ECLI:NL:RBZWB:2014:9407

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
8 juni 2015
Zaaknummer
C/02/231293 FA RK 11-730
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van der Poel
  • A. van Noort
  • J. van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding tussen Afghanen met betrekking tot huwelijken in Pakistan en Afghanistan

In deze zaak verzoekt de man om echtscheiding van zijn vrouw. Hij heeft twee huwelijksakten overgelegd: één van een huwelijk in Pakistan in 2001 en één van een huwelijk in Afghanistan in 2002. De rechtbank moet beoordelen van welk huwelijk de echtscheiding moet worden uitgesproken. De man stelt dat het huwelijk in Pakistan rechtsgeldig is, terwijl de vrouw in de Gemeentelijke Basisregistratie (GBA) staat geregistreerd als gehuwd in Afghanistan. De rechtbank onderzoekt de geldigheid van het huwelijk in Pakistan, waarbij wordt vastgesteld dat de Pakistaanse wetgeving niet expliciet verbiedt dat niet-Pakistanen in Pakistan trouwen. De rechtbank concludeert dat het huwelijk in Pakistan rechtsgeldig is en spreekt de echtscheiding uit van dit huwelijk, ondanks de registratie in de GBA van het huwelijk in Afghanistan. De rechtbank wijst het verzoek van de man om huurder van de echtelijke woning te worden af, omdat de vrouw nooit in de woning heeft gewoond. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familierecht
Breda
Meervoudige Kamer
Zaaknummer: C/02/231293 FA RK 11-730
beschikking betreffende echtscheiding,
in de zaak van
[verzoeker 1],
wonende te [geboorteplaats],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. J.M.G. Cox,
en
[verweerster],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen de vrouw.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 17 februari 2011 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 24 februari 2011 uitgebrachte betekeningsexploot;
- een afschrift van het uittreksel van het betekeningsexploot in dagblad BN/De Stem van 1 maart 2011;
- de op 17 augustus 2011, 5 december 2011, 27 februari 2012, 11 mei 2012, 27 maart 2013, 4 juni 2013 en 24 oktober 2013 ontvangen brieven van de advocaat van de man, met de bijlagen;
- de op 17 januari 2014 ontvangen brief van de hierna te noemen informant, met de bijlagen;
- een afschrift van de publicatie van de oproep van de vrouw voor de mondelinge behandeling in dagblad BN/De Stem van 21 oktober 2013;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 januari 2014 en de ter zitting overgelegde stukken.
De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ‘s-Gravenhage is als informant aangemerkt in deze zaak.

2.Het verzoek

De man verzoekt thans, samengevat,
- echtscheiding;
- bepaling dat hij de huurder van de echtelijke woning zal zijn.

3.De beoordeling

3.1
Tussen partijen staat blijkens de stellingen en overgelegde stukken vast
- dat zij met elkaar zijn gehuwd;
- dat zij uit dit huwelijk één minderjarig kind hebben, te weten [minderjarig kind], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum];
- dat de vrouw de Afghaanse nationaliteit bezit en de man de Afghaanse en (sinds [datum]) de Nederlandse nationaliteit;
- dat de vrouw op [datum.] met de minderjarige naar Afghanistan is vertrokken en dat zij sindsdien op een onbekend adres verblijft;
- dat partijen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over een ouderschapsplan;
- dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht.
3.2
Het verzoekschrift is op wettelijk voorgeschreven wijze aan de vrouw betekend. Binnen de daartoe gestelde termijn is geen verweerschrift ontvangen.
De vrouw is voorts op de wettelijk voorgeschreven wijze opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 28 januari 2014. Zij is niet ter zitting verschenen.
3.3
De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna te noemen: de ambtenaar) is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Wel heeft de ambtenaar bij voormelde op 17 januari 2014 ontvangen brief inlichtingen verstrekt.
Echtscheiding
3.4
De Nederlandse rechter komt ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding
rechtsmacht toe aangezien ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van verzoeker zich in Nederland bevond en de man sedert ten minste een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in Nederland verbleef.
3.5
Ondanks dat uit het huwelijk van partijen een thans nog minderjarig kind is geboren, is door de man geen ouderschapsplan als bedoeld in artikel 815 Rv in het geding gebracht. Door de man is echter - onweersproken - gesteld dat de minderjarige [minderjarig kind] in 2006 met de vrouw is afgereisd naar Afghanistan, dat zij daar sedertdien verblijven, dat hij geen enkel contact met de vrouw heeft en dat hij derhalve niet met de vrouw kan overleggen over een ouderschapsplan. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door de man aangevoerde omstandigheden van dien aard dat van hem redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat een ouderschapsplan wordt overgelegd en onder die omstandigheden acht de rechtbank de man ontvankelijk in zijn echtscheidingsverzoek.
