Op 12 februari 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende in de wrakingskamer, een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een bestuursrechtelijke procedure tegen de belastingdienst. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de behandelend rechter, mr. W.A.P. van Roij, en was gebaseerd op een gebrek aan vertrouwen in de rechtspraak, voortkomend uit eerdere ervaringen van de verzoeker met de rechtbank. De verzoeker had eerder beroep ingesteld tegen een beslissing van de belastingdienst, waarbij zijn bezwaar tegen een aanslag inkomstenbelasting deels ongegrond was verklaard.
Tijdens de zitting op 15 januari 2014 had de verzoeker zijn wrakingsverzoek ingediend, omdat hij meende dat de rechter partijdig was door te stellen dat zijn belastingaangifte te laat was ingediend. De rechter ontkende echter dat zij hiermee blijk had gegeven van vooringenomenheid en stelde dat haar opmerking feitelijk van aard was en geen onderdeel uitmaakte van de geschilpunten in de zaak. De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek niet kon worden toegewezen, omdat de gronden van verzoeker niet specifiek betrekking hadden op de persoon van de rechter, maar eerder op een algemeen wantrouwen in de rechtspraak.
De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van een uitzonderlijke omstandigheid die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trok. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en de behandeling van de onderliggende zaak met procedurenummer AWB 13/5331 werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.