In deze zaak heeft de kinderrechter op 26 februari 2015 uitspraak gedaan over de voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige CJ. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze maatregelen, omdat er zorgen waren over de opvoedingssituatie van CJ bij zijn moeder, die kampt met psychiatrische problematiek. De kinderrechter heeft vastgesteld dat CJ op 5 februari 2015 voorlopig onder toezicht is gesteld en dat de GI (William Schrikker Groep) gemachtigd is om CJ tot 4 maart 2015 uit huis te plaatsen bij pleegouders. De moeder heeft bezwaar gemaakt tegen de uithuisplaatsing, maar de kinderrechter oordeelt dat de veiligheid van CJ voorop staat.
Tijdens de zitting op 16 februari 2015 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de moeder, de GI en een vertegenwoordiger van de Raad. De moeder heeft aangegeven dat zij het niet eens is met de spoeduithuisplaatsing en dat zij recent intensievere hulpverlening heeft ontvangen. De kinderrechter heeft echter geconcludeerd dat de zorgen over de veiligheid van CJ ernstig zijn en dat de maatregelen noodzakelijk zijn om zijn ontwikkeling te waarborgen. De kinderrechter heeft de beschikking van 5 februari 2015 gehandhaafd en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 4 mei 2015, in afwachting van nader onderzoek door de Raad.
De kinderrechter heeft ook ingegaan op de kwestie van het ouderlijk gezag en de rol van de GI bij de opvoeding van CJ. De moeder heeft een verzoek ingediend voor een zorg- en contactregeling, maar dit verzoek is ingetrokken, waardoor zij niet-ontvankelijk is verklaard. De kinderrechter heeft benadrukt dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat de Raad de door de moeder gewenste vraagpunten in het onderzoek zal meenemen. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.