3.6
Ingevolge het bepaalde in artikel 270 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek is op ontbinding van het huwelijk of scheiding van tafel en bed, verzocht voorafgaand aan
1 januari 2012, de Wet conflictenrecht echtscheiding van toepassing.
3.7
De rechtbank zal op het verzoek tot echtscheiding Nederlands recht toepassen
omdat de man een keuze voor dit recht heeft gedaan en deze keuze onweersproken is gebleven.
3.8
In de onderhavige procedure heeft de rechtbank een mondelinge behandeling bepaald in verband met de bestaande onduidelijkheid omtrent de datum en plaats van het huwelijk van partijen. Door de man zijn in de loop van de procedure diverse stukken overgelegd met betrekking tot het huwelijk en ook ter zitting heeft de man nog enkele stukken in het geding gebracht. In dit verband is relevant dat door de man twee akten zijn overgelegd met betrekking tot een huwelijk tussen partijen. De man vraagt om de echtscheiding uit te spreken primair betreffende het op [datum huwelijk] te [plaats], Afghanistan, gesloten huwelijk en subsidiair betreffende het op [datum huwelijk (2)] in Pakistan gesloten huwelijk.
3.8.1
In de eerste plaats heeft de man ter zitting een originele Pakistaanse akte overgelegd, voorzien van een kopie van een Engelse vertaling van die akte, waarin staat vermeld dat partijen met elkaar zijn gehuwd op [datum huwelijk (2)] in [plaats 2], Pakistan.
De rechtbank stelt vast dat de namen van partijen op de Pakistaanse akte enigszins afwijken van de namen zoals opgenomen in de Gemeentelijke Basisregistratie (GBA). De man staat in de akte vermeld als [man], terwijl hij in de GBA bekend staat als [verzoeker 1]. De vrouw staat in de akte vermeld als [verzoeker 2], terwijl zij in het GBA bekend staat als [verweerster].
De rechtbank is van oordeel dat de afwijkende spelling van de namen van partijen te wijten is aan de verschillen in de vertaling van de Arabische stukken. De tolk die ten behoeve van de man ter zitting is verschenen heeft zulks bevestigd en heeft toegelicht dat er geen standaard bestaat voor de vertaling van [namen], zodat dezelfde klanken op verschillende wijzen kunnen worden opgeschreven.
Blijkens de overgelegde akte met vertaling bevestigt de ‘Nikah Registrar’ op grond van de Muslim Family Law Ordinance 1961 het huwelijk tussen partijen, gesloten in aanwezigheid van de ‘Nikah Reader’ en twee getuigen. In dit verband speelt de vraag of partijen als niet-Pakistanen in Pakistan in het huwelijk hebben kunnen treden. Deze vraag werd aanvankelijk door de gemeente [geboorteplaats] ontkennend beantwoord. Blijkens het besluit van Burgemeester en wethouders van [geboorteplaats] van 25 januari 2002 werd niet overgegaan tot registratie van het Pakistaanse huwelijk in de GBA omdat – samengevat en voor zover thans van belang – de Pakistaanse familiewet (Muslim Family Law Ordinance 1961) niet van toepassing werd geacht op huwelijken tussen twee niet-Pakistanen. Nikah-Registrars zouden, voor zover bekend, niet bevoegd zijn om Nikah Nama’s op te stellen en te registreren van huwelijken tussen niet-Pakistanen. De huwelijksakte zou gelet daarop onbevoegd zijn afgegeven. Omdat niet vastgesteld kan worden dat partijen Pakistaans onderdaan zijn, kan niet worden vastgesteld of hier sprake is van een rechtsgeldig huwelijk, aldus het besluit.
De advocaat van de man heeft de vraag naar de geldigheid van het tussen partijen in Pakistan gesloten huwelijk voorgelegd aan het Internationaal Juridisch Instituut (IJI). Het IJI vermeldt in zijn rapport van 23 april 2013 dat de gemeente [geboorteplaats] destijds het uitgangspunt van het Ministerie van Buitenlandse zaken heeft gevolgd, inhoudende dat een huwelijk voltrokken in Pakistan tussen twee Afghanen niet wordt erkend, omdat het Pakistaanse familierecht het niet toestaat dat in Pakistan een huwelijk wordt voltrokken tussen niet-Pakistanen. Het IJI geeft aan dat in de literatuur inmiddels wordt betwijfeld of dit een juiste interpretatie is van de Pakistaanse familiewet.
De ambtenaar stelt in voormelde door de rechtbank op 17 januari 2014 ontvangen brief, onder overlegging van een tweetal artikelen, dat inmiddels ook andere inzichten bestaan omtrent de geldigheid van in Pakistan tussen niet-Pakistanen gesloten huwelijken.
