Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het verloop van het geding
2.Het verzoek
3.De beoordeling
“het functioneren van [verweerster] is niet van zodanige kwaliteit als van een stalmedewerker mag worden verwacht”en,
“[verweerster] heeft zich niet kunnen aanpassen aan haar nieuwe omgeving en is de samenwerking met collega’s moeizaam verlopen”.Voorts acht de kantonrechter opmerkelijk dat weliswaar wordt gesteld dat het niet zo kan zijn dat er geen enkel gesprek tussen [verweerster] en de heer [naam] is geweest omtrent haar functioneren, maar dat die stelling bij gelegenheid van de mondelinge behandeling door de heer [naam] niet is bevestigd, althans niet met feiten en omstandigheden is onderbouwd, hetgeen ook begrijpelijk is indachtig de opmerking van de heer [naam] dat hij aanvankelijk zich met andere zaken bezig hield. Ook ten aanzien van het - kennelijk - zwaarwegende argument van het telefoongebruik door [verweerster] tijdens haar werk, wordt niets ter onderbouwing aangevoerd. Dat had van [verzoeker] zeker mogen worden verwacht, nu [verweerster] als verweer hierop heeft gesteld, en met verwijzing naar producties heeft onderbouwd, dat haar telefoongebruik in dienst stond van haar werk. Dat [verzoeker] - kennelijk - vanuit zijn huis heeft waargenomen dat [verweerster] vaak haar telefoon gebruikte en de conclusie trok dat [verweerster] niet productief was, is in dit verband volstrekt onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat [verweerster] disfunctioneerde. Ook het wisselende beeld dat [verzoeker] heeft geschetst omtrent de reden van ontslag, enerzijds geldproblemen en bedrijfseconomische omstandigheden (en), of (ook) het disfunctioneren van [verweerster], maken dat volstrekt onhelder is waarom [verzoeker] op 21 november 2014 aan [verweerster] ontslag heeft aangezegd.