5.3De rechtbank overweegt dat, indien de maatregel als een "criminal charge" is aan te merken, onder meer de uit artikel 6 van het EVRM voortvloeiende waarborgen voor punitieve sancties, als de onschuldpresumptie, het ne bis in idem-beginsel, het legaliteitsbeginsel en de eisen van behandeling binnen een redelijke termijn, in rechte kunnen worden ingeroepen. Verder brengt dat met zich dat de bestuursrechter de evenredigheid van de maatregel indringend dient te toetsen, indien daartegen in rechte is opgekomen en de juistheid van de maatregel, gelet op de zwaarte ervan, wordt betwist.
De rechtbank verwijst voor de beoordeling of sprake is van een maatregel gebaseerd op een "criminal charge" naar een uitspraak van de AbRS van 23 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1643, welke uitspraak inhoudelijk ziet op het ongeldig verklaren van het afgegeven rijbewijs en de verplichte deelname aan een alcoholslotprogramma. De rechtbank acht de volgende overwegingen hier thans van belang: “ Naar de maatstaven van het EHRM moeten bij de beoordeling of sprake is van een maatregel gebaseerd op een "criminal charge", in aanmerking worden genomen de aard van de overtreden norm, het doel, de aard en de zwaarte van de maatregel, die met de overtreding wordt geriskeerd en de vraag of de handhaving van de overtreden norm naar nationaal recht als strafrechtelijk is aangemerkt.
Het EHRM heeft in het arrest van 13 december 2005, nr. 73661/01, de schorsing van de geldigheid van een rijbewijs voor de duur van achttien maanden een maatregel gebaseerd op een "criminal charge", geoordeeld. Daartoe heeft het overwogen dat het doel van de maatregel deels punitief was, gelet op het tijdsverloop van negen maanden tussen het zich voordoen van de feiten waarop met de schorsing werd gereageerd en die schorsing, en op de omstandigheid dat een strafrechtelijke veroordeling grondslag voor deze maatregel was. Het EHRM heeft in dat arrest verder overwogen:
"What is more, in the view of the Court, the severity of the measure - suspension of the applicant’s driving licence for 18 months - was in itself so significant, regardless of the context of his criminal conviction, that it could ordinarily be viewed as a criminal sanction (see Mulot v. France (dec.), no. 37211/97, 14 December 1999; Hangl v. Austria (dec.), no. 38716/97, 20 March 2001, and Escoubet v. Belgium, cited above, § 38)".
De Afdeling stelt vast dat het EHRM daarmee - anders dan het CBR betoogt, niet ten overvloede - heeft geoordeeld dat de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs voor de duur van achttien maanden reeds om reden van die zwaarte van de maatregel, los van de context van de strafrechtelijke veroordeling, doorgaans als een maatregel gebaseerd op een "criminal charge", dient te worden aangemerkt.
Ook uit andere arresten van het EHRM over maatregelen tot schorsing of ongeldigverklaring van een rijbewijs (onder meer van 23 september 1998, Malige tegen Frankrijk, nr. 27812/95, 21 september 2006, Maszni tegen Roemenië, nr. 59892/00 en 24 januari 2012, Mihai Toma tegen Roemenië, nr. 1051/06; www.echr.coe.int), leidt de Afdeling af dat de zwaarte van deze maatregelen naar het oordeel van het EHRM daaraan een punitief karakter kan geven, zodat deze dan als een maatregel gebaseerd op een "criminal charge", zijn aan te merken, niettegenstaande hun administratiefrechtelijke kwalificatie naar nationaal recht.”
De rechtbank zal derhalve bij haar beoordeling of sprake is van een maatregel gebaseerd op een "criminal charge", in aanmerking nemen de aard van de overtreden norm, het doel, de aard en de zwaarte van de maatregel, die met de overtreding wordt geriskeerd en de vraag of de handhaving van de overtreden norm naar nationaal recht als strafrechtelijk is aangemerkt.
De rechtbank acht voor deze beoordeling de wetsgeschiedenis van belang. De rechtbank citeert derhalve uit de memorie van toelichting behorende bij de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving:
Kamerstukken II 2011-2012, 33 207, nr. 3, p. 15:
” De regering stelt voor het sanctieregime van de arbeidswetten aan te scherpen. De regering wil het niet-naleven van arbeidswetten terug-dringen en bijdragen aan eerlijke concurrentie tussen werkgevers. Deze aanpak steunt werkgevers die hun bedrijf binnen de wettelijke kaders voeren. Werknemers kunnen rekenen op een veilige werkomgeving en behoorlijke arbeidsverhoudingen. (…)
De regering maakt met dit sanctiebeleid duidelijk dat er in ons land geen plaats is voor bedrijven die de wettelijke normen inzake arbeidsomstandigheden en arbeidsverhoudingen niet na willen leven. De regering wil met dit geheel aan maatregelen een effectieve invulling geven aan het zero-tolerancebeleid ten aanzien van werkgevers die herhaaldelijk de arbeidswetten overtreden. De aanscherping van het sanctiebeleid voor bedrijven kent de volgende elementen:
•hogere boetes en strafverzwaring bij recidive;
•verruiming van het recidivebegrip;
•verlenging van de recidivetermijn;
•de mogelijkheid om bij de tweede of derde overtreding preventief de werkzaamheden stil te kunnen leggen;
•het bevorderen van bestuursrechtelijke afdoening (…).”