De rechtbank acht het met het IJI en de ambtenaar verdedigbaar dat niet-Pakistanen in Pakistan wél in het huwelijk kunnen treden, nu de Pakistaanse familiewet dit niet expliciet verbiedt en niet-Pakistanen ook een huwelijksgeschil in Pakistan aan de rechter kunnen voorleggen. Het komt de rechtbank niet juist voor om uit het enkele feit dat een specifieke regeling omtrent de huwelijkssluiting tussen niet-Pakistanen in de Pakistaanse familiewet ontbreekt, de conclusie te trekken dat het niet-Pakistanen niet is toegestaan in Pakistan in het huwelijk te treden. Een dergelijke enge interpretatie van het Pakistaanse familierecht houdt geen rekening met het ongecodificeerde islamitische familierecht en het ongeschreven recht, ingevolge welk recht ook traditionele, niet geregistreerde imam-huwelijken als geldig kunnen worden beschouwd. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat een huwelijk tussen twee niet-Pakistanen ten overstaan van een ‘Nikah Registrar’, ook als de Pakistaanse familiewet niet van toepassing zou zijn, in ieder geval als gewoonterechtelijke huwelijk mag worden aangemerkt.
Hoewel de rechtbank niet met zekerheid kan vaststellen dat genoemde akte door een daartoe bevoegde autoriteit is opgemaakt, gaat de rechtbank er, gelet op al het voorgaande, vanuit dat het huwelijk in Pakistan is gesloten op de aldaar voorgeschreven wijze en dat dit huwelijk naar Pakistaans recht rechtsgeldig is. Op grond van het bepaalde in artikel 10:31 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt een zodanig huwelijk in Nederland erkend.
3.8.2
In de tweede plaats heeft de man bij brief van 24 oktober 2013 een originele Afghaanse akte overgelegd, voorzien van een Engelse vertaling, waaruit volgens de man zou blijken van een huwelijk tussen partijen gesloten op [datum huwelijk] te [plaats], Afghanistan. De rechtbank zal thans beoordelen of deze akte daadwerkelijk blijk geeft van een in 2002 in Afghanistan gesloten huwelijk of dat deze akte een bevestiging is door de Afghaanse autoriteiten van de huwelijkssluiting van partijen in 2001 in Pakistan.
De advocaat van de man heeft deze vraag eveneens aan het IJI voorgelegd. Het IJI gaat er blijkens voormeld rapport vanuit dat het huwelijk tussen partijen is voltrokken in Pakistan en dat het vervolgens bij de rechter in Afghanistan is aangemeld en geregistreerd. Vervolgens rijst de vraag, aldus het IJI, of de huwelijksdatum die is van de huwelijkssluiting in Pakistan of die van de aanmelding/registratie van de huwelijksakte in Afghanistan. Het IJI merkt in voormeld rapport als afsluiting op dat uit de Afghaanse akte niet met zoveel woorden volgt of sprake is van een huwelijkssluiting of van een bevestiging (erkenning) van het eerder (in Pakistan) gesloten huwelijk. Het IJI begrijpt uit de Afghaanse akte dat naar Afghaans recht sprake is van een geldig huwelijk. Het IJI kan geen uitsluitsel geven op de vraag of de door de man gestelde huwelijksdatum [datum huwelijk] de juiste huwelijksdatum is.
De ambtenaar merkt op dat Afghaans IPR regelt dat een huwelijk in Afghanistan voor erkenning in aanmerking komt wanneer het huwelijk conform de voorschriften van het land van voltrekking is voltrokken. De ambtenaar maakt uit een brief van de advocaat van de man echter op dat kennelijk geen sprake is geweest van erkenning van het Pakistaanse huwelijk in Afghanistan. Derhalve gaat de ambtenaar ervan uit dat partijen opnieuw in Afghanistan zijn gehuwd om de reden dat het Pakistaanse huwelijk kennelijk erkenning in Afghanistan mist.
Ter zitting is de originele Afghaanse akte met behulp van de tolk doorgenomen. De tolk heeft desgevraagd uitleg gegeven over onduidelijkheden in de verschillende vertalingen van de akte die zich in het dossier bevinden. Voorts heeft de tolk aangegeven welke delen van de akte standaardtekst betreffen en welke delen handgeschreven zijn.
