ECLI:NL:RBZWB:2014:9463

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 februari 2014
Publicatiedatum
5 april 2016
Zaaknummer
C/12/84481 / HA ZA 12-176
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake benoeming deskundige en verkoop onroerende zaak in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, uitgesproken op 12 februari 2014 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is een vonnis gewezen in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man. De vrouw, eiseres in conventie en verweerster in reconventie, heeft een verzoek ingediend tot benoeming van een deskundige voor de taxatie van de gezamenlijke woning en de verkoop daarvan. De man, gedaagde in conventie en eiser in reconventie, heeft zich verzet tegen de door de vrouw voorgestelde waarde van de woning en de noodzaak van de verkoop. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 13 februari 2013 een deskundigenonderzoek gelast om de waarde van de woning vast te stellen. De deskundige heeft op 5 april 2013 gerapporteerd en de waarde van de woning vastgesteld op € 215.000,00. De vrouw heeft betoogd dat de woning onverkoopbaar is vanwege achterstallig onderhoud en heeft een lagere waarde van € 180.000,00 voorgesteld. De man heeft deze stelling betwist en is van mening dat de woning voor de getaxeerde waarde verkocht kan worden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de primaire vordering van de vrouw niet kan worden toegewezen, maar heeft de subsidiaire vordering tot verkoop van de woning toegewezen. De rechtbank heeft de man veroordeeld om mee te werken aan de verkoop van de woning via de huidige makelaar voor een door de makelaar te bepalen koopprijs, met een dwangsom van € 500,00 per dag bij niet-naleving. Daarnaast is de man verplicht om mee te werken aan noodzakelijk onderhoud aan de woning. In reconventie heeft de rechtbank de vrouw toegestaan om bewijs te leveren van schenkingen van haar vader onder een uitsluitingsclausule. De rechtbank heeft een deskundige benoemd voor de waardebepaling van de panden en heeft de kosten van het deskundigenonderzoek tussen partijen verdeeld. De rechtbank heeft verder bepaald dat partijen verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige en dat zij binnen vier weken op het concept-rapport van de deskundige moeten reageren. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/12/84481 / HA ZA 12-176
Vonnis van 12 februari 2014
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. W.E. de Wit-de Witte te Goes,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. V.J.C. Pieters te Goes.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 februari 2013
  • het deskundigenbericht
  • de conclusie na deskundigenbericht tevens houdende conclusie na tussenvonnis
van de vrouw van 5 juni 2013
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht tevens antwoordconclusie na tussenvonnis
van de man van 28 augustus 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het verdere geschil en de verdere beoordeling

in conventie

2.1.
de woning
2.1.1.
Bij tussenvonnis van 13 februari 2013 heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek gelast ter vaststelling van de waarde van de woning aan de [adres] . De door de rechtbank benoemde deskundige heeft op 5 april 2013 gerapporteerd. Hij heeft de waarde van de woning per 25 maart 2013 getaxeerd op € 215.000,00.
2.1.2.
De vrouw heeft naar aanleiding van het deskundigenrapport opgemerkt dat uit de taxatie blijkt dat sprake is van achterstallig onderhoud voor meer dan 10% van de getaxeerde marktwaarde tot een bedrag van tussen de € 30.000,00 en € 35.000,00, en dat de kosten van aanpassing aan de huidige eisen van wooncomfort minimaal tussen de € 25.000,00 en € 30.000,00 belopen. De vrouw meent dat het pand, gelet op de staat van onderhoud, de woningmarkt en de hypotheeknormen voor een bedrag van € 215.000,00 onverkoopbaar is. De woning staat al jaren te koop. Aangezien huizenprijzen volgens de vrouw elke maand met 0,5% dalen is de waarde van de woning inmiddels lager dan het getaxeerde bedrag. Zij biedt nogmaals aan om de woning aan haar toe te delen voor een bedrag van € 180.000,00.
2.1.3.
