ECLI:NL:RBZWB:2015:1241

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 februari 2015
Publicatiedatum
2 maart 2015
Zaaknummer
AWB-14_5795
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de oplegging van een maatregel in het kader van bijstandsverlening op basis van de Wet werk en bijstand

Op 24 februari 2015 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiseres en het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Werkplein Hart van West-Brabant. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, dat op 8 september 2014 was genomen, waarin een maatregel werd opgelegd in het kader van de bijstandsverlening op basis van de Wet werk en bijstand (Wwb). De maatregel hield in dat de bijstandsuitkering van eiseres met 30% werd verlaagd over de maand augustus 2014, omdat zij niet was verschenen op meerdere re-integratieafspraken zonder afmelding.

Tijdens de zitting op 13 januari 2015 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat de re-integratieverplichtingen niet in overeenstemming waren met haar persoonlijke omstandigheden en dat zij geen ondersteuning had ontvangen van haar klantmanager. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op vier data niet was verschenen bij het re-integratiebedrijf, wat in strijd was met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wwb. De rechtbank oordeelde dat verweerder op goede gronden de maatregel had opgelegd, aangezien eiseres niet of onvoldoende gebruik had gemaakt van de aangeboden voorzieningen.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres verworpen en geoordeeld dat er geen aanleiding was om de opgelegde maatregel te verminderen of te annuleren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder. Eiseres werd in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 14/5795 WWB

uitspraak van 24 februari 2015 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

en

het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Werkplein Hart

van West-Brabant,als rechtsopvolger van het college van burgemeester en wethouders
van de gemeente Roosendaal, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 8 september 2014 (bestreden besluit) inzake het opleggen van een maatregel in het kader van de aan haar verleende bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 13 januari 2015. Eiseres is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

