Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek tevens wijziging van eis
- de conclusie van dupliek
2.De feiten
Op 7 juni 2012 heeft [gedaagde] een e-mail aan [eiseres] gestuurd, waarin zij melding maakt van het ongeval en [eiseres] verzoekt haar klanten in te lichten dat er niet geleverd wordt die dag.
3.Het geschil
- een verklaring voor recht dat [gedaagde] jegens haar aansprakelijk is voor alle schade ontstaan tijdens het vervoer
- haar te vrijwaren voor alle aanspraken van derden met betrekking tot of verband houdende met het ongeval
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag nader op te maken bij staat
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van €42.161,20
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van €6.043,66 expertisekosten
- alles te vermeerderen met de samengestelde CMR-rente van 5% vanaf 14 februari 2013
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van €1.316,14 buitengerechtelijke kosten en de vertaal- en proceskosten.
heeft aan [gedaagde] opdracht gegeven de goederen te vervoeren. Zij verwijst naar een verklaring van haar medewerker, naar e-mailcorrespondentie (prod. 9 c.v.r.) en naar eerdere facturen van [gedaagde] aan haar.
kan geen beroep doen op overmacht. [gedaagde] heeft niet alle in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van een zorgvuldig vervoerder te vergen maatregelen genomen om het verlies te voorkomen.
De omvang van de schade wordt aldus opgebouwd:
Zending 7 had een gewicht van 12.000 kg. [eiseres] heeft €33.865,00 aan schade vergoed. Dit is onder de CMR limiet.
De goederen zijn geladen op het terrein van [bedrijf A] te Dongen. [eiseres] heeft de vervoeropdracht gegeven aan [bedrijf A] en deze heeft [gedaagde] ingeschakeld. Zij verwijst naar de e-mail van 5 juni 2012 van [eiseres] aan [bedrijf A] over het laadprogramma (c.v.a. prod 1). De bijgevoegde “delivery instruction” is de daadwerkelijke transportopdracht. Die is gegeven aan [bedrijf A] zodat die voor [gedaagde] afzender is en niet [eiseres] .
De derde vrachtbrief vermeldt “ [bedrijf D] ” als afzender en “ [bedrijf E] ” als vervoerder.
Omdat [eiseres] optrad als expediteur had zij zich tegenover haar opdrachtgevers moeten verweren met een beroep op de op expeditie werkzaamheden toepasselijke Fenex voorwaarden. Door dat niet te doen heeft zij verzuimd de schade te beperken. Zij kan deze schade dan niet op [gedaagde] verhalen.
De post “serviesgoed en bestek” wordt betwist. [gedaagde] beroept zich op de kilo-limitering van het CMR. Zij doet dit ook wat betreft de lading met een bruto gewicht van 206 kilogram.
Tot slot stelt zij dat andere claims niet bekend of onderbouwd zijn, dat zij niet vallen onder art. 23 lid 4 CMR en dat zij inmiddels verjaard zijn.
Voor een verklaring voor recht in combinatie met een schadestaatprocedure is geen plaats. Als [eiseres] schade heeft, moet de omvang daarvan na ruim twee jaar bekend zijn.
4.De beoordeling
[eiseres] heeft haar eis zonder bezwaar van [gedaagde] gewijzigd zodat de rechtbank van die gewijzigde eis zal uitgaan.
Er is geen schriftelijke vervoerovereenkomst. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een mondeling gesloten overeenkomst, zijn de feitelijke omstandigheden van het geval van belang en wat partijen over en weer tegen over elkaar hebben verklaard en uit elkaars gedragingen en verklaringen hebben mogen afleiden.
- gesteld noch gebleken is dat [eiseres] aan [gedaagde] bekend heeft gemaakt dat zij als expediteur optrad;
- tenminste één van de vrachtbrieven vermeldt [eiseres] als afzender;
- één werknemer van [eiseres] , de heer [X] , verklaart dat hij [gedaagde] heeft ingeschakeld voor het vervoer;
- uit de e-mails van [eiseres] van 4, 5 en 6 juni 2012 (c.v.r. prod. 9) blijkt dat [eiseres] het vervoer van de goederen die [gedaagde] heeft ingeladen, heeft georganiseerd. Zij geeft instructies over het laden in Dongen en het afleveren van de door [gedaagde] geladen goederen in Frankrijk en Spanje;
- op 7 juni 2012 heeft [gedaagde] een e-mail naar [eiseres] gestuurd, waarin staat dat [gedaagde] wegens het ongeval van de vrachtwagen niet in staat is die dag te leveren. Daaruit valt af te leiden dat [gedaagde] kennelijk [eiseres] als haar opdrachtgever beschouwde;
- [eiseres] en [gedaagde] hebben eerder overeenkomsten met elkaar gesloten. Uit de door [eiseres] overgelegde facturen van [gedaagde] blijkt van diverse ritten die haar in rekening worden gebracht. Uit die facturen kan niet eenduidig worden afgeleid dat [eiseres] op eigen naam vervoerovereenkomsten heeft gesloten met [gedaagde] , zij kunnen daarvoor wel, in samenhang met de andere gegevens, een indicatie zijn.