Uitspraak
1.Het verloop van het geding
- het tussenvonnis in deze zaak van 3 september 2014;
- de akte aanvullend bewijs zijdens de zus, met producties;
- de akte tegenbewijs van de zijde van de broer, met een productie.
2.De verdere beoordeling
“De termijn van verjaring van een rechtsvordering tot opheffing van een onrechtmatige toestand begint met de aanvang van de dag, volgende op die waarop de onmiddellijke opheffing van die toestand gevorderd kan worden”– rekening is gehouden met de mogelijkheid dat een toestand eerst onrechtmatig wordt door opzegging van een recht op die toestand, bijvoorbeeld bruikleen, en dat de termijn in dat geval begint met de aanvang van de dag, volgend op die waartegen had kunnen worden opgezegd, moet in dit geval worden geoordeeld dat de verjaringstermijn is gaan lopen op de dag volgend op die waartegen kon worden opgezegd, zijnde dag na de totstandkoming in 1981. De rechtsvordering tot opheffing van de onrechtmatige toestand is dan ook verjaard in 2001. Hieruit volgt dat de vorderingen van de zus in conventie dienen te worden afgewezen.