Uitspraak
1.Het verloop van het geding
2.Het geschil en de beoordeling
“Wij mogen het openstaande saldo onmiddellijk opeisen als:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 december 2014, staat de geldigheid van een bepaling in een kredietovereenkomst centraal. Eiseres, een besloten vennootschap, heeft gedaagde, die niet verschenen is, gedagvaard tot betaling van een openstaand saldo op basis van een bepaling in de algemene voorwaarden. Deze bepaling stelt dat het openstaande saldo onmiddellijk kan worden opgeëist indien de kredietnemer gedurende twee maanden het minimaal te betalen bedrag niet heeft voldaan, zelfs na een aanmaning. De rechtbank oordeelt dat deze bepaling in strijd is met artikel 33 van de Wet op het Consumentenkrediet (WCK). Dit artikel vereist dat de kredietnemer eerst in gebreke moet worden gesteld voordat het saldo kan worden opgeëist. De rechtbank stelt vast dat het versturen van een aanmaning niet gelijkgesteld kan worden met de vereiste ingebrekestelling zoals voorgeschreven door de WCK.
De rechtbank wijst erop dat de bepaling in de algemene voorwaarden de consument minder bescherming biedt dan de wet, en daarom nietig is. Eiseres heeft weliswaar een ingebrekestelling verzonden, maar dit doet niets af aan de nietigheid van de bepaling. Aangezien de vordering van eiseres is gebaseerd op een nietige bepaling, wordt de vordering afgewezen. Eiseres wordt bovendien veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op nihil worden begroot. De uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke bescherming van consumenten in kredietovereenkomsten en de noodzaak om aan de wettelijke vereisten te voldoen voordat een krediet kan worden opgeëist.