ECLI:NL:RBZWB:2015:1458

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2015
Publicatiedatum
10 maart 2015
Zaaknummer
C/02/291810 / FT RK 14/2012
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Trippenzee-Braaksma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw ontstaan van schulden

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 januari 2015 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de afwijzing van een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Verzoekster, die samen met haar zus een bloemenzaak had overgenomen, verzocht om schuldsanering na het ontstaan van aanzienlijke schulden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster in de periode van 21 april 2008 tot 3 mei 2013 een bloemenzaak heeft geëxploiteerd, maar dat zij in die tijd een bedrag van € 47.256,05 aan schulden heeft laten ontstaan. De grootste schuldeisers waren de Rabobank Amerstreek, Administratiekantoor Nabbe en de verhuurder van het pand waar de bloemenzaak was gevestigd.

De rechtbank oordeelde dat verzoekster niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat verzoekster de onderneming had overgenomen op basis van onjuiste gegevens en dat zij, ondanks een negatief resultaat in de jaren 2011 en 2012, nieuwe huurverplichtingen was aangegaan. De rechtbank concludeerde dat verzoekster had moeten weten dat zij deze verplichtingen niet kon nakomen, wat leidde tot de conclusie dat zij niet te goeder trouw had gehandeld.

Bij de beoordeling van het verzoek tot schuldsanering heeft de rechtbank ook gekeken naar de argumenten van verzoekster over de hoogte van de vordering van de verhuurder. Hoewel dit verweer mogelijk succesvol had kunnen zijn in een andere procedure, had het geen invloed op de beoordeling van de goede trouw van verzoekster. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten het verzoek tot schuldsanering af te wijzen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om verzoekster toch toe te laten tot de regeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Insolventierecht
Breda
afwijzing verzoek toelating schuldsanering
rekestnummer: C/02/291810 / FT RK 14/2012
nummer verklaring: CDS1400305365
datum uitspraak: 29 januari 2015
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te[adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift op de griffie ontvangen op 9 december 2014;
- het proces-verbaal van de zitting van 15 januari 2015.

2.Het verzoek

2.1
Het verzoek strekt tot toepassing van de wettelijke schuldsanering.
2.2
Verzoekster heeft aan haar verzoek het navolgende ten grondslag gelegd.
2.3
Verzoekster heeft in 2008 tezamen met haar zus de bloemenzaak van haar toenmalige werkgever overgenomen. De onderneming werd door hen gedreven in de vorm van een vennootschap onder firma. Met haar voormalige werkgever had verzoekster afgesproken dat zij iedere dag 4 uur in zijn opdracht betaalde werkzaamheden zou uitvoeren, maar die afspraak is door de ex-werkgever niet nagekomen. Ook bleken de jaarcijfers, op basis waarvan verzoekster (met haar zus) de onderneming had overgenomen, niet te kloppen. Door de crisis en een (als gevolg daarvan) gewijzigd bestedingspatroon van klanten, ging het steeds slechter met de onderneming. In oktober 2012 is verzoekster een nieuwe huurovereenkomst aangegaan, met een andere verhuurder, betreffende een nabijgelegen winkelpand. De huur van dat pand is aangegaan voor de periode van één jaar, waarvan slechts één maand huur is voldaan. In mei 2013 hebben verzoekster en haar mede-vennoot de onderneming opgeheven.

3.De beoordeling

3.1.
Verzoekster heeft van 21 april 2008 tot 3 mei 2013 tezamen met haar zuster een bloemenzaak geëxploiteerd. Uit de bijlagen bij het verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw.) blijkt dat verzoekster voor een bedrag van € 47.256,05 aan (concurrente) schulden heeft laten ontstaan. De grootste schuldeisers betreffen: Rabobank Amerstreek voor € 14.718,32, Administratiekantoor Nabbe voor € 4.917,34 en verhuurder [naam verhuurder] voor € 24.566,40.
3.2
Allereerst stelt de rechtbank vast dat uit de in het geding gebrachte schriftelijke bescheiden en de toelichting van verzoekster ter zitting genoegzaam is gebleken dat verzoekster in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen. Het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling kan evenwel slechts worden toegewezen, indien geoordeeld wordt dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaren voorafgaand aan de datum van indiening van het verzoekschrift, te goeder trouw is geweest (artikel 288 lid 1 sub b Fw).
3.3
De rechtbank is van oordeel dat aan deze voorwaarde niet is voldaan, gezien het volgende.
3.4
Verzoekster heeft onder meer aangevoerd dat zij de bloemenzaak op basis van onjuiste gegevens heeft overgenomen en dat haar voormalige werkgever zijn toezegging dat zij voor 20 uur per week in zijn opdracht tegen betaling werkzaamheden zou kunnen verrichten, niet gestand heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat van een professioneel handelend ondernemer verlangd had mogen worden dat zij zich eerst tot overname van de onderneming had verplicht, wanneer zij ervoor had zorg gedragen dat de (mondelinge) toezegging tot tewerkstelling was geformaliseerd hetzij dat zij haar ex-werkgever, op grond van het niet-nakomen van zijn toezegging of uit hoofde van de onjuistheid van de jaarcijfers, in rechte had betrokken.
3.5
Dat verzoekster niet te goeder trouw schulden heeft laten ontstaan, vloeit naar het oordeel van de rechtbank voorts voort uit het volgende. Uit de in het geding gebrachte jaarstukken van de onderneming van verzoekster blijkt dat over het jaar 2011 een negatief resultaat is behaald van € 4.110,-- en over het jaar 2012 een negatief resultaat van € 17.387,-. Ondanks het feit dat de onderneming verlieslatend was, is verzoekster, met haar mede-vennoot, een nieuwe huurovereenkomst met een derde aangegaan, met een looptijd van een jaar. Dat verzoekster, althans de onderneming, van de 12 maanden verschuldigde huur slechts één maand heeft voldaan en heeft kunnen voldoen, was naar het oordeel van de rechtbank voor verzoekster ten tijde van het aangaan van de overeenkomst voorzienbaar. Door nieuwe (huur-) verplichtingen aan te gaan, terwijl zij wist of had moeten weten dat die verplichtingen niet konden worden nagekomen, en door extra kosten te maken in verband met de verhuizing, terwijl de onderneming die kosten op dat moment niet kon dragen, heeft verzoekster naar het oordeel van de rechtbank niet te goeder trouw gehandeld.
3.6
Verzoekster heeft zich er nog, bij brief van 19 januari 2015, op beroepen dat de vordering van verhuurder [naam verhuurder] van € 24.566,40 hoger is dan noodzakelijk. Verzoekster beroept zich er -kort weergegeven- op dat [naam verhuurder] zijn schadebeperkingsplicht heeft geschonden, door geen gebruik te maken van het aanbod van een andere potentiële huurder, die de huurverplichtingen reeds gedurende de looptijd van de huurovereenkomst met verzoekster, had willen overnemen. De rechtbank overweegt dat, hoewel dit verweer mogelijk met succes jegens [naam verhuurder] hadden kunnen worden gevoerd en mogelijk nog kan worden gevoerd, dit geen invloed heeft op het oordeel dat verzoekster ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst met hem niet te goeder trouw was.
3.7
Bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen geven verzoekster niettemin tot de schuldsaneringsregeling toe te laten zijn niet aangevoerd of gebleken.
3.8
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal dan ook worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Trippenzee-Braaksma, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 januari 2015. [1] De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Verzoeker/ster heeft gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak het recht van hoger beroep. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.