1. Het bestreden besluit is genomen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal. Op 1 januari 2015 zijn, met de inwerkingtreding van de Gemeenschappelijke regeling van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Werkplein Hart van West-Brabant, diens bevoegdheden overgegaan op verweerder. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan het college.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder. Eiseres volgt een re-integratietraject bij het [naam reïntegratiebedrijf] .
Bij besluit van 16 mei 2014 heeft verweerder de betaling van de bijstandsuitkering van eiseres per 14 mei 2014 opgeschort omdat zij driemaal niet was verschenen op re-integratieafspraken met [naam reïntegratiebedrijf] . Daarbij is eiseres verzocht om dat traject te hervatten door op 21 mei, 28 mei, 4 juni en 11 juni 2014 te verschijnen bij [naam reïntegratiebedrijf] . Omdat eiseres het verzuim niet heeft hersteld door op deze data alsnog te verschijnen, heeft verweerder bij besluit van 18 juni 2014 het recht van eiseres op bijstandsuitkering per 14 mei 2014 ingetrokken. Bij besluit van 19 juni 2014 heeft verweerder (nogmaals) het recht op bijstandsuitkering per 14 mei 2014 ingetrokken.
Eiseres heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 juli 2014 heeft verweerder de besluiten van 18 juni en 19 juni 2014 ingetrokken. De bijstandsuitkering van eiseres wordt voortgezet per 14 mei 2014. Aan eiseres wordt daarbij een maatregel van 30% gedurende één maand (augustus 2014) opgelegd. Daartoe is overwogen dat eiseres, zonder bericht van verhindering, niet is verschenen op de re-integratieafspraken met [naam reïntegratiebedrijf] op de in het besluit van 16 mei 2014 genoemde vier data. Zij heeft daarom niet of onvoldoende meegewerkt aan een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
Eiseres is op 11 augustus 2014 over haar bezwaren gehoord.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres gericht geacht tegen de maatregel, zoals opgelegd bij het besluit van 4 juli 2014 (primair besluit), en deze bezwaren ongegrond verklaard.
Eiseres heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 14 oktober 2014 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen vanwege het ontbreken van spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening (procedurenummer 14/5796 WWB VV).
2. Eiseres voert in beroep samengevat aan dat re-integratie aan bepaalde voorwaarden moet voldoen, maar dat het traject waarin zij gedwongen werd hieraan niet voldeed. Met haar persoonlijke omstandigheden is geen rekening gehouden. De gesprekken leverden haar stress en lichamelijke klachten op. Zij kon hiervoor niet terecht bij haar klantmanager. Volgens eiseres weigeren de gemeente Roosendaal en [naam reïntegratiebedrijf] maatwerk te leveren. Reeds bij de eerste uitnodiging van [naam reïntegratiebedrijf] was geen sprake van maatwerk en respect. Zij heeft schriftelijk verzocht de afspraak te verzetten. Haar brief belandde echter bij haar klantmanager die het eerste gesprek zeer intimiderend heeft bijgewoond. Op 14 mei 2014 heeft zij besloten niet meer naar [naam reïntegratiebedrijf] te gaan. Het is haar allemaal teveel geworden. Ze is meerdere malen bedreigd door [naam reïntegratiebedrijf] en de gemeente. Volgens eiseres moet de maatregel teruggedraaid worden.
3. De Wwb is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd en heet sindsdien Participatiewet. Met het oog op het overgangsrecht in artikel 78z, vierde lid, van de Participatiewet wordt op dit beroep beslist met toepassing van de Wwb zoals die luidde vóór 1 januari 2015.
In artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wwb is bepaald dat de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht is gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a.
In artikel 18, tweede lid, van de Wwb is bepaald dat het college de bijstand verlaagt overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, ter zake van het niet of onvoldoende nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet, met uitzondering van artikel 17, eerste lid, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, dan wel indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
In artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wwb is bepaald dat de gemeenteraad
bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid.
In de Afstemmingsverordening Wwb en oplegging en incasso bestuurlijke boete (Verordening) heeft de gemeenteraad van de gemeente Roosendaal uitvoering gegeven aan het bepaalde in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wwb.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening legt het college, overeenkomstig deze verordening, een maatregel op indien de belanghebbende naar het oordeel van het college niet of onvoldoende de verplichtingen voortvloeiend uit de wet (lees: Wwb) dan wel artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, dan wel indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de hoogte en duur van de op te leggen maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging.
In artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening is bepaald dat het college afziet van het opleggen van een maatregel indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.
Ingevolge artikel 9 van de Verordening worden de gedragingen van belanghebbende(n), waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet (lees: Wwb) niet of onvoldoende is nagekomen, onderscheiden in vijf categorieën. Voor deze zaak is de derde categorie van belang. In deze categorie is het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de wet (lees: Wwb), waaronder begrepen sociale activering als (eerste) opstap naar arbeidsinschakeling, opgenomen.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Verordening wordt met inachtneming van het bepaalde in artikel 2, tweede lid, de hoogte en duur van de maatregel die hoort bij een verwijtbare gedraging als omschreven in artikel 9 wordt vastgesteld volgens een matrix.
Volgens de matrix leidt een eerste gedraging van de derde categorie tot een verlaging van 30% van de bijstandsnorm, uitgedrukt in een bedrag, gedurende één maand.