In dit verband acht de rechtbank met name de tekst op pagina 7 van de akte van belang. Volgens de tolk begint pagina 7 van de akte met een standaardtekst omtrent de huwelijkssluiting en de Sharia. Daarin is handgeschreven de datum [datum huwelijk (2)] ingevuld. Onderaan pagina 7 staat volgens de tolk handgeschreven vermeld dat door de aanwezigen
wordt bevestigddat het huwelijk tussen partijen heeft plaatsgevonden. De rechtbank leidt hieruit met de man en de tolk af dat de Afghaanse akte een bevestiging inhoudt van het huwelijk in Pakistan.
De man heeft voorts toegelicht dat de op pagina 5 van voormelde akte genoemde getuigen de getuigen waren van het huwelijk in Pakistan, maar dat zij eveneens in Afghanistan zijn verschenen om te verklaren omtrent de huwelijkssluiting in Pakistan.
Op basis van de overgelegde stukken en de toelichting van de tolk en de man ter zitting, staat voor de rechtbank genoegzaam vast dat voormelde akte, afgegeven op [datum huwelijk] te [plaats], Afghanistan, een bevestiging is van het tussen partijen op [datum huwelijk (2)] te [plaats 2], Pakistan, in het bijzijn van twee getuigen gesloten huwelijk. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een nieuw tussen partijen in Afghanistan gesloten huwelijk.
3.8.3
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank de echtscheiding zal uitspreken van het huwelijk tussen partijen, gesloten op [datum huwelijk (2)] in [plaats 2], Pakistan. Het thans primaire verzoek van de man zal derhalve worden afgewezen en het thans subsidiaire verzoek van de man zal worden toegewezen, waarbij de rechtbank nog in aanmerking heeft genomen dat de door de man gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk door de vrouw niet is weersproken en daarmee in rechte vast staat.
3.8.4
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog als volgt. De rechtbank stelt vast dat in de GBA is opgenomen dat partijen op [datum huwelijk] te [plaats], Afghanistan, zijn gehuwd. Dit is het gevolg geweest van het feit dat het in Pakistan gesloten huwelijk in 2002 niet door de gemeente [geboorteplaats] werd erkend (vide rechtsoverweging 3.8.1). De man heeft daaropvolgend getracht de Afghaanse huwelijksakte in te laten schrijven in het huwelijksregister te ‘s-Gravenhage, maar dit is in 2002 (en opnieuw in 2013) geweigerd in verband met de onmogelijkheid om de akte te laten legaliseren. De man is vervolgens toegelaten tot het afleggen van een verklaring onder ede. In de verklaring onder ede, opgemaakt op 1 mei 2003, is opgenomen dat partijen op [datum huwelijk (2)] te [plaats 2], Pakistan, zijn gehuwd en dat dit huwelijk op 1 december 2002 bij de rechtbank in [plaats], Afghanistan, is geregistreerd. De rechter in [plaats] heeft het huwelijk op 1 december 2002 officieel verklaard en op [datum huwelijk] is de huwelijksakte officieel afgegeven, blijkens de verklaring onder ede. Vervolgens is in de GBA opgenomen dat partijen op [datum huwelijk] te [plaats], Afghanistan, zijn gehuwd.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte in de GBA opgenomen dat partijen op [datum huwelijk] te [plaats], Afghanistan, zijn gehuwd. Naar het oordeel van de rechtbank staat deze incorrecte registratie echter niet in de weg aan het uitspreken van de echtscheiding van het huwelijk tussen partijen, gesloten op [datum huwelijk (2)] in [plaats 2], Pakistan.
Huurrecht
3.9
De man heeft verzocht te bepalen dat hij huurder zal zijn van de echtelijke woning aan de [woonadres] [geboorteplaats]. Nu deze woning in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op het verzoek met betrekking tot het huurrecht van de echtelijke woning. De rechtbank zal hierbij Nederlands recht toepassen.
3.1
De rechtbank stelt op basis van de verklaring van de man ter zitting en de overgelegde stukken vast dat de vrouw nimmer in de woning, gelegen aan de [woonadres] [geboorteplaats], heeft gewoond. Aldus is geen sprake van een echtelijke woning in de zin van artikel 1:165 BW en is de vrouw geen medehuurder van de woning (artikel 7:266 BW). Dit brengt mee dat de rechtbank het verzoek van de man zal afwijzen.
Proceskosten
3.11
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank
spreekt uit de echtscheiding tussen [verzoeker 1] (in de Engelse vertaling van de huwelijksakte vermeld als [verzoeker 2]) en [verweerster] (in de Engelse vertaling van de huwelijksakte vermeld als [naam x]), op [datum huwelijk (2)] in [plaats 2], Pakistan, met elkaar gehuwd;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van der Poel, Van Noort en Van der Linden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
in tegenwoordigheid van mr. Laenen, griffier.
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeschikking betreft hoger beroep worden ingesteld:
door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een procureur worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van de rechtbank Breda.