Kamerstukken II, 2011-2012, 33207, nr. 3 p. 16:
“ Als sluitstuk van het sanctie-instrumentarium krijgen de toezichthouders ter voorkoming van verdere overtredingen de mogelijkheid om preventief werkzaamheden stil te leggen.“
Kamerstukken II, 2011-2012, 33207, nr. 3 p. 20:
“ Strengere sancties en gerichte handhaving zullen de bereidheid tot naleving door bedrijven vergroten. De boetebedragen gaan fors omhoog. Daarbij is gekozen voor het vaker bestuurlijk afdoen van boetes zodat de overtreder veel sneller weet hoe hoog de boete is. Om herhaling van overtreding te voorkomen kan de preventieve stillegging van het werk worden opgelegd. De toezichthouder zal stilleggen van (een deel) van een bedrijf alleen inzetten als uiterste middel. Het moet dan gaan om een werkgever bij wie herhaaldelijk is vastgesteld dat hij de wetgeving niet naleeft en bij wie een eerste boete niet tot gedragsverbetering heeft geleid. Uiteraard zal de toezichthouder daarbij ook de maatschappelijke en economische gevolgen van het stilleggen, zoals het tijdelijk stoppen van de productie en de gevolgen voor de betrokken werknemers, meewegen. De werkgever heeft de verantwoordelijkheid om met inachtneming van de arbeidswetten zijn bedrijf te voeren. Indien hij dit niet in de praktijk weet te brengen, acht de regering deze forse ingreep aanvaardbaar om nieuwe overtredingen te voorkomen.”
En Kamerstukken II, 2011-2012, 33207, nr. 3 p. 50-51:
” Bij de voorgestelde maatregel gaat het enerzijds om een waarschuwing dat bij een herhaling van een overtreding een bevel tot stillegging van werk kan worden opgelegd en anderzijds de daadwerkelijke oplegging van het bevel bij een vervolgovertreding. De (preventieve) waarschuwing is een noodzakelijke voorwaarde om bij een vervolgovertreding stillegging van werk te kunnen bevelen. De waarschuwing heeft tot doel om orde op zaken te stellen. De waarschuwing impliceert immers een opdracht (een last) om niet nogmaals een overtreding te plegen met als sluitstuk dat wanneer een herhaling van overtreding zich heeft gemanifesteerd het bevel kan worden opgelegd (de effectuering van de maatregel). De waarschuwing aan een bedrijf na een geconstateerde overtreding (het opleggen van een last) dat het bij een vervolgovertreding bepaalde werkzaamheden zal moeten staken en bij een geconstateerde vervolgovertreding te bevelen tot stillegging (bestuursdwang) van bepaalde werkzaamheden komt feitelijk neer op de in artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geregelde last onder bestuursdwang en is daarmee aan te merken als een herstelmaatregel.
Deze in de Awb geregelde last onder bestuursdwang is met de voorgestelde maatregel van stillegging van werk met het oog op de voorkoming van herhaling van overtredingen van de desbetreffende arbeidswetten nader op dit doel afgestemd. Op grond van de Awb kan een last onder bestuursdwang worden opgelegd indien deze bevoegdheid bij wet is verleend. Bij het onderhavige wetsvoorstel wordt deze bevoegdheid toegekend voor de betreffende situaties en verder nader uitgewerkt.”
De rechtbank overweegt dat het doel van een stillegging is het voorkomen van herhaling van overtreding(en) van de WML. De handhaving van de overtreden norm is naar nationaal recht niet strafrechtelijk maar administratiefrechtelijk gekwalificeerd. Naar aard moet een bevel tot stillegging als uiterste middel in het aangescherpte sanctiebeleid voor bedrijven worden beschouwd. De rechtbank overweegt hierbij dat het (eerder) opleggen van een bestuurlijke boete wegens een (ernstige) overtreding van de WML er niet toe heeft geleid dat het de werkgever weerhouden heeft om nogmaals een (ernstige) overtreding van de WML te begaan. Ook de waarschuwing dat bij een volgende overtreding (bepaalde) werkzaamheden worden stilgelegd, heeft er niet toe geleid dat geen nieuwe overtreding is begaan. Met een bevel tot stillegging wordt als ultimum remedium herhaling van overtreding(en) voorkomen. De rechtbank ziet hierin geen bestraffend element (leedtoevoeging). Er is sprake van een herstelsanctie als bedoeld in artikel 5:2, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De maximale duur van een stillegging bedraagt op grond van artikel 18i, eerste lid, van de WML drie maanden. Ten aanzien van eiseres is de duur beperkt tot twee maanden. Daargelaten dat een dergelijke herstelmaatregel een flinke impact heeft op het bedrijf van eiseres acht de rechtbank de maatregel niet dusdanig zwaar dat reeds de zwaarte van de maatregel noopt tot de conclusie dat er sprake is van een “criminal charge”. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat er geen sprake is van een punitieve sanctie. De gronden van eiseres slagen op dit punt niet.