4. Aan de rechtbank ligt ter beoordeling voor de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten eiseres een maatregel op te leggen, inhoudende een verlaging van haar bijstandsuitkering met 30% over de maand augustus 2014.
5. Naar het oordeel van de rechtbank kan het traject bij [naam reïntegratiebedrijf] worden aangemerkt als een voorziening als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wwb. Dit wordt door eiseres ook niet betwist.
6. Aan de maatregel ligt het verwijt ten grondslag dat eiseres op de re-integratieafspraken met [naam reïntegratiebedrijf] van 21 mei, 28 mei, 4 juni en 11 juni 2014 zonder bericht van verhindering niet is verschenen.
7. De rechtbank stelt vast dat eiseres ter zitting heeft erkend dat zij zonder bericht van verhindering niet is verschenen op de bovenvermelde vier als afspraken aangeduide verzoeken. Dit betekent dat eiseres de verplichting om gebruik te maken van de aangeboden voorziening als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wwb niet is nagekomen. Verweerder was in beginsel dan ook bevoegd om een maatregel op te leggen.
8. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of eiseres een verwijt valt te maken van haar gedragingen.
De rechtbank begrijpt uit de beroepsgronden dat eiseres stelt dat het haar niet kan worden verweten dat zij geen gehoor heeft gegeven aan de verzoeken om op de vier genoemde data deel te nemen aan het re-integratietraject. In eerdere gesprekken met [naam reïntegratiebedrijf] werd volgens eiseres geen rekening gehouden met haar persoonlijke omstandigheden. Zij werd gekleineerd en kreeg tijdens het traject geen ondersteuning van haar klantmanager van de gemeente Roosendaal. Hierdoor heeft zij klachten van stress gekregen en daaruit voortvloeiende lichamelijke klachten. Medio 2014 is het haar teveel geworden waardoor zij niet meer in staat was te verschijnen op afspraken met [naam reïntegratiebedrijf] .
De rechtbank stelt vast dat eiseres haar stelling dat zij niet in staat was haar afspraken met [naam reïntegratiebedrijf] na te komen niet heeft onderbouwd met stukken, zoals bijvoorbeeld een verklaring van haar huisarts waarin haar klachten van stress en lichamelijke klachten als gevolg van het re-integratietraject bij [naam reïntegratiebedrijf] worden bevestigd. Evenmin bieden de beschikbare gedingstukken steun voor het betoog van eiseres dat [naam reïntegratiebedrijf] geen rekening hield met haar persoonlijke omstandigheden en dat zij tijdens de gesprekken bij [naam reïntegratiebedrijf] gekleineerd werd. Voor zover eiseres toch zou kunnen worden gevolgd in hetgeen zij heeft aangevoerd, laat dit onverlet dat het op de weg van eiseres lag om zich (tijdig) af te melden voor de afspraken met [naam reïntegratiebedrijf] . Eiseres heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt daartoe niet in staat te zijn geweest. In dit verband is mede relevant dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij daartoe niet in staat was vanwege het gestelde gedrag van haar klantmanager. Eiseres heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat het aangeboden re-integratietraject voor haar niet geschikt was.
Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat haar bijstandsuitkering ten tijde in geding was beëindigd zodat zij niet hoefde te verschijnen op de afspraken met [naam reïntegratiebedrijf] . De rechtbank stelt vast dat verweerder het recht van eiseres op bijstand met ingang van 14 mei 2014 had opgeschort en daarmee ook de betaling van haar uitkering. Pas na de in geding zijnde periode, te weten op 18 juni 2014, is echter tot beëindiging van het recht van eiseres op bijstand besloten. Dit betekent dat op de vier genoemde data de re-integratieverplichtingen nog onverkort op eiseres van toepassing waren. Ook dit betoog van eiseres treft derhalve geen doel. Dit geldt temeer nu eiseres, gelet op de vermelding in het opschortingsbesluit van 16 mei 2014 dat indien eiseres haar verzuim - te weten het niet verschijnen op afspraken met [naam reïntegratiebedrijf] - niet herstelt haar recht op bijstandsuitkering zal worden beëindigd, er voorts voldoende van op de hoogte moest zijn dat zij verplicht was mee te werken aan het traject [naam reïntegratiebedrijf] .
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het zonder afmelding niet verschijnen op de vier voornoemde data eiseres te verwijten valt. Verweerder was dan ook gehouden de bijstandsuitkering van eiseres te verlagen.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gedraging van eiseres, te weten het zonder afmelding niet voldoen aan de verzoeken om op de vier genoemde data te verschijnen bij [naam reïntegratiebedrijf] , is te kwalificeren als het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Wwb en dat dit een overtreding van de eerste gedraging van de derde categorie van de Verordening betreft. De rechtbank kan zich hierin vinden.
10. De Verordening schrijft in geval van een eerste gedraging van de derde categorie een verlaging van 30% gedurende één maand voor.
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd en hetgeen anderszins naar voren is gekomen geen grond om aan te nemen dat de ernst van de aan eiseres verweten gedraging verweerder aanleiding had moeten geven om met toepassing van artikel 2, tweede lid, van de Verordening het percentage van deze verlaging lager vast te stellen of de duur van de verlaging te bekorten. Er is de rechtbank evenmin gebleken van dringende redenen zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Verordening op grond waarvan verweerder had kunnen afzien van het opleggen van de maatregel.
11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft besloten tot het opleggen van een maatregel in de vorm van een verlaging van de bijstandsuitkering van eiseres met 30% over de maand augustus 2014. Het bestreden besluit kan de rechterlijke toets dan ook doorstaan.
12. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van
mr. Y.E.M. Aarts-Snatersen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
24 februari 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.