Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 maart 2015, stond een voormalige gemeente-ambtenaar terecht op verdenking van valsheid in geschrifte. De verdachte, geboren in 1952 en werkzaam als medewerker van de afdeling Financiën bij de gemeente Goes, had besluiten tot het verlenen van gemeentegarantie voor leningen valselijk opgemaakt. De tenlastelegging betrof de periode van 14 februari 2006 tot en met 1 maart 2006, waarin de verdachte twee besluiten had ondertekend die bestemd waren om als bewijs te dienen. De officier van justitie stelde dat de verdachte niet bevoegd was om deze besluiten te ondertekenen, aangezien hij geen mandaat had. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde in het belang van de gemeente en de stichtingen, en dat er mogelijk een mondeling mandaat was gegeven.
Tijdens de zitting op 19 februari 2015 werden de standpunten van zowel de officier van justitie als de verdediging gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de besluiten valselijk had opgemaakt. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de verdachte mogelijk niet bevoegd was om de besluiten te ondertekenen, de inhoud van de besluiten niet vals was. De rechtbank stelde vast dat de besluiten rechtsgeldig waren en dat er geen bewijs was dat de verdachte opzettelijk valsheid in geschrifte had gepleegd.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit, waarbij werd benadrukt dat de rechtsgeldigheid van de besluiten niet in twijfel werd getrokken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 5 maart 2015.