De man merkt naar aanleiding van het deskundigenrapport op dat wat er ook zij van de door de deskundige, niet nader onderbouwde, te maken kosten voor achterstallig onderhoud en voor het aanpassen van de woning aan de huidige eisen van wooncomfort, welke laatste kosten volgens de man optioneel zijn, de waarde van de woning met die posten in aanmerking genomen € 215.000,00 is. De man is van mening dat de huidige makelaar de woning voor dat bedrag in de verkoop moet plaatsen en geplaatst houden. Gelet op de getaxeerde waarde kan de vordering van de vrouw in het tussenvonnis van 13 februari 2013 weergegeven onder rechtsoverweging 3.1. primair en onder 1. niet worden toegewezen omdat de vrouw daarbij uitgaat van een bedrag van € 180.000,00. De man betwist dat de woning onverkoopbaar zou zijn en dat de waarde daarvan nog steeds elke maand met 0,5% daalt. Volgens de man is het verbinden van een dwangsom aan het gevorderde bevel tot meewerken door hem aan de verkoop onnodig. Met betrekking tot de vordering de man te bevelen mee te werken aan het laten verrichten van noodzakelijk onderhoud op kosten van beide partijen stelt de man dat hij eerst wil weten welke noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden verricht moeten worden. Wat betreft de kapitaalverzekering verwijst de man naar hetgeen de rechtbank in genoemd tussenvonnis onder rechtsoverweging 4.2. heeft overwogen.
2.1.4.
De rechtbank overweegt dat gelet op de rapportage van de deskundige aangenomen moet worden dat de woning in de staat waarin deze zich ten tijde van de taxatie bevond een waarde heeft van € 215.000,00. Aangezien de vrouw bij het haar ten aanzien van de woning primair gevorderde uitgaat van een waarde van de woning van € 180.000,00 zal de rechtbank, nu de getaxeerde waarde hoger uitkomt, de primaire vordering niet toewijzen. Ten aanzien van het door de vrouw subsidiair gevorderde overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank zal, nu de man zich niet tegen verkoop verzet en kennelijk ook instemt met verkoop via de reeds betrokken makelaar, de subsidiaire vordering toewijzen. Met betrekking tot de koopprijs waarvoor de woning in de verkoop moet komen is de rechtbank van oordeel dat deze tegen de getaxeerde waarde moet worden aangeboden. De rechtbank overweegt dat nu dit de vraagprijs is voor de hand ligt dat de uiteindelijke verkoopprijs lager uit zal komen. De man dient in dat geval ook zijn medewerking aan verkoop te verlenen voor een prijs die de makelaar uit hoofde van zijn deskundigheid redelijk acht. De man heeft, zo is onbestreden gesteld, gedurende ruim anderhalf jaar voorafgaand aan de onderhavige procedure niet gereageerd op verzoeken van de (advocate) van de vrouw tot enige vorm van overleg met betrekking tot de verkoop van de woning, althans overdracht van zijn aandeel daarin aan de vrouw. Als gevolg daarvan heeft de vrouw zich genoodzaakt gezien de onderhavige procedure aan te spannen. De rechtbank zal gelet daarop een dwangsom opleggen maar deze maximeren als na te melden.
2.2.
De rechtbank zal de vordering de man te bevelen mee te werken tot het, op kosten van beide partijen, laten verrichten van noodzakelijk onderhoud toewijzen voor zover het werkzaamheden betreft die de verkopende makelaar uit hoofde van zijn deskundigheid in het kader van de verkoop van de woning noodzakelijk oordeelt. De rechtbank zal voorts bepalen dat de vrouw, wanneer de man niet meewerkt, gerechtigd is zelfstandig opdracht te geven tot het verrichten van deze werkzaamheden en de helft van de kosten te verhalen op de man. De rechtbank zal niet bepalen dat de man ook de wettelijke rente over het in dat geval door de vrouw te verhalen bedrag verschuldigd zal zijn nu niet vaststaat dat de man met de voldoening daarvan in gebreke zal blijven.
in reconventie
2.3.
de panden [adres]
2.3.1.
Bij tussenvonnis van 13 februari 2013 is de vrouw in de gelegenheid gesteld:
- zich uit te laten over de vraag of en hoe zij het bewijs zal leveren dat zij (een deel van) de
helft van de koopsom van de voormelde panden te weten f. 50.0000,00 (€ 22.689,00) van
haar vader geschonken heeft gekregen en dat haar vader aan deze schenking(en) de
uitsluitingsclausule heeft verbonden;
- om schriftelijk bewijs van de verbouwingen als bedoeld in rechtsoverweging 4.4.6. van
voormeld tussenvonnis over te leggen en mee te delen of zij op dat punt nog bewijs door
middel van getuigen wil leveren;
- om zich uit te laten over het aantal van de door de rechtbank te benoemen
deskundige(n) en de persoon van de deskundige(n) die de waarde van voornoemde
panden in verhuurde en onverhuurde staat dient/dienen vast te stellen, en het effect van de
waarde van de verbouwingen daaraan door, althans op kosten van, de vader van de vrouw
en over de aan de deskundige(n) te stellen vragen.
