ECLI:NL:RBZWB:2015:1453

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2015
Publicatiedatum
9 maart 2015
Zaaknummer
3803839 VV EXPL 15-9
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de eis tot betaling achterstallig loon en wedertewerkstelling wegens onjuiste partij gedagvaard

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 maart 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. E. van der Teems, en gedaagde, vertegenwoordigd door mr. R.A. Baaltes. Eiseres vorderde bij wijze van voorlopige voorziening betaling van achterstallig loon en wedertewerkstelling, maar de kantonrechter heeft de vordering afgewezen. De reden hiervoor was dat eiseres de onjuiste partij had gedagvaard. Eiseres had sinds 28 juni 2014 op basis van een mondelinge arbeidsovereenkomst gewerkt, maar op 21 november 2014 werd haar door de directeur van gedaagde medegedeeld dat zij werd ontslagen. Eiseres stelde dat er geen ontslagvergunning was verkregen en dat gedaagde haar werkgeefster was, terwijl gedaagde betwistte dat zij de werkgever was en stelde dat de heer [naam] als btw-ondernemer haar werkgever was. De kantonrechter oordeelde dat eiseres onvoldoende had aangetoond dat gedaagde haar werkgever was en dat de vorderingen daarom moesten worden afgewezen. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, begroot op € 200,00.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
Tilburg
zaak/rolnr.: 3803839 VV EXPL 15-9
vonnis in kort geding d.d. 6 maart 2015
inzake
[eiseres],
wonende[woonplaats 1],
eiseres,
gemachtigde: mr. E. van der Teems,
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde],
gevestigd te [woonplaats 2],
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.A. Baaltes, advocaat.
Partijen zullen hierna worden aangeduid met [eiseres] en [gedaagde].

1.Het verloop van het geding

1.1.
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 3 februari 2015 met producties;
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op woensdag 25 februari 2015. Ter zitting waren aanwezig [eiseres], bijgestaan door mr. E. van der Teems voornoemd, alsmede namens [gedaagde] mr. R.A. Baltes voornoemd en de heer[naam], bedrijfsleider. De gemachtigde van gedaagde heeft ter gelegenheid van de zitting zijn pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. Gelijktijdig met de mondelinge behandeling is het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan de orde geweest, welke verzoek door [naam] was ingediend en de arbeidsovereenkomst betrof van [eiseres].

