ECLI:NL:RBZWB:2014:9502

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2014
Publicatiedatum
30 augustus 2016
Zaaknummer
3598680-CV EXPL-18-9089
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opeisbaarheid van kredietovereenkomst en de vereisten van ingebrekestelling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 december 2014, staat de geldigheid van een bepaling in een kredietovereenkomst centraal. Eiseres, een besloten vennootschap, heeft gedaagde, die niet verschenen is, gedagvaard tot betaling van een openstaand saldo op basis van een bepaling in de algemene voorwaarden. Deze bepaling stelt dat het openstaande saldo onmiddellijk kan worden opgeëist indien de kredietnemer gedurende twee maanden het minimaal te betalen bedrag niet heeft voldaan, zelfs na een aanmaning. De rechtbank oordeelt dat deze bepaling in strijd is met artikel 33 van de Wet op het Consumentenkrediet (WCK). Dit artikel vereist dat de kredietnemer eerst in gebreke moet worden gesteld voordat het saldo kan worden opgeëist. De rechtbank stelt vast dat het versturen van een aanmaning niet gelijkgesteld kan worden met de vereiste ingebrekestelling zoals voorgeschreven door de WCK.

De rechtbank wijst erop dat de bepaling in de algemene voorwaarden de consument minder bescherming biedt dan de wet, en daarom nietig is. Eiseres heeft weliswaar een ingebrekestelling verzonden, maar dit doet niets af aan de nietigheid van de bepaling. Aangezien de vordering van eiseres is gebaseerd op een nietige bepaling, wordt de vordering afgewezen. Eiseres wordt bovendien veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op nihil worden begroot. De uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke bescherming van consumenten in kredietovereenkomsten en de noodzaak om aan de wettelijke vereisten te voldoen voordat een krediet kan worden opgeëist.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Kanton
Tilburg
zaaknummer: 3598680 CV EXPL 14-9089
vonnis d.d. 3 december 2014
inzake
de besloten vennootschap[eiseres] .
voorheen genaamd [naam] ,
statutair gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: Van den Berg, De Rie & Uyterlinde Incasso - Gerechtsdeurwaarders te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [appellant] ,
gedaagde,
niet verschenen.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de dagvaarding van 7 mei 2013 met producties.

2.Het geschil en de beoordeling

2.1
Eiseres heeft op de bij dagvaarding omschreven gronden, welke hier als herhaald en ingelast gelden, gevorderd gedaagde te veroordelen tot betaling van het bedrag of de bedragen als nader in de dagvaarding omschreven, met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
2.2
Gedaagde is, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet ter zitting verschenen en heeft ook niet tijdig een schriftelijk antwoord ingediend of om uitstel verzocht, zodat tegen deze verstek is verleend.
2.3
Op de overeenkomsten tussen partijen is de Wet op het consumentenkrediet (WCK) van toepassing. In afdeling 3 van hoofdstuk IV WCK is dwingend voorgeschreven dat geen andere of hogere kosten in rekening mogen worden gebracht dan die zijn toegestaan op grond van de bepalingen van die afdeling.
2.4
Krachtens artikel 33 aanhef en onder c sub 1 WCK, kan het uitstaande saldo bij een kredietovereenkomst als hier aan de orde enkel rechtsgeldig worden opgeëist indien de kredietnemer, die gedurende ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichting.
2.4
Eiseres heeft bij dagvaarding respectievelijk de Algemene Voorwaarden ABN AMRO MasterCard (productie 2) overgelegd, die op respectievelijk de onderhavige overeenkomst van toepassing zijn.
Artikel 23.1 aanhef en onder a van de door eiseres als productie 2 overgelegde voorwaarden luidt als volgt:
“Wij mogen het openstaande saldo onmiddellijk opeisen als:
a) u tenminste 2 maanden het minimaal te betalen bedrag niet heeft betaald en ook na een aanmaning nog steeds niet heeft betaald.”
2.5
Eiseres stelt met toepassing van deze bepaling het krediet te hebben opgeëist. Deze bepaling wijkt echter af van artikel 33 aanhef en onder c sub 1 WCK. Dat artikel luidt, als volgt:
“Nietig is een overeenkomst als bedoeld in artikel 61 lid 1 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover daarbij:
c. vervroegde opeisbaarheid van het door de kredietnemer verschuldigde wordt bedongen, anders dan voor het geval dat:
10 de kredietnemer, die gedurende ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijn bedrag, na in gebreke te zijn gesteld nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen”
2.6
De hiervoor geciteerde bepaling van de algemene voorwaarden wijkt - ten nadele van de consument - af van artikel 33 WCK, omdat deze voor beëindiging van het krediet en opeising ineens niet eist dat de kredietnemer eerst in gebreke is gesteld. Het versturen van een aanmaning als bedoeld in de algemene voorwaarde kan niet gelijk gesteld worden met de in artikel 33 WCK voorschreven ingebrekestelling. Met de woorden ‘in gebreke’ wordt bedoeld een ingebrekestelling waarbij de kredietnemer is aangemaand, een redelijke termijn is gelaten om tot betaling van de vervallen doch niet betaalde termijnen over te gaan en tevens is gewezen op de gevolgen van het niet voldoen aan de aanmaning, namelijk dat het gehele saldo opeisbaar zal worden gesteld. Het artikel 23.1 van voornoemde voorwaarden biedt de consument dus minder bescherming dan artikel 33 WCK en is daarom nietig. Weliswaar heeft eiseres op 21 mei 2014 een ingebrekestelling (productie 4) aan gedaagde verzonden voordat zij is overgegaan tot opeising ineens, maar dit doet niet af aan de nietigheid van voornoemd artikel in de algemene voorwaarden.
2.7
Aangezien de vordering is gebaseerd op respectievelijk artikel 23.1 aanhef en onder a van de voorwaarden en deze bepaling naar het oordeel van de kantonrechter nietig is, moet de conclusie zijn dat de grondslag aan de vordering is ontvallen, zodat de vordering dient te worden afgewezen.
2.8
Eiseres zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, met dien verstande dat deze kosten aan de zijde van gedaagde worden begroot op nihil.
2.9
Derhalve zal als volgt worden beslist.

3.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af:
veroordeelt eiseres tot betaling van de proceskosten van gedaagde, bepaald op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J.M. Rouwen, en in het openbaar uitgesproken op
3 december 2014.