Bij dit tussenvonnis is de man in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of hij eventueel wil worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs als bedoeld in rechtsoverweging 4.4.5. van voormeld vonnis.
2.3.2.
De vrouw heeft getuigenbewijs aangeboden van de aan haar geschonken bedragen en opgegeven wie daaromtrent onder meer als getuigen kunnen worden gehoord. Voorts heeft de vrouw een aantal bankafschriften overgelegd als bewijs van schenkingen die aan haar en haar zus en broer zouden zijn gedaan, ieder tot een bedrag van € 28.044,00. De schenkingen zijn volgens de vrouw gedaan op een, in verband met de exploitatie van de bedrijfspanden, op naam van haar broer geopende bankrekening onder vermelding van “Comaco”. De vrouw heeft daarnaast een balans van 31 december 1999 in het geding gebracht waaruit volgens haar de aankoopkosten van het pand blijken en de verstrekte geldleningen, en een balans van 31 december 2002 waaruit de totale stichtingskosten na verbouwing zouden blijken. De vrouw verwijst voorts naar de eerder door haar bij de conclusie houdende wijziging van eis tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie in het geding gebrachte producties.
Ook met betrekking tot de aan de panden verrichte verbouwingen heeft de vrouw aangegeven bewijs te willen leveren door het laten horen van getuigen en voorts een aantal schriftelijke bewijsstukken in het geding gebracht.
De vrouw is van mening dat benoeming van een deskundige voor de waardebepaling van de panden niet aan de orde is omdat zij van mening is dat de panden buiten de gemeenschap van goederen vallen en buiten de verdeling moeten blijven. Indien en voor zover er wel een deskundige wordt benoemd dan stelt zij voor dat er uit kostenoogpunt één deskundige wordt benoemd die zowel deskundig is op het gebied van taxatie van (verhuurde) panden en erfpacht, maar ook over de nodige kennis op bouwkundig terrein beschikt. Bij taxatie dient uitgegaan te worden van de verhuurde staat van de panden omdat deze verhuurd zijn.
2.4.
De man merkt ten aanzien van de door de vrouw voorgestelde getuigen op dat zij niet aangeeft wat deze getuigen zouden kunnen verklaren en voorts dat deze getuigen, familieleden van de vrouw, er zelf belang bij hebben dat de beweerdelijk gedane giften onder een uitsluitingsclausule zouden zijn gedaan.
De man betwist voorts gemotiveerd dat de door de vrouw overgelegde bankafschriften als bewijs kunnen dienen van aan haar door haar ouders, althans haar vader, gedane schenkingen en dat er sprake zou zijn van een uitsluitingsclausule. De man betwist gemotiveerd dat de als productie 2 bij de conclusie na deskundigenbericht tevens houdende conclusie na tussenvonnis overgelegde balansen als enig bewijs kunnen dienen.
De door de vrouw als productie 3 bij voormelde conclusie in het geding gebrachte schriftelijke stukken en foto’s leveren volgens de man geen bewijs op van de staat van de panden voorafgaand aan de verbouwing. Van de staat van de panden na de verbouwing zijn helemaal geen bewijsstukken overgelegd. Volgens de man is door de vrouw dan ook geen begin van bewijs geleverd omtrent de invloed van de verbouwingen op de waarde van de panden. De getuigen die volgens de vrouw kunnen verklaren omtrent de verbouwingen zijn dezelfde die zij opvoert als de getuigen die kunnen verklaren omtrent de uitsluitingsclausule. Ook voor hetgeen zij omtrent de verbouwingen zouden kunnen verklaren geldt dat zij daarbij als familieleden zelf belang hebben en partijdig zijn.
Indien en voor zover de vrouw nog zou slagen in het haar ten aanzien van de schenkingen en uitsluitingsclausule opgedragen bewijs wil de man in de gelegenheid worden gesteld tot het leveren van tegenbewijs.
