pas op 5 november 2013 ingediend. De inspecteur van de Belastingdienst had eerder een herinnering en een aanmaning gestuurd, waarin werd gewezen op de mogelijkheid van een boete bij het niet indienen van de aangifte binnen de gestelde termijn. De inspecteur legde een verzuimboete op van € 226, welke later in bezwaar werd gematigd tot € 49.
De rechtbank oordeelde dat de boete niet in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat de hoogte van de boete in bezwaar en beroep kon worden getoetst door een onafhankelijke rechter. Ook werd geoordeeld dat de boete bevoegd was opgelegd, ondanks dat deze geautomatiseerd was, omdat de handelingen door de computer namens de inspecteur werden verricht. De rechtbank vond de boete van € 49 niet te hoog en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat er geen sprake was van onrechtmatig handelen door de inspecteur bij het opleggen van de boete.
De rechtbank concludeerde dat het beroep van de belanghebbende ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. B.W. van Eeken-Liu.