2.Het geschil

2.1.
[eiseres] vordert bij wege van voorlopige voorziening, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, samengevat weergegeven, [gedaagde] te veroordelen om [eiseres] binnen 3 dagen weder te werk te stellen, alsmede tot betaling van € 1.600,00, zijnde het loon over december 2014, van € 1.600,00, zijnde het loon over januari 2015 en vanaf januari telkens € 1.600,00 per maand, zijnde het maandloon van [eiseres] totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd en voorts tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en de wettelijke rente, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
2.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staat vast dat [eiseres] sedert 28 juni 2014 op basis van een mondelinge arbeidsovereenkomst werkzaamheden verricht in de functie van allround stalmedewerker. Op 21 november 2014 is aan [eiseres] mondeling door de heer[naam], als directeur van [gedaagde], althans als werkgever van [eiseres], medegedeeld dat zij werd ontslagen met het verzoek nog enkele dagen te blijven werken. Hierop heeft [eiseres] zich ziek gemeld. Tot aan de dag van de mondelinge behandeling heeft zij geen werkzaamheden meer verricht. Over de maanden december, januari en februari heeft [eiseres] geen loon ontvangen. [naam] verblijft regelmatig in het buitenland en richt zich als ondernemer voornamelijk op Azië.
3.2.
[eiseres] voert aan dat geen ontslagvergunning is verkregen van het UWV, noch dat sprake is van ontbinding door de kantonrechter, zodat zij recht heeft op haar reguliere loon en er geen reden is haar niet toe te laten op de werkvloer. Voor zover [gedaagde] stelt dat sprake is van bedrijfseconomische omstandigheden als ontslaggrond, betwist zij dat, nu [gedaagde] is overgegaan tot de aanschaf van nieuwe paarden en materiaal.
3.3.
[gedaagde] voert als eerste aan dat zij niet als werkgeefster van [eiseres] is te beschouwen, maar dat de heer [naam] in persoon, handelend als btw-ondernemer, haar werkgever is. Dit blijkt, aldus [gedaagde], uit de loonstroken die door [eiseres] in het geding zijn gebracht waarop de heer [naam] als werkgever staat genoemd, althans dat daarop niet [gedaagde] als werkgever wordt genoemd. Voorts wijst [gedaagde] op het uittreksel uit de registers van de Kamer van Koophandel, die door [eiseres] zijn overgelegd, en waaruit is op te maken dat er geen (‘0’) personen werkzaam zijn bij [gedaagde]. [gedaagde] stelt verder dat zij thans geen activiteiten exploiteert, maar doende is die voor te bereiden. Die activiteiten richten zich op liefhebbers van de paardensport, maar niet op het exploiteren van een manege. De manege aan de Gilzerbaan, waar [eiseres] haar werkzaamheden verricht, is eigendom van de heer [naam], niet van [gedaagde]. Ten slotte stelt [gedaagde] dat overigens nergens uit blijkt dat [gedaagde] de werkgeefster is van [eiseres], ook niet uit de door [eiseres] overgelegde betalingsafschrift waaruit is op te maken dat een (loon-)betaling is verricht vanuit de bankrekening van [gedaagde] BVBA te België. Dit alles moet er volgens [gedaagde] toe leiden dat de vorderingen van [eiseres] jegens [gedaagde] moeten worden afgewezen.
3.4.
Tegenover het verweer van [gedaagde], voert [eiseres] aan dat zij niet beter weet dan dat zij in dienst is bij [gedaagde]. Het feit dat de heer [naam] als werkgever op haar loonstroken is vermeld, staat daaraan niet in de weg, temeer loon eenmaal contant is voldaan en een loonbetaling is verricht vanuit de Belgische vennootschap [gedaagde].
3.5.
In deze procedure dient te worden beoordeeld of [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening en of aannemelijk is dat de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het - mede gelet op de belangen van partijen over en weer - gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd.
3.6.
Nu vast staat dat [eiseres] over de maanden december, januari en februari geen loon heeft ontvangen, en zij onbetwist voor haar levensonderhoud daarvan afhankelijk is, is daarmee in voldoende mate voldaan aan het spoedeisend belang.
3.7.
De vorderingen van [eiseres] kunnen evenwel niet worden toegewezen, nu naar het oordeel van de kantonrechter niet is komen vast te staan dat [gedaagde] als haar werkgeefster moet worden aangemerkt. Met [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel dat de heer [naam] de werkgever is van [eiseres]. De door [gedaagde] aangehaalde en hierboven weergegeven argumenten wijzen daar inderdaad op, terwijl [eiseres] onvoldoende heeft aangetoond dat niet [naam] maar [gedaagde] haar werkgever is. Dat geen schriftelijke arbeidsovereenkomst is opgemaakt, wreekt zich hier. Partijen hebben bij de mondelinge behandeling aangegeven dat er wel een concept arbeidsovereenkomst is opgemaakt en aan [eiseres] is aangeboden, maar dat heeft [eiseres] (o.m.) vanwege de onjuiste spelling van de naam niet ondertekend. Zij heeft geen afschrift van dit concept behouden. Indien en voor zover haar stelling dat [gedaagde] haar werkgeefster is en dit uit de concept arbeidsovereenkomst zou zijn af te leiden, moet het feit dat dit thans niet kan worden overgelegd, voor rekening en risico komen van [eiseres].
3.8.
Nu niet [gedaagde] als werkgeefster is aan te merken, moeten alle onderdelen van de vordering worden afgewezen. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het geding. De kantonrechter begroot deze kosten tot op € 200,00 voor salaris van de gemachtigde van [gedaagde]

4.De beslissing in kort geding

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 200,00;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J.M. Rouwen, en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2015.