De man is van mening dat de waarde van de panden, zowel in verhuurde als in onverhuurde staat door één deskundige moet worden vastgesteld. Aangezien de vrouw volgens de man niet is geslaagd in het door haar te leveren bewijs aangaande de gift, uitsluitingsclausule en verbouwingen hoeft het effect van de waarde van de verbouwingen niet te worden vastgesteld. Het is dus ook niet noodzakelijk dat een deskundige wordt benoemd die ook deskundig is op bouwkundig terrein.
2.5.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het door de vrouw aangedragen bewijs ten aanzien van de schenking van haar vader en de daaraan verbonden uitsluitingsclausule als volgt. Door de vrouw is onbestreden gesteld dat er in verband met de exploitatie van de bedrijfspanden een bankrekening op naam van de broer is geopend met de vermelding “Comaco”. Uit de schenkingen vermeld op bankafschriften van bankrekeningen ten name van de broer van de vrouw waarop tevens “Comaco” is vermeld blijkt dat de vader, althans de ouders van de vrouw, in ieder geval schenkingen aan hun drie kinderen hebben gedaan tot een bedrag hoger dan het door de vrouw van vader voor de aankoop van de panden geleende bedrag van f. 50.000,00 (€ 22.689,00). De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vrouw is geslaagd in het haar opgedragen bewijs dat het bedrag dat zij van haar vader heeft geleend voor de aankoop van de panden is afgelost met schenkingen van haar vader, althans haar ouders, aan haar. Uit deze bankafschriften blijkt echter niet, met uitzondering van het laatste afschrift van 28 november 2007, welk afschrift overigens dateert van na inschrijving van de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, dat aan deze schenkingen de uitsluitingsclausule is verbonden. Nu de vrouw heeft meegedeeld van de schenkingen en de daaraan verbonden uitsluitingsclausule ook bewijs te willen leveren door het horen van getuigen zal de rechtbank op dit punt een getuigenverhoor bevelen.
2.6.
Teneinde te voldoen aan het haar ter zake van de verbouwingen opgedragen bewijs heeft de vrouw een tweetal balansen overgelegd waaruit de aanschafwaarde en de uiteindelijke stichtingskosten na verbouwing zouden blijken. Voorts is door de vrouw een brief overgelegd van de bij de verkoop betrokken makelaar met bijlagen en een verkoopadvertentie. Uit de brief volgt dat de makelaar van mening was dat sprake was van een aanzienlijke onderhoudsachterstand, dat de gebouwen gebreken vertoonden en dat de installaties verouderd waren zodat een forse renovatie noodzakelijk was. Ook in de advertentie is vermeld dat sprake is van achterstallig onderhoud en dat renovatie/modernisering gewenst is. Uit de door de vrouw overgelegde brief van De Roo Van der Veen volgt dat de vader van de vrouw de investering inclusief de aankoop raamde op een bedrag van f. 525.000,00. Voorts is door de vrouw een vijftal foto’s overgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat uit vorenstaande bescheiden niet meer blijkt dan dat de onderhoudstoestand van de panden ten tijde van de aankoop slecht was en renovatie en modernisering noodzakelijk was. Niet valt daaruit op te maken welke verbouwingswerkzaamheden door, dan wel op kosten van, de vader van de vrouw zijn verricht, welke bedragen daarmee gemoeid zijn geweest, en in welke toestand de panden zich na voltooiing van de verbouwing bevonden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat onduidelijk is hoe de overgelegde balansen tot stand zijn gekomen en welke cijfers aan de daarop vermelde bedragen ten grondslag liggen. Het had op de weg van de vrouw gelegen om, teneinde de balansen als een begin van bewijs met betrekking tot de meerwaarde van de panden als gevolg van de verbouwingen aan te kunnen merken, deze toe te lichten. Niet is nu duidelijk wie de balansen heeft opgemaakt, hoe deze tot stand zijn gekomen en waarop het bedrag aan stichtingskosten dat is vermeld op de balans van 31 december 2002 is gebaseerd. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het vorenstaande niet vastgesteld kan worden wat de waardevermeerdering van de panden is geweest als gevolg van de verrichtte verbouwingen. Gelet op de sinds eind december 2002 verstreken tijd valt dat naar het oordeel van de rechtbank ook niet meer vast te stellen. Immers in de tussentijd kunnen er nog meerdere werkzaamheden aan de panden, ook door de huurders, zijn verricht. Gelet op het vorenstaande valt, ook als komt vast te staan dat de voormeld onder rechtsoverweging 2.5. bedoelde schenkingen onder de uitsluitingsclausule zijn gedaan en derhalve buiten de verdeling dienen te blijven, het bedrag wat ter zake van de waardevermeerdering door de verbouwingen buiten de verdeling zou moeten blijven, niet meer vast te stellen. Dit houdt in dat de ter zake van de waardering van de panden te benoemen deskundige niet ook op bouwkundig gebied deskundig hoeft te zijn en niet de waarde van de panden hoeft te waarderen de verbouwingswerkzaamheden weggedacht.
