Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.[gedaagde 1] ,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 16 juli 2014
- het proces-verbaal van comparitie van 7 oktober 2014
- Captrain heeft vonnis gevraagd.
2.De feiten
Tussen 10 november 2011 en 15 december 2011 zijn de beschadigde assen van de locomotief vervangen door nieuwe. Dit was nodig voor het transport van de locomotief over het spoor.
Op 5 januari 2012 is de beschadigde locomotief getransporteerd naar de werkplaats van Alstom in Duitsland. De locomotief is daar weer geïnspecteerd ten behoeve van een reparatie-offerte. Dat heeft geleid tot een offerte van Alstom van 9 februari 2012. Over deze offerte is discussie ontstaan die uiteindelijk heeft geleid tot de overeenstemming die op 21 juni 2012 werd bereikt. De locomotief is 11 juni 2013 weer ter beschikking gesteld.
3.Het geschil
- €436.628,00, lease vervangende locomotief inclusief verzekering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2013;
- €5.445,00 buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het wijzen van dit vonnis;
Captrain heeft een vervangende locomotief aanvankelijk alleen geleased van 8 september 2011 tot en met 11 december 2011. Deze is ook daarna ingezet. De kosten hiervan, €21.448,00 per maand, worden van gedaagden gevorderd. In de periode dat de beschadigde locomotief buiten gebruik was, liepen de leasetermijnen van de beschadigde locomotief door. De vordering ter zake bedraagt uiteindelijk €417.997,00 voor de lease van de vervangende locomotief, €18.631,00 voor de verzekering ervan en wettelijke rente over de periode 11 juni 2013 tot 28 februari 2014, totaal €446.066,34.
De vordering van €5.100,00 betreft leveranties van materialen die duurder waren dan gebruikelijk. Deze bestelling was noodzakelijk omdat enkele materialen die normaal gesproken worden gebruikt, niet beschikbaar waren.
Uit informatie afkomstig van Captrain is bekend dat Captrain leasekosten heeft gemaakt voor een vervangende locomotief over de periode 8 september 2011 tot en met 11 december 2011. Naar eigen zeggen had zij toen geen vervangende locomotief meer nodig. Zij vordert dus ten onrechte meer dan drie maanden leasekosten voor die vervangende locomotief.
De opdracht tot reparatie had veel eerder kunnen worden gegeven dan 21 juni 2012. De omvang van de werkzaamheden bleek al uit de rapportage van [de heer X] van 27 september 2011. De gezamenlijke expertise op 18 november 2011 was bedoeld om de schuldvraag vast te stellen, niet om de schade vast te stellen. Eind januari 2013 had de reparatie voltooid kunnen zijn.
4.De beoordeling
Captrain heeft dit niet weersproken of weerlegd. Zij heeft de leaseovereenkomst die aan haar vordering ten grondslag ligt niet overgelegd, ook niet nadat gedaagden daar in de conclusie van antwoord om hadden gevraagd. Er was nog wel gelegenheid die overeenkomst over te leggen, namelijk voorafgaande aan de comparitie na antwoord. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de vervangende locomotief voor de genoemde periode is geleased en niet langer.
Omdat Captrain nadrukkelijk alleen schade ter zake de vervangende locomotief vordert en de schade dus beperkt is tot deze periode, zal het meer gevorderde worden afgewezen.
De rechtbank zal de proceskosten compenseren. Zij weegt daarbij dat Captrain maar voor een klein deel in het gelijk wordt gesteld waar tegenover staat dat gedaagden dit deel wel hadden aangeboden te betalen, maar dat niet hebben gedaan.
5.De beslissing
wijst af het meer of anders gevorderde.