ECLI:NL:RBZWB:2014:978

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 februari 2014
Publicatiedatum
17 februari 2014
Zaaknummer
276536 HA RK 14-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen rechter mr. W.A.P. van Roij in bestuursrechtelijke procedure

Op 12 februari 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende in de wrakingskamer, een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een bestuursrechtelijke procedure tegen de belastingdienst. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de behandelend rechter, mr. W.A.P. van Roij, en was gebaseerd op een gebrek aan vertrouwen in de rechtspraak, voortkomend uit eerdere ervaringen van de verzoeker met de rechtbank. De verzoeker had eerder beroep ingesteld tegen een beslissing van de belastingdienst, waarbij zijn bezwaar tegen een aanslag inkomstenbelasting deels ongegrond was verklaard.

Tijdens de zitting op 15 januari 2014 had de verzoeker zijn wrakingsverzoek ingediend, omdat hij meende dat de rechter partijdig was door te stellen dat zijn belastingaangifte te laat was ingediend. De rechter ontkende echter dat zij hiermee blijk had gegeven van vooringenomenheid en stelde dat haar opmerking feitelijk van aard was en geen onderdeel uitmaakte van de geschilpunten in de zaak. De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek niet kon worden toegewezen, omdat de gronden van verzoeker niet specifiek betrekking hadden op de persoon van de rechter, maar eerder op een algemeen wantrouwen in de rechtspraak.

De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van een uitzonderlijke omstandigheid die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trok. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en de behandeling van de onderliggende zaak met procedurenummer AWB 13/5331 werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 276536 HA RK 14-23
Beslissing van 12 februari 2014 op het wrakingsverzoek ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:
[verzoeker],
wonende te[woonplaats],
hierna te noemen verzoeker.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • het proces-verbaal van de behandeling van na te melden zaak ter zitting van 15 januari 2014, waarin vermeld het door verzoeker op die zitting gedane wrakingsverzoek tegen de behandelend rechter mr. W.A.P. van Roij;
  • de processtukken zoals opgenomen in het zaakdossier van de hierna te noemen procedure;
  • de brief van de belastingdienst, verweerder in de hierna te noemen procedure, van 24 januari 2014, en
  • de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer op 6 februari 2014, waarbij zijn verschenen verzoeker en mr. Van Roij, beiden voornoemd.
2Het verzoek
2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Van Roij, hierna te noemen de rechter, belast met de behandeling van het door verzoekster ingestelde beroep ex Awb, met procedurenummer AWB 13/5331.
2.2.
De rechter berust niet in het verzoek tot haar wraking.

3.De feiten en de gronden van wraking

3.1.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de inspecteur van de belastingdienst op zijn bezwaarschrift tegen de aan verzoeker opgelegde (en gewijzigde) aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2009. Bij die beslissing is het bezwaar van verzoeker (deels) ongegrond verklaard.
3.2.
De mondelinge behandeling van het beroep door de rechter heeft plaatsgevonden ter zitting van 15 januari 2014, waarbij zijn verschenen verzoeker en een gemachtigde van de belastingdienst. Blijkens het hiervoor aangehaalde proces-verbaal heeft verzoeker, voor zover hier relevant, het volgende verklaard.
“…………………………………………Ik ben het ook niet eens met uw bevoegdheid. Ik ben ook door de rechtbank benadeeld. Door een rechter en door de president. Ik heb geen vertrouwen in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die mij failliet heeft verklaard op basis van frauduleuze informatie van mijn bewindvoerder.
Ik heb een dik rapport geschreven aan de rechter-commissaris. Die heeft daar niets mee gedaan, net als de president.
Ik heb ook WOB-verzoeken ingediend.
Ik wraak de hele rechtbank en de daaraan verbonden rechters. U hoort daarbij. Ik heb daarom geen vertrouwen in u en ik wraak u om die reden. “
3.3.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker nog aangevoerd, dat zijn wrakingsverzoek hem werd ingegeven enerzijds door zijn op grond van zijn proceservaringen ontstane gebrek aan vertrouwen in de rechtspraak in het algemeen en in die van de rechtbank Zeeland-West-Brabant in het bijzonder. Daarnaast stelt verzoeker tot wraking te hebben besloten op grond van de mededeling van de rechter ter zitting, dat zijn in de beroepszaak aan de orde zijnde aangifte te laat was ingediend. De rechter heeft hiermee volgens verzoeker al de positie van de belastingdienst gekozen. Dit laatste was voor hem de bekende druppel.

4.Het standpunt van de rechter

De rechter voert aan dat de behandeling van de zaak op de zitting, voordat verzoeker is overgegaan tot wraking, er slechts uit heeft bestaan, dat zij, na zich te hebben voorgesteld, is begonnen met de opsomming van de processtukken. Dat zij bij het noemen van de aangifte heeft meegedeeld dat deze te laat was ingediend, kan zij zich niet herinneren. Voor zover zij dit echter heeft meegedeeld berustte dit op een feitelijke constatering. Bovendien maakt de ontijdigheid van de aangifte geen onderdeel uit van de geschilpunten in de zaak.
De rechter stelt zich op het standpunt dat zij daarmee, noch anderszins, blijk heeft gegeven van vooringenomenheid of partijdigheid. In haar opvatting dient het wrakingsverzoek, voor zover al tegen haar gericht, te worden afgewezen.

5.Het standpunt van de Belastingdienst

In de hiervoor aangehaalde brief van 24 januari 2014 is namens de belastingdienst meegedeeld dat zij ten aanzien van het wrakingsverzoek geen op- of aanmerkingen heeft.

6.De beoordeling en de gronden daarvoor

6.1.
Ingevolge artikel 8:15 Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2.
Die feiten of omstandigheden dienen betrekking te hebben op de (persoon van de) rechter die de zaak behandelt. De grondslag van de wraking moet dan ook de betrokken rechter betreffen en niet het (gehele) rechterlijk college, waarvan zij deel uitmaakt.
6.3.
Het voorliggende wrakingsverzoek is in de kern gericht tegen alle rechters van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en, naar verzoeker zelf aanvoert, dus tevens tegen de behandelend rechter van zijn zaak. Wat betreft het aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegde wantrouwen tegen de rechtspraak in het algemeen en tegen de rechtbank Zeeland-West-Brabant in het bijzonder, kan dit niet als een feit of omstandigheid worden aangemerkt specifiek betrekking hebbend op de persoon van de rechter. Daarnaast is een verzoek om wraking van een rechterlijke college als zodanig geen wrakingsverzoek waarop de hiervoor genoemde bepaling doelt. Een dergelijk wrakingsverzoek is dan ook niet mogelijk.
6.4.
Voor zover verzoeker zijn wrakingsverzoek wel heeft toegespitst op de rechter op grond van door hem bij haar veronderstelde partijdigheid vanwege haar uitlating dat de in geschil zijnde belastingaangifte te laat is ingediend, kan ook dit geen gerechtvaardigde grond voor wraking opleveren.
6.5.
Voor de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter geldt als uitgangspunt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.3.
Een dergelijke zwaarwegende aanwijzing kan niet worden gevonden in de door verzoeker bedoelde mededeling van de rechter. Deze is geheel feitelijk van aard en raakt bovendien geen onderwerp van geschil tussen verzoeker en de belastingdienst. Niet valt in te zien dat de rechter daarmee, naar verzoeker nog heeft aangevoerd, op de beslissing in zijn zaak is vooruitgelopen.
6.4.
Dit leidt ertoe dat het wrakingsverzoek behoort te worden afgewezen.

7.De beslissing

De rechtbank
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met procedurenummer AWB 13/5331 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 12 februari 2014, door mrs. C. Kool, D. Hund en M. Breeman, in tegenwoordigheid van A.C.L.M. de Jong, griffier en in het openbaar uitgesproken.
--