2.7.
De rechtbank passeert de stelling van de vrouw dat er ter waardering van de panden geen deskundige hoeft te worden benoemd omdat de panden buiten de gemeenschap van goederen vallen en niet in de verdeling moeten worden betrokken. De rechtbank verwijst daartoe naar hetgeen in rechtsoverweging 4.4.1. in het vonnis van 13 februari 2013 is overwogen. Dit is aan te merken als een bindende eindbeslissing op dit punt. Het eerder aangekondigde deskundigenbericht zal nu worden bevolen. De rechtbank overweegt dat nu partijen het er over eens zijn dat er één deskundige moet worden benoemd de rechtbank één deskundige zal benoemen. De rechtbank zal de heer G. Spaans, die ook de woning van partijen heeft getaxeerd, tot deskundige benoemen. De heer Spaans heeft desgevraagd verklaard daartoe bereid te zijn en vrij te staan.
Aan deze deskundige zullen, gelet op hetgeen daaromtrent in rechtsoverweging 4.4.7. van voormeld tussenvonnis is overwogen en op hetgeen vorenstaand onder rechtsoverweging 2.6. is overwogen de volgende vragen worden voorgelegd:
Wat is de vrije onderhandse verkoopwaarde van het erfpachtrecht van de grond, liggende aan de [adres] , kadastraal bekend gemeente [kadasternummer] , met de zich op dit perceel grond bevindende opstallen, plaatselijk bekend [adres] ?
Dezelfde vraag als vraag 1 in verhuurde staat?
Zijn er vanuit uw deskundigheid nog voor de beslissing van belang zijnde feiten en omstandigheden die u wilt vermelden?
2.8.
De rechtbank zal bepalen dat de aan het deskundigenonderzoek verbonden kosten, in afwachting van een beslissing over de proceskosten, door beide partijen (ieder voor de helft) moeten worden voorgeschoten.
2.9.
De rechtbank wijst er op dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. Partijen dienen hiertoe nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige te verstrekken indien deze daarom verzoekt, de deskundige toegang te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijkje plaatsen, de deskundige ook voor het overige gelegenheid te geven tot het verrichten van het onderzoek, en binnen vier weken te regeren op het concept-bericht van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden. Wordt aan één van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.10.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.
2.11.
Partijen zullen nadat het deskundigenbericht is uitgebracht nog in de gelegenheid worden gesteld om daarop te reageren.
in conventie en in reconventie
2.12.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt de man mee te werken aan de verkoop van de onroerende zaak staande en gelegen aan de [adres] via de huidige ingeschakelde makelaar voor een door de makelaar uit hoofde van zijn deskundigheid te bepalen koopprijs, uitgaande van een vraagprijs van € 215.000,00, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte van een dag dat de man nalaat aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 25.000,00;
3.2.
bepaalt dat nu tot verkoop van de onroerende zaak wordt overgegaan dat de rechten uit de kapitaalverzekering en de opbrengst daarvan tussen partijen moet worden verdeeld tegelijk met de overdracht van de woning dan wel de afkoop en uitbetaling van de afkoopsom uit de verzekering onder verrekening ten laste van de man van de helft van de door de vrouw betaalde premies vanaf 1 januari 2011 tot de datum van afkoop;
3.3.
beveelt de man mee te werken tot het, op kosten van beide partijen, laten verrichten van noodzakelijk onderhoud voor zover het werkzaamheden betreft die de verkopende makelaar uit hoofde van zijn deskundigheid in het kader van de verkoop van de woning noodzakelijk oordeelt en bepaalt dat de vrouw, wanneer de man niet meewerkt, gerechtigd is zelfstandig opdracht te geven tot het verrichten van deze werkzaamheden en de helft van de kosten te verhalen op de man.
in reconventie
3.4.
laat de vrouw toe om door middel van het horen van getuigen te bewijzen dat de schenkingen van de vader, althans de ouders van de vrouw, die blijken uit de door de vrouw bij haar conclusie na deskundigenbericht, tevens conclusie na tussenvonnis, als productie 1 in het geding gebrachte bankafschriften zijn gedaan onder de uitsluitingsclausule;
3.5.
de rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen van
5 maart 2014zodat de vrouw de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden april tot en met juni 2014 kan opgeven, waarna dag en uur van het te houden getuigenverhoor zullen worden bepaald;
3.6.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit in het gerechtsgebouw te Middelburg aan de Kousteensedijk 2 te Middelburg;
3.7.
bepaalt dat indien partijen voorafgaand aan het getuigenverhoor nog stukken aan de rechtbank willen doen toekomen deze stukken uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
3.8.
beveelt een onderzoek door één deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
Wat is de vrije onderhandse verkoopwaarde van het erfpachtrecht van de grond, liggende aan de [adres] , kadastraal bekend gemeente [kadasternummer] , met de zich op dit perceel grond bevindende opstallen, plaatselijk bekend [adres]
Dezelfde vraag als vraag 1 in verhuurde staat?
Zijn er vanuit uw deskundigheid nog voor de beslissing van belang zijnde feiten en omstandigheden die u wilt vermelden?;
3.9.
Benoemt tot deskundige:
dhr. G. Spaans,
p/a makelaardij Spaans B.V.,
’s Heer Hendrikskinderendijk 92,
4461 EC Goes,
telefoonnummer: 0113-220210;
het voorschot
3.10.
bepaalt met het oog op de vaststelling van het voorschot op de kosten van de deskundige het volgende:
  • de deskundige dient
  • de griffie zal de opgave van de deskundige vervolgens toezenden aan partijen
  • partijen kunnen desgewenst
  • indien niet of niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, wordt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundigen reeds nu voor alsdan vastgesteld op het door de deskundige begrote bedrag
  • indien wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal het voorschot worden vastgesteld bij afzonderlijke rechterlijke beslissing;
3.11.
bepaalt dat partijen, ieder voor de helft, het voorschot dienen te betalen, en wel
binnen twee wekenna een daartoe strekkend betalingsverzoek van de griffie;
3.12.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot;
het onderzoek
3.13.
bepaalt dat de advocaat van de man de processtukken, althans voor zover de deskundige daarover nog niet beschikt, in afschrift aan de deskundige dient te doen toekomen;
3.14.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats;
3.15.
wijst de deskundige er op dat:
  • de deskundige voor aanvang van het onderzoek dienen kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of desgevraagd te verkrijgen bij de griffie),
  • de deskundige het onderzoek onmiddellijk dient te staken en contact dient op te nemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
  • de deskundige partijen bij een onderzoek van een object ter plaatse gelegenheid dienen te bieden dit onderzoek bij te wonen; indien slechts één partij, althans niet alle partijen, bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig is of zijn, de deskundige dit onderzoek niet mag uitvoeren, tenzij alle partijen zijn uitgenodigd om bij dat onderzoek aanwezig te zijn, en dat uit het rapport moet blijken dat hieraan is voldaan,
  • indien partijen bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig zijn geweest, uit het rapport moet blijken welke opmerkingen zij hebben gemaakt en welke verzoeken zij hebben gedaan, en hoe de deskundige hierop heeft gereageerd;
3.16.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken indien de deskundige daarom verzoekt, de deskundige toegang dient te worden verschaft tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dient te worden geven tot het verrichten van het onderzoek;
het schriftelijk rapport
3.17.
verzoekt de deskundige op om uiterlijk 13 weken na het bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie;
3.18.
wijst de deskundige er op dat:
  • uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundigen is gebaseerd,
  • de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, opdat partijen de gelegenheid krijgen binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moeten vermelden;
3.19.
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren;
in conventie en in reconventie
3.20